CDA jaaroverzicht 2003
Uit: J. Hippe, P. Lucardie en G. Voerman, 'Kroniek 2003. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 2003' in: G. Voerman (red.), Jaarboek 2003 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 2004), 15-137, aldaar 35-48.
Inleiding
2003 was een goed jaar voor het CDA. Niet alleen bleef de partij in de verkiezingen voor de Tweede Kamer en de Provinciale Staten de grootste, ook leverde zij met partijleider Jan Peter Balkenende opnieuw de minister-president. Toch rustte het CDA niet op zijn lauweren; zo werd de vernieuwing van de partijorganisatie voortgezet.
Campagne Tweede-Kamerverkiezingen
Op 30 november 2002 had het partijcongres de kandidatenlijst en het verkiezingsprogramma vastgesteld (zie Jaaroverzicht 2002). Ook werd besloten dat de campagnes voor de Tweede-Kamer- en de Provinciale Statenverkiezingen zou worden gecoördineerd door Meüs van der Poel (zie Jaaroverzicht 2002).
Met de leus ‘Betrokken, Betrouwbaar, Balkenende’ richtte het CDA zijn campagne vooral op de (demissionaire) minister-president Balkenende. Campagneleider Van der Poel bestempelde de premier als ‘unique selling point’ (NRC Handelsblad, 4 januari 2003). Hij zou stabiliteit en vertrouwen moeten uitstralen en zich als staatsman profileren. Dat hield in: wel deelname aan acht lijsttrekkersdebatten op televisie en radio, maar niet aan spelletjes of aan kookprogramma’s.
Kritiek zou Balkenende niet bespaard blijven, ook binnen de eigen gelederen. Wim Aantjes merkte op dat de CDA-leider niet goed leek te accepteren dat zijn kabinet gevallen was en te veel de deur open hield naar de Lijst Pim Fortuyn (LPF). De oud-fractievoorzitter van het CDA miste bij de premier een helder christen-democratisch geluid. Dries van Agt, als premier en CDA-leider in de jaren 1977-1982 een voorganger van Balkenende, hekelde de wijze waarop deze het debat over waarden en normen inzette: “het is ongericht en waaiert alle kanten op” (Trouw, 6 januari 2003). Waarden en normen behoorden overigens tot de verkiezingsthema’s waarmee het CDA campagne voerde – naast veiligheid, integratie, zorg, onderwijs, gezin, mobiliteit en werk op maat: een zogenoemde levensloopregeling die een betere combinatie van werk en zorg mogelijk zou moeten maken.
Op 7 januari ging Balkenende in Zwolle het debat aan met de lijsttrekkers van ChristenUnie en SGP, André Rouvoet en Bas van der Vlies. Laatstgenoemde betitelde de twee kleine christelijke partijen als ‘loodsmannetjes’ (Trouw, 8 januari 2003). De geesten scheidden zich toen het abortusbeleid ter sprake kwam. De CDA-leider beloofde het beleid te laten evalueren, maar weigerde de wet terug te draaien, zoals de twee andere partijen eisten. De kritiek van Rouvoet, een paar dagen later, dat het CDA niet op bijbelse waarden steunde, raakte Balkenende wel: 'als we als christenen om politieke motieven zo met elkaar omgaan, zijn we een eind weg' (Reformatorisch Dagblad, 11 januari 2003).
Coalitievoorkeur
Al vanaf het begin van de campagne had Balkenende een voorkeur voor een coalitie met de VVD uitgesproken. In een debat in Rotterdam op 8 januari met de lijstaanvoerders van PvdA, VVD, LPF, GroenLinks en SP zocht hij enige toenadering tot de PvdA, maar bleef afstand nemen van het – in zijn ogen onvoldoende solide – financiële beleid van de sociaal-democraten. Enkele CDA-wethouders benadrukten de voordelen van samenwerking met de PvdA. De partijvoorzitter, Marja van Bijsterveldt, sprak van een ‘lichte voorkeur’ voor de VVD, maar sloot de PvdA zeker niet uit (de Volkskrant, 9 januari 2003). Met beide partijen verschilde het CDA van mening over de vrijheid van het bijzonder onderwijs. De andere partijen – VVD, PvdA, maar ook D66, GroenLinks en SP – wilden bijzondere scholen verplichten allochtone leerlingen toe te laten. De (demissionaire) minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Maria van der Hoeven, die op de tweede plaats van de kandidatenlijst van het CDA stond, noemde dit 'een verkapte poging artikel 23 van de Grondwet, waarin de vrijheid van onderwijs is geregeld, om zeep te helpen' (Trouw, 10 januari 2003).
