Er was eens een klooster in Essen
Nu valt er in dit buurtschap op de grens van Groningen en Haren weinig bijzonders meer te zien. Een boerderij, wat huizen en bomen. Ooit leefden hier bijna 400 jaar lang vrouwen in afzondering. Niet noodgedwongen, zoals wij vanwege het coronavirus, maar uit vrije wil. Ze wijdden hun leven aan hun geloof door samen te bidden, te werken en te leven, afgezonderd van de rest van de samenleving in het cisterciënzer vrouwenklooster Yesse, dat in 1215 werd gesticht.
Rond 1600 noemt Ubbo Emmius het klooster Yesse ook.
In zijn Rerum Frisicarum Historia (Geschiedenis van Frisia) vertelt hij: “Vlakbij Groningen heeft ene Theodoricus, priester in Groningen, rond 1216 een nieuw klooster gesticht dat naar de plaats waar het is gesticht eerst Essen, later Jesse heette. Nu heeft het de eerste naam terug. Aanvankelijk klein, begon het binnen enkele jaren sterk te groeien, omdat bijgeloof de mensen sterk in zijn greep hield. Daar bevond zich een cisterciënzer familie van jonge vrouwen onder leiding van een abdis.” (ed. 1616, p. 128) Rond 1490 was een van die jonge vrouwen Ghebbe Canter. Zij stamde uit een befaamde Groninger familie. Ghebbe's vader Johan hoorde bij de Aduarder kring van humanisten, net als Rudolf Agricola. Ghebbe's broer Jacob, een intellectueel wonderkind, droeg in 1489 zijn boek over het leven en lijden van Jezus Christus aan haar op. Jacob noemt Ghebbe "een geleerde jonge non gewijd aan God in het beroemde klooster Jesse in Friesland."
Dat klooster Yesse bestaat allang niet meer.
Van het klooster in Essen is geen spoor meer te bekennen. Hetzelfde geldt voor andere kloosters. Neem Selwerd. Nu een stadswijk van Groningen, maar ooit een gehucht met een groot benedictijnerklooster op enige loopafstand van de stadsmuren. Neem Aduard. Nu een dorp onder de rook van Stad, maar ooit de plaats waar het grootste cisterciënzerklooster van Noord-Nederland heerste over de ommelanden. Neem Wittewierum. Nu een stuk of wat huizen en een kerk op een heuvel tussen Damsterdiep en Eemskanaal. Ooit leefde hier Emo, abt van het plaatselijke premonstratenzerklooster, die als jongeman de eerste buitenlandse student in Oxford was geweest.
Bijna alle kloosters zijn verdwenen uit Groningen.
Allemaal waren de kloosters onderdeel van de katholieke kerk. Ruim 1500 jaar lang was deze kerk de enige vorm van het christelijke geloof en honderden jaren lang viel zij ook vrijwel samen met de maatschappij, zeker in Zuid- en West-Europa. De kerk was de maatschappij. Iedereen was christen en dus katholiek. Ook de elite, die de samenleving politiek en economisch in zijn greep had. In Frisia was het niet anders. Met deze naam werd het hele gebied tussen het Vlie en de Weser aangeduid, dus de huidige provincies Friesland en Groningen, Noord-Drenthe en het Duitse Ostfriesland.
Een sterke vorst ontbrak lange tijd in dit gebied.
Daardoor hadden lokale machthebbers veel invloed. Hiertoe behoorden ook de kloosters die in de tweede helft van de 12e eeuw in dit gebied werden gesticht. Zij speelden een belangrijke rol in de landbouw en veeteelt en bij de inpoldering en landontginning van het gebied, waar de zee eeuwenlang een grote invloed had (letterlijk en figuurlijk) door het ontbreken van kustdijken. Hiermee hadden kloosters groot maatschappelijk gewicht in sociaal-economische en politieke zin. Bovendien hadden ze als religieuze instellingen ook een beduidende morele autoriteit.
De kloosters ontstonden als onderdeel van een armoedebeweging.
Deze beweging was een reactie op de verrijking en verwereldlijking van de katholieke kerk. Veel mensen wilden terug naar de eenvoud en armoede van Christus en de oude kerk, naar een leven van afzondering, ascese en gebed. Zo ontstonden spontaan leefgemeenschappen van mannen en/of vrouwen die door institutionalisering overgingen in mannen-, vrouwen- of dubbelkloosters.
Kloosterlingen kozen ervoor om een specifieke leefregel te volgen.
De belangrijkste was de regel van Benedictus van Norcia (benedictijnen), opgesteld in de zesde eeuw. Ook voor Robert van Molesme (cisterciënzers) en Norbert van Xanten (premonstratenzers) was die regel het uitgangspunt, maar zij vonden dat de naleving daarvan in hun tijd sterk te wensen overliet. Daarom stichtten zij elk hun eigen klooster, respectievelijk in 1098 en 1120. De namen van hun orde illustreren het kluizenaarideaal, want ze zijn afgeleid van de destijds afgelegen oorden in Frankrijk waar hun eerste klooster stond, namelijk Cîteaux en Prémontré.
