De oudste Groninger die we persoonlijk kennen, was een abt
Ene Emo stichtte rond 1200 een klooster op z’n eigen grondgebied. Hij woonde in Romerswerf, een naam die nu is verdwenen. Misschien gaat het om de plaats die nu Wierhuizen heet, maar in de 16e eeuw Ranswerd—wat een verbastering van Romerswerf kan zijn. Daar vlak boven Appingedam begon deze Emo een klooster, maar het lukte hem niet om veel volgelingen te vinden. Zijn instelling leidde een kwijnend bestaan. Hierin bracht een andere Emo verandering.
Emo van Huizinge deed zijn intrede in 1208.
Deze Emo was een neef van Emo van Romerswerf. Hij was een geleerde jongeman die nota bene al in Oxford had gestudeerd. Nog steeds wordt hij in Oxford herdacht als de eerste student van het Europese vasteland. Samen met zijn neef besloot hij om het dubbelklooster (voor mannen en vrouwen) aan te sluiten bij een van de toenmalige kloosterorden, zodat het kerkelijke bescherming van het moederklooster genoot, en daarmee van kerk en paus. Kerkelijke bescherming betekende maatschappelijke bescherming, want de kerk was alom aanwezig en machtiger dan elke wereldlijke bestuurder. Emo koos voor de orde van de premonstratenzers. De naam is afgeleid van Prémontré in Noord-Frankrijk, waar Norbert van Xanten het eerste klooster van deze orde stichtte. Naar de stichter worden de kloosterlingen ook wel norbertijnen genoemd. Vanaf nu droegen Emo en z'n monniken de witte pij, die premonstratenzers kenmerkt.
Emo wilde ook een kerk voor het klooster.
Aansluiting bij de orde betekende namelijk een verplichte organisatie in overeenstemming met het moederklooster. Een kloosterkerk stond hierin centraal. Zo’n 13 kilometer naar het zuidwesten vond hij zijn kerk, in Wierum. De kerkvoogden daar hielden een stemming en de meerderheid ging ermee akkoord om de kerk aan het klooster te schenken. Een lokale edelman ging echter niet akkoord. Hij vocht het besluit aan bij de bisschop van Münster, die hier de baas was. De bisschop gaf hem gelijk, maar Emo besloot in beroep te gaan bij de paus.
Emo ging naar Rome om zijn kerk en recht te halen.
Dit is niet alleen bijzonder vanwege de afstand (zo’n 2.000 km), maar vooral omdat zijn reis een gerechtigheid veronderstelde die overal werd erkend en gehoorzaamd. Zijn reis was zinloos geweest zonder een internationale instantie met het gezag om te bepalen, op te leggen en af te dwingen wat het recht was in specifieke gevallen zoals deze. Vandaag de dag hebben we niet zo’n instantie waarvan het gezag op allerlei terreinen van het menselijke leven overal wordt erkend, maar in Emo’s tijd was het de katholieke kerk op grond van het kerkelijk gezag en het kerkelijk recht dat Emo in Oxford en elders had gestudeerd. De paus erkende Emo’s recht en na z’n terugkeer in Groningen werd de zaak dan ook in zijn voordeel geregeld.
Emo verhuisde vervolgens het klooster naar Wierum.
Daar zou het zo'n 350 jaar bestaan, totdat het in 1561 werd opgeheven. Het klooster was de plaats en dus ging de plaats Wittewierum heten naar de pij van de kloosterlingen. Dat waren trouwens allemaal mannen, want de vrouwen bleven achter in Romerswerf, waar de vestiging als vrouwenklooster voortbestond onder de naam Rozenkamp (Campus rosarum). Emo noemde het mannenklooster in Wittewierum voortaan Bloemhof (Hortus floridus).
De geschiedenis van het klooster schreef hij op.
Dit deed Emo in de vorm van annalen. Per jaar noteerde hij gebeurtenissen binnen en buiten het klooster. Altijd als een alwetende verteller in de derde persoon, ook waar hij over zichzelf schrijft. Na Emo’s dood ging zijn tweede opvolger Menko hiermee door. Zodoende is een geschiedenis van dit klooster over de eerste eeuw van zijn bestaan bewaard gebleven. Aan deze kroniek ontlenen we vrijwel alles wat we weten over het klooster, inclusief alles wat hierboven is gezegd.
Van deze kroniek van Bloemhof is slechts één origineel exemplaar over.