Half januari noemde Balkenende in een interview de PvdA nog ongeschikt om al weer te gaan regeren (Trouw, 13 januari 2003). De voorzitter van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV), Doekle Terpstra, 'schrok zich rot' van deze uitspraak en raadde de premier aan om juist de VVD uit te sluiten als regeringspartner (Trouw, 14 januari 2003). De CNV-leider, van huis uit ook een christen-democraat, vreesde dat het CDA nu evenals de VVD koos voor financiële soliditeit boven solidariteit. Toen de PvdA het CDA in de peilingen dreigde voorbij te streven, verklaarde Balkenende dat hij geen ministerspost onder een sociaal-democratische premier zou aanvaarden: dan liever fractievoorzitter in de Tweede Kamer.
Fractievoorzitter Maxime Verhagen speelde eveneens een belangrijke rol in de campagne, vooral waar het ging om toelichting op het verkiezingsprogramma. Hij pleitte onder meer voor preventief fouilleren langs snelwegen en in openbaar vervoer, en beloofde dat binnen twee jaar een einde aan de wachtlijsten in de gezondheidszorg zou komen. Daartoe zou de ziekenfondspremie verhoogd moeten worden.
Op 20 januari sloot het CDA zijn campagne af in Rotterdam. 'Rotterdam laat zien dat het ook kan zonder de PvdA', zei Balkenende, doelend op het gemeentebestuur van CDA, VVD en Leefbaar Rotterdam. Hij voegde daar veelbetekenend aan toe: 'Nederland heeft een Rotterdamse aanpak nodig' (de Volkskrant, 21 januari 2003).
Uitslag Tweede-Kamerverkiezingen
Op de verkiezingsavond balanceerden de christen-democraten tussen hoop en vrees. Spoedig bleek dat zij de sociaal-democraten voor zouden blijven, en dat het CDA weer de grootste partij zou worden. Een coalitie met alleen de VVD zou echter geen meerderheid halen. Balkenende zag drie mogelijkheden: CDA met PvdA, CDA met VVD en D66, en CDA met VVD en LPF. Oud-partijvoorzitter (en oud-minister) Bert de Vries maakte op 26 januari in het televisieprogramma ‘Buitenhof’ een duidelijke keuze voor de PvdA. Zelfs oud-premier Van Agt, die niet bekend stond als vriend van de sociaal-democratie, toonde een lichte voorkeur voor de PvdA boven de VVD, die in zijn ogen te ‘libertinistisch’ was op moreel-ethisch gebied (Trouw, 10 februari 2003).
Evaluatie campagne Tweede-Kamerverkiezingen
Een commissie onder leiding van de Maastrichtse oud-wethouder Theo Bovens evalueerde de geïntegreerde campagne voor de Tweede Kamer- en Provinciale Statenverkiezingen en bracht aan het eind van het jaar verslag uit. Over het algemeen bleek de campagne goed verlopen te zijn, zowel in de media als in het land. Lijsttrekker Balkenende had evenwel meer invloed moeten hebben, meende de commissie. Voorts pleitte zij voor een permanente campagne – niet alleen onder leden maar ook onder niet-leden – en een pro-actieve strategie: hoe belangrijk de media ook zijn, uiteindelijk zou de partij toch haar eigen thema’s moeten uitdragen.