In Frisia ontstonden kloosters op persoonlijk initiatief.
Hun stichting was niet het gevolg van een groots plan van een bisschop of kerk, maar van persoonlijke omstandigheden, omdat telkens individuen zich geroepen voelden zo’n leefgemeenschap te stichten. Het klooster in Wittewierum is hiervan het beste voorbeeld, omdat we het ontstaan daarvan in een contemporain persoonlijk verslag kunnen lezen. Pas na de stichting vroegen de kloosterlingen om opname in een bepaalde kloosterorde.
Aan het eind van de Middeleeuwen was Groningen bezaaid met kloosters.
Dit aspect noemt Ubbo Emmius in zijn Geschiedenis van Frisia dan ook kenmerkend voor dit gebied: “Frisia tussen Lauwers en Eems is bijzonder vanwege haar bouwwerken en rijkdom. Het gebied telt 25 kloosters van monniken en nonnen: voor alles Aduard ... dan bij Appingedam en in de Marne, Warffum, Rottum, Thesinge, Selwerd, Schiermonnik, Wittewierum, Heiligerlee, Schildwolde en ten slotte Yesse, niet ver van de stadgrens van Groningen, in haar buitenambt. En wonderbaarlijk genoeg hebben vrijgevige koningen of prinsen hieraan niets bijgedragen. De inzet van de plattelandsbevolking en een paar edellieden heeft tot deze voor een arm en klein gebied relatief grote opbrengst geleid.” (ed. 1616, p. 20)
De meeste kloosters (ook Yesse) zijn op deze kaart te vinden.
Het waren met name benedictijnen, cisterciënzers en premonstratenzers die rond 1200 de eerste kloosters stichtten. Benedictijnen vond je bijvoorbeeld in Feldwerd, Rottum, Ten Boer, Thesinge en Selwerd. Cisterciënzers zaten onder meer in Rinsumageest, Aduard, Essen, Marum, Midwolda, Nieuwolda en Termunten. Premonstratenzer kloosters waren te vinden in Kloosterburen, De Marne, Krewerd, Schildwolde, Heiligerlee en Wittewierum. Deze drie kloosterorden waren ook in de daarop volgende eeuwen het rijkst en hadden het meeste land. Er wordt geschat dat maar liefst een derde van het grondgebied in hun handen was. Bovendien was ook een derde van de bevolking op een of andere manier bij de kloosters betrokken, als pachtboer, convers (lekenbroeder) of monnik.
Het grondgebied van een klooster was vaak uitgestrekt.
Daarom stichtten kloosters grangia (uithoven of voorwerken): kleine nederzettingen waar enkele monniken en lekenbroeders leefden die ter plekke met landbouw- en veeteeltactiviteiten waren belast. Zo had het klooster Yesse in Groningen en Drenthe diverse stukken grond, bos en molens in bezit. Al voor 1249 verwierf het grond bij Kropswolde om daar turf te gaan steken. Ook het klooster Rottum had hier bezit. Het Aduarder klooster zat in het aangrenzende Wolfsbarge. Het begrip 'voorwerk' komt nog steeds voor in plaatsnamen, zoals Aduarder Voorwerk, Fransumer Voorwerk en Westeremder Voorwerk.
Vanaf 1517 veranderde alles.
Maarten Luther kwam in opstand tegen de paus en de kerk. Al snel brak het christendom in een katholiek en een protestants stuk—het begin van jarenlang oorlog en geweld. In Groningen wonnen de protestanten deze strijd pas in 1594 definitief met de verovering van de stad Groningen, die tot dat moment een Spaans bolwerk was—de zogenaamde Reductie, omdat Stad en Ommelanden nu deel werden van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Meteen werden alle kloosters opgeheven, geplunderd en afgebroken. Uit hun stenen bestaan vaak de huizen en dorpen die nu op dezelfde plek liggen waar ooit de kloosters stonden.
Bronnen
- C. Damen, Geschiedenis van de Benediktijnenkloosters in de provincie Groningen (Assen 1972)
- B. Flikkema, Turfgraven en bidden. Aanwezigheid en sporen in Kropswolde van het vrouwenklooster Yesse te Essen (Haren 2014)
- G.C. Huisman & C.G. Santing, Wessel Gansfort en het Noordelijk Humanisme (Groningen 1989)
- Kloosters in Groningen. De middeleeuwse kloostergeschiedenis van de Nederlanden deel III, red. M. Hillenga en H. Kroeze (Zwolle 2011)
- J.J. Vredenberg-Alink, De kaarten van Groningerland. De ontwikkeling van het kaartbeeld van de tegenwoordige provincie Groningen met een lijst van gedrukte kaarten, vervaardigd tussen 1545 en 1864 (Uithuizen 1974)
Laatst gewijzigd: | 29 juni 2021 09:09 |