Het gaat om een exemplaar dat helemaal door Menko zelf is geschreven op perkament. Hij heeft eerst Emo's tekst overgeschreven en daarna jarenlang eigen tekst toegevoegd. Tot 1561 lag dit manuscript in de kloosterbibliotheek van Wittewierum. De laatste abt nam het mee bij zijn vertrek. Sinds 1852 is het in bezit van de UB Groningen (HS 116), maar daarvoor was het eigendom van allerlei particulieren. Rond 1600 was het in handen van Ubbo Emmius, die het gebruikte als historische bron voor zijn Rerum Frisicarum historia (Geschiedenis van Frisia, 1616). Ubbo maakte vele aantekeningen in het handschrift, dat in totaal zo’n honderd bladzijden telt die elk twee kolommen tekst bevatten.
Ook is een soort kopie van dit exemplaar bewaard gebleven.
Dit hebben we te danken aan een onbekende persoon die rond 1600 een uittreksel van Menko’s exemplaar heeft gemaakt. Blijkbaar werkte deze kopiist in een Friese omgeving, want hij heeft vrijwel uitsluitend voor Friesland relevante gebeurtenissen overgeschreven en dat vrij slordig. Ook deze kopie is in bezit van de UB Groningen (HS 117), sinds 1819. De historische waarde ervan zou klein geweest zijn, als ze niet ook een voortzetting van de geschiedenis van het klooster na de dood van Menko zou bevatten—over het laatste kwart van de 13e eeuw.
De kroniek bevat feiten, meningen en ontboezemingen.
Opmerkelijk genoeg lezen we vrij weinig over gebeurtenissen binnen het klooster. Verteld wordt vooral wat zich buiten het klooster afspeelde, dichtbij en ver weg, maar gevolgen had (of kon hebben) voor het klooster. Verder lezen we hoe Emo en later Menko zulke gebeurtenissen beoordeelden. Een bijzondere categorie zijn de persoonlijke mijmeringen (soliloquia) van Emo. Ze maken duidelijk dat hij niet alleen ondernemend en zelfverzekerd kon zijn, maar z’n leven lang, zeker als leider van het klooster, ook diepe onzekerheden kende. Zo zoekt hij voor stormen en overstromingen en andere rampen, die zich uiteraard geregeld voordeden, vaak de schuld bij zichzelf. Hij vraagt zich steeds weer af of God hem voor zijn daden heeft willen straffen.
Emo bekeek de wereld door de ogen van een kloosterling.
Hij merkt op (kolom 53) dat Frisia (het huidige Groningen, Friesland en Ostfriesland) veel kloosters en veel bewoners telde, vrijheid genoot (“een zaak van onschatbare waarde”), welvarend was en rijk aan vee, weiden en gewassen. Misschien was het wel hierom, mijmert Emo, dat zich overstromingen, honger en pest voordeden, omdat God hiermee Frisia wilde manen tot dankbaarheid voor alle zegeningen die Hij haar had gegeven. Wie echt behouden wil zijn, moet andere mensen ontvluchten (kolom 40) en in een klooster intreden. Dat is de bron naar het eeuwige leven. Daar schud je de last van wereldlijk bezit van je af en ontvang je in ruil de zegeningen van het geestelijk leven. Daar leer je dulden en geduld hebben en zo ongevoelig te worden voor de verleidingen van de wereld (kol. 55 en 66).
De weerbarstige werkelijkheid geeft hij ruime aandacht.
Niet gering is dan ook het aantal onchristelijke gebeurtenissen waarover Emo en Menko vertellen. Dicht bij huis, zoals de strijd tegen abt Herderik van Schildwolde, die begon in 1223 (kol. 70 e.v.) of het leed van de kluizenaar van Stitswerd (kol. 99). Ver weg, zoals in het uitgebreide verslag van de lange zeereis die een contingent Friese kruisvaarders in 1217 maakte (kol. 25 e.v.) of de moord op de aartsbisschop van Keulen (kol. 88 e.v.). Al met al passeert een bonte stoet thema’s de revue.
Zo weerspiegelt de kroniek van Bloemhof het leven van toen.
Indringend is dan bij het jaar 1226 de haast terloopse vermelding van het overlijden van Franciscus van Assisi. Ineens besef je dat Emo diens tijdgenoot was. Ineens dringt het tot je door hoe bijzonder het is, dat we van twee Groningers uit de 13e eeuw dit persoonlijke verslag kunnen koesteren als een bezit voor altijd.
Bronnen
- H.P.H. Jansen en A. Janse, Kroniek van het klooster Bloemhof te Wittewierum. Inleiding, editie en vertaling (Hilversum 1991)
- D.E.H. de Boer, Emo’s reis. Een historisch culturele ontdekkingstocht door Europa in 1212 (Leeuwarden 2011)
- P.H. Donner, Zou Emo nu nog gaan—en waarheen? Vierde Abt Emo Lezing (Wittewierum 2018)
Laatst gewijzigd: | 28 december 2021 18:49 |