Kritiek binnen het CDA op de kabinetsformatie
Het verloop van de formatie (zie Jaarboek 2003 DNPP, blz. 16-34) stemde niet overal in het CDA tot tevredenheid. Arend Jansen, voorzitter van de CDA-basisgroep Sociale Zekerheid – een groep van ongeveer veertig uitkeringsgerechtigde christen-democraten – vreesde dat zijn partij haar ‘sociale gezicht’ zou verkwanselen in een coalitie met de VVD. Soortgelijke kritiek klonk op een bijeenkomst van lokale Zeeuwse bestuurders in Goes op 15 april en uit de mond van CNV-voorzitter Terpstra. Ook werd Balkenende wel gebrek aan inspirerend leiderschap verweten. Partijvoorzitter Van Bijsterveldt betreurde de mislukking van de onderhandelingen met de PvdA, maar verwierp het verwijt dat het CDA een rechtse partij was geworden. Ook ontkende zij dat de positie van Balkenende als politiek leider ter discussie stond. De sociaal-democraten hadden volgens haar belangrijke thema’s van de christen-democraten te weinig ‘verinnerlijkt’ (NRC Handelsblad, 18 april 2003). Bart Jan Spruyt, de directeur van de Edmund Burke Stichting – het platform voor conservatieve gedachtevorming in Nederland – stelde tevreden vast dat het CDA was “uitgegroeid tot een onvervalst conservatieve partij” (Trouw, 19 april 2003). Oud-partijvoorzitter Marnix van Rij waarschuwde voor de opkomst van een dominante rechtervleugel, vooral gebaseerd in Limburg – hij vergeleek deze met de Beierse Christlich-Soziale Union (CSU). Ab Klink, directeur van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, ontkende elke verrechtsing: 'ons sociaal hart klopt nog steeds' (Reformatorisch Dagblad, 28 april 2003).
Op een ledenbijeenkomst op 19 mei in Amersfoort verdedigde Klink samen met de demissionaire minister Aart Jan de Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Tweede-Kamerlid Gerda Verburg opnieuw het sociale gezicht van de partij, en in het bijzonder de hervorming van de WAO zoals voorgesteld in het regeerakkoord. Ze konden de bezorgdheid van veel leden echter niet wegnemen, maar leken in hun verweer de voorstellen toch iets af te zwakken.
De partijraad kwam op 24 mei in Utrecht bijeen om de formatie te bespreken. Ook hier klonk veel kritiek, onder meer opnieuw van de voorzitter van de CDA-basisgroep Sociale Zekerheid. Balkenende stelde evenwel dat werk boven inkomen ging. Verhagen wees er op dat het nieuwe kabinet middelen had uitgetrokken voor inkomenstoeslagen ten behoeve van uitkeringsgerechtigden die in de knel dreigden te komen. Van Bijsterveldt kondigde de instelling van een partijcommissie aan die onder voorzitterschap van de Hengelose burgemeester Frank Kerckhaert de gevolgen van de bezuinigingen voor de meest kwetsbare groepen in kaart zou brengen. In juni werd de zogeheten Commissie Inkomensbeleid geïnstalleerd; in september ging ze aan de slag.
In het kamerdebat over de regeringsverklaring in juni maakte Balkenende een vechtlustige en overtuigde indruk, waarmee hij zijn verzwakte aanzien in zekere zin kon herstellen. De kritiek op het sociale beleid van het tweede kabinet-Balkenende verstomde daarmee echter niet. Bij de behandeling van de begroting in september weerklonk ze opnieuw. Zelfs de hierboven reeds geïntroduceerde oud-minister van Sociale Zaken De Vries (CDA) merkte op dat het kabinetsbeleid tot ‘asociale resultaten’ zou kunnen leiden door de combinatie van lastenverlichting en bezuinigingen op sociale zekerheid (NRC Handelsblad, 16 september 2003). De rooms-katholieke bisschop van Rotterdam, Ad van Luyn, vond het kabinetsbeleid teveel gericht op de economie en op de eigen verantwoordelijkheid van de enkeling, in plaats van op gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het algemeen welzijn.
Tweede-Kamerfractie
Na de kabinetsformatie konden zeven niet verkozen kandidaten alsnog een zetel gaan bezetten. Vijf van hen waren in 2002 Kamerlid geweest; alleen Pieter Omtzigt en Theo Brinkel, algemeen secretaris van de katholieke vredesbeweging Pax Christi, waren echte nieuwelingen. Na de afronding van de formatie koos de fractie Verhagen opnieuw tot fractievoorzitter.
Theo Rietkerk, secretaris van de Tweede-Kamerfractie, werd in mei gedeputeerde in Overijssel – om zo meer tijd voor zijn gezin te hebben. Wim van de Camp volgde hem op als fractiesecretaris.
Op 1 september nam Theo Meijer afscheid van de Tweede Kamer waarvan hij sinds 1996 deel had uitgemaakt. Hij had bekendheid gekregen als voorzitter van de parlementaire enquêtecommissie die de gevolgen van de Bijlmer-ramp onderzocht. Meijer werd voorzitter van de vier akkerbouwproductschappen.
Oorlog in Irak
De militaire interventie van de Verenigde Staten en zijn bondgenoten in Irak leidde binnen het CDA tot de nodige discussie. De voorzitter van het Christen-Democratisch Jongeren Appèl (CDJA), P. Walenkamp, verweet het kabinet en in het bijzonder minister van Buitenlandse Zaken Jaap de Hoop Scheffer (CDA), kritiekloos achter de Verenigde Staten te staan. Oud-partijleider Van Agt verwonderde zich over 'het gemak waarmee de premier en de minister van Buitenlandse Zaken bij de Amerikanen blijven', terwijl volgens hem Amerika zich vaak onverantwoordelijk gedroeg (Trouw, 10 februari 2003). Europarlementariër Arie Oostlander reageerde daarop met de opmerking: 'Van Agt zit een beetje te kletsen' (Trouw, 11 februari 2003).
Op 24 april vond in Utrecht een discussie plaats over de vraag of een rechtvaardige oorlog mogelijk was. Aan het debat namen De Hoop Scheffer, Verhagen, het Tweede-Kamerlid Camiel Eurlings en de staatssecretaris van Ontwikkelingssamenwerking, Agnes van Ardenne-van der Hoeven deel.
Het bezoek van premier Balkenende in september aan de Amerikaanse president deed de discussie opnieuw opvlammen. Oud-premier Wim Kok (PvdA) verweet zijn opvolger zich op te stellen als ‘het schoothondje van Bush’ (Trouw, 5 september 2003). Balkenende achtte deze kritiek voorbarig en ongepast. Enige dagen later zou Kok excuses aanbieden over zijn opmerking.
Asielbeleid
Ook het asielbeleid bracht verdeeldheid binnen het CDA. In februari drong een veertigtal christen-democratische wethouders er op aan asielzoekers die al vele jaren wachtten op een verblijfsvergunning die alsnog te geven (een zogeheten algemeen of specifiek pardon, afhankelijk van de voorwaarden). Het Tweede-Kamerlid Nicolien van Vroonhoven-Kok had juist namens de CDA-fractie het voorstel van demissionair minister Hilbrand Nawijn (LPF) voor een dergelijke regeling afgewezen. De wethouders konden haar niet op andere gedachten brengen. Partijvoorzitter Van Bijsterveldt toonde begrip voor de wethouders en wilde de minister de ruimte geven voor ‘humane beslissingen’, zonder echter aantallen te noemen (NRC Handelsblad, 20 februari 2003). Op 20 februari stemde de fractie tegen voorstellen voor een regeling, op één lid na: Rendert Algra ging ‘uit persoonlijk rechtvaardigheidsgevoel’ mee met de oppositie (NRC Handelsblad, 21 februari 2003). Op een partijbijeenkomst in Aalten op 5 maart verklaarde Balkenende niettemin een specifiek pardon niet uit te sluiten. Uiteindelijk zou in het najaar een zeer beperkt pardon voorgesteld worden.
Provinciale Statenverkiezingen
Over het algemeen boekte het CDA winst bij de Statenverkiezingen. Alleen in Friesland leden de christen-democraten licht verlies. Dat was waarschijnlijk te wijten aan weerstand tegen de magneetzweeftrein die het Noorden met de Randstad zou moeten verbinden. Het CDA had zich voor de trein uitgesproken en verloor stemmen aan de partijen die het project afkeurden, zoals de Fryske Nasjonale Partij (FNP). Landelijk gezien bleef het CDA de grootste partij.
Eerste-Kamerverkiezingen
Op 7 februari stelde het partijbestuur de advieslijst voor de Eerste Kamer vast. De lijst werd aangevoerd door de zittende fractievoorzitter, Yvonne Timmerman-Buck. Onder de twintig verkiesbare kandidaten bevonden zich acht nieuwelingen. Eén van hen was Klink, de directeur van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA. Een andere nieuwkomer was het oud-Tweede-Kamerlid Alis Koekkoek, hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Katholieke Universiteit Brabant. Gerrit Braks, van 1980 tot 1981 en van 1982 tot 1990 minister van Landbouw, sinds 1991 senator en vanaf 2001 voorzitter van de Kamer, en Tineke Lodders-Elfferich, van 1991-1999 vice-voorzitter en in 1994-1995 tijdelijk voorzitter van het CDA, stelden zich niet meer verkiesbaar. Dat deed evenmin Huib Eversdijk, sinds 1991 senator en van 1977 tot 1991 lid van de Tweede Kamer. De kandidatenlijst werd vervolgens naar de twaalf provinciale afdelingen en statenfracties gestuurd voor commentaar en op 7 maart definitief door het partijbestuur vastgesteld.
Jos Werner, vertrekkend voorzitter van de raad van bestuur van het Universitair Medisch Centrum Sint-Radboud in Nijmegen, werd voorzitter van de vernieuwde fractie nadat Timmerman-Buck op 17 juni tot voorzitter van de senaat was gekozen (zie Jaarboek 2003 DNPP, blz. 16-34).
Europese verkiezingen 2004
In juni riep het dagelijks bestuur leden op te solliciteren naar de functie van europarlementariër, in verband met de verkiezingen van het Europees Parlement die in juni 2004 plaats zouden vinden. Een vertrouwenscommissie onder leiding van oud-minister van Financiën Onno Ruding zou de kandidaten toetsen aan de profielschets die het bestuur in mei had opgesteld. Op 25 augustus droeg het partijbestuur het Tweede-Kamerlid Eurlings voor als lijsttrekker. De partijraad van 1 november nam deze voordracht over. Tot februari 2004 konden afdelingen of groepen leden echter nog tegenkandidaten voordragen. Op 6 oktober stelde het bestuur een alfabetische groslijst van kandidaten op. Hieruit maakte het na raadpleging van de vertrouwenscommissie op 15 december een selectie voor de advieslijst die vervolgens naar de afdelingen gestuurd zou worden. In januari 2004 zouden die de lijst vaststellen, die door het congres in februari bekrachtigd diende worden.
Terugtreden Maij-Weggen
Met ingang van 1 oktober werd Hanja Maij-Weggen, delegatieleider van het CDA in het Europees Parlement, commissaris van de koningin in Noord-Brabant. Zij volgde Frank Houben op, die terugtrad in verband met het naderen van de pensioengerechtigde leeftijd.
Maij-Weggen, die oud-minister van Verkeer en Waterstaat (1989-1994) was geweest en lid van het Europees Parlement (1979-1989 en opnieuw sinds 1994), was in mei voorgedragen door de Provinciale Staten. Als delegatieleider in het Europees Parlement werd zij op haar beurt opgevolgd door haar fractiegenoot Bert Doorn. Op 11 april had Maij-Weggen in Den Haag de Norbert Schmelzerlezing gehouden onder de tiel ‘Op weg naar het Europa van de 21e eeuw’.
Conservatisme?
Eerste-Kamerlid en hoogleraar staatsrecht Alfons Dölle raadde in het zomernummer van Christen-Democratische Verkenningen zijn partij aan om openlijk te kiezen voor de ondertitel ‘sociaal-conservatief’. Jan Bart Mandos, door de partijraad 24 mei tot vice-voorzitter van de partij gekozen, zag dit anders. Ook senator Henk Woldring, hoogleraar politieke filosofie, vond het betoog van zijn collega te eenzijdig: weliswaar zou men een deel van het christen-democratische gedachtegoed conservatief kunnen noemen, maar een belangrijker deel beslist niet. Premier Balkenende – eveneens filosofisch geschoold – deelde met de conservatieven de erkenning van vaste waarden, maar niet de afkeer van maatschappelijke verandering en dynamiek, zo verklaarde hij in een vraaggesprek (NRC Handelsblad, 16 september 2003). Partijvoorzitter Van Bijsterveldt loofde eveneens het artikel van Dölle, maar niet diens identificatie met het conservatisme: de christen-democratie beschikte volgens haar via het Evangelie over een normatief toetsingskader, wat bij het conservatisme zou ontbreken (Trouw, 1 november 2003).
Partijvernieuwing
In juni legde het partijbestuur aan de afdelingen een voorstel voor partijvernieuwing voor. Zoals in principe al in 2001 besloten (zie Jaaroverzicht 2001) zouden partijraad en partijcongres plaats maken voor een landelijke ledenvergadering, waar alle aanwezige leden en dus niet alleen afgevaardigden van afdelingen spreek- en stemrecht hebben. Belangrijke functies binnen de partij zouden voortaan niet meer bij acclamatie maar na een meervoudige kandidatuur vervuld moeten worden. Daarnaast wilde de partijtop de leden vaker raadplegen en hun kennis beter benutten.
De partijvoorzitter presenteerde deze en andere plannen in de notitie Investeren in de toekomst. Een notitie over de politieke agenda en partijvernieuwing van het CDA op 2 september in Den Haag. Vervolgens konden de leden zich op acht regionale, zogeheten Fonteinavonden in september en oktober hierover uitspreken. De naam was ontleend aan de Trevi-fonteinen in Rome, waarin voorbijgangers muntjes werpen met bepaalde wensen in gedachten: zo konden de CDA-leden plastic fiches in verschillende bokalen deponeren om aan te geven wat ze belangrijk vonden op het gebied van partijvernieuwing en welke thema’s hoog op de agenda zouden moeten komen. Ruim 1.100 leden namen aan de bijeenkomsten deel. Op het congres op 1 november werden de uitkomsten gepresenteerd. Milieu, duurzame ontwikkeling en rentmeesterschap bleek het onderwerp dat de aanwezige leden het hoogst op de agenda wilden plaatsen. Op de tweede plaats kwam arbeidsmarkt en kenniseconomie, op de derde plaats veiligheid en op de vierde sociale zekerheid. Aan een halfjaarlijkse ledenraadpleging hadden de leden weinig behoefte; ze hechtten meer aan een eigentijdse verwoording van de christen-democratische boodschap en aan meer service voor de afdelingen, maar ook aan meer invloed van leden bij verkiezingen.
Op 1 november werden de vernieuwingsvoorstellen eerst door de partijraad goedgekeurd – die daarmee in feite zijn eigen doodvonnis tekende. Op een enkel punt ging de raad nog verder dan het partijbestuur. Zo werd met 23 tegen 22 stemmen (en een groot aantal onthoudingen of blanco-stemmen) besloten dat gestreefd zou worden naar een meervoudige voordracht van kandidaat-lijsttrekkers, niet alleen voor Eerste Kamer en Europees Parlement maar ook voor de Tweede Kamer. Dat laatste had het bestuur ontraden. Ook voor bestuursfuncties in de partij zouden voortaan twee of meer kandidaten gezocht worden. Daarnaast maakten de nieuwe statuten en reglementen een proeflidmaatschap en donateurschap mogelijk. Het congres stemde op dezelfde dag eveneens in met de voorstellen van het partijbestuur, zij het soms met een kleine meerderheid. Voortaan heette het congres formeel ‘algemene ledenvergadering’. Alle leden zouden daar stemrecht hebben, evenals de circa 250 provinciale afgevaardigden en het CDJA en CDA-Vrouwenberaad (beide tien stemmen). Hiermee was het proces van partijvernieuwing overigens niet afgesloten: de Commissie-Partijontwikkeling zette haar activiteiten voort.
Als element van de vernieuwing van de partij zou men ook de lancering van de intranetsite CDAnet in juni kunnen beschouwen, waarmee overigens al eerder een proef was genomen.
Integratie
Het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA presenteerde op 8 maart in Rotterdam in het kader van het debat over integratie het rapport Investeren in integratie. Reflecties rondom diversiteit en gemeenschappelijkheid, dat een commissie onder leiding van de Katwijkse burgemeester Jos Wienen had opgesteld. De auteurs – waaronder de directeur van het wetenschappelijk bureau, Klink – deden na een zorgvuldige analyse van de immigratie in Nederland in de afgelopen eeuwen enkele voorzichtige aanbevelingen voor een ‘veeleisender’ integratiebeleid. Het rapport werd aangeboden aan minister-president Balkenende, die er kort op reageerde, waarna een discussie volgde onder leiding van de Rotterdamse wethouder Sjaak van der Tak. Laatstgenoemde zat ook de zojuist ingestelde Partijcommissie Integratie voor die het rapport verder zou bespreken.
Delen van het rapport kwamen vervolgens aan de orde op het partijcongres op 1 november. Premier Balkenende wijdde zijn afsluitende congresrede aan dit thema, in zijn ogen de grootste uitdaging voor de samenleving op dat moment. Hij gaf toe dat het CDA te lang de opvatting had gehuldigd dat een islamitische zuil integratie zou bevorderen, terwijl die naar zijn mening ‘een gevangenis van achterstand’ zou worden in plaats van een voertuig voor emancipatie (website CDA, 4 november 2003). Daarmee keerde hij zich niet tegen het bestaan van islamitische scholen, die sommige liberalen het liefst zouden verbieden. Immigranten moesten zich aanpassen aan gedeelde Nederlandse waarden, zoals hij al begin 2002 had bepleit (zie ook Jaaroverzicht 2002).
In hetzelfde kader had het wetenschappelijk bureau op 10 april in Den Haag een debat georganiseerd over geloof en politiek, in samenwerking met de moslim-organisatie Milli Görüs, de Stichting Islam en Burgerschap en de omstreden Arabisch-Europese Liga. Volgens haar woordvoerder Jamil Jawad streefde de Liga naar ‘soevereiniteit in eigen kring’ voor moslims (Nederlands Dagblad, 11 april 2003). Aan het begin van het jaar had het Tweede-Kamerlid Eurlings gesuggereerd dat de Liga mogelijk verboden zou moeten worden.
Gekozen burgemeester
Al in 2002 stelde het CDA een commissie in om advies uit te brengen over de verkiezing van de burgemeester (zie Jaaroverzicht 2002; zie ook Jaarboek 2003 DNPP, blz. 16-34). De commissie, voorgezeten door de Haagse burgemeester Wim J. Deetman, presenteerde haar voorlopige advies op 6 oktober. Afwijkend van de in het CDA gangbare opvatting sprak zij zich uit vóór de rechtstreekse verkiezing door de burgers, in plaats van benoeming door de Kroon of verkiezing door de gemeenteraad. Zij achtte invoering echter niet haalbaar voor 2007. Een gekozen burgemeester zou een sterkere positie moeten hebben – enigszins vergelijkbaar met een minister-president – en zelf wethouders moeten kunnen selecteren. Hij zou echter niet meer de gemeenteraad kunnen voorzitten. De gemeenteraad zou eveneens een iets sterkere positie krijgen. De raad zou wethouders kunnen ontslaan, maar niet de burgemeester naar huis kunnen sturen. Al met al was een wijziging van de grondwet vereist, die pas na de volgende Tweede-Kamerverkiezingen (verwacht in 2006) haar beslag zou kunnen krijgen.
De Commissie-Deetman, zoals ze in de wandel genoemd werd, besprak vervolgens haar voorlopig advies met de achterban in zes regionale bijeenkomsten. In april 2004 zou het definitieve rapport verschijnen.
Voorbehoedsmiddelen
In november nam Van Ardenne-van der Hoeven – intussen van staatssecretaris nu minister van Ontwikkelingssamenwerking – afstand van de opvattingen van de top van de Rooms-Katholieke Kerk over voorbehoedmiddelen. Zij achtte deze middelen nodig in de strijd tegen besmetting met het HIV-virus. Als belijdend katholiek ging ze daarover in gesprek met kardinaal Adrianus Johannes Simonis, maar van enige toenadering in standpunten bleek geen sprake. De meeste katholieke kamerleden deelden de mening van de minister.
De Hoop Scheffer
Minister van Buitenlandse Zaken De Hoop Scheffer werd in september benoemd tot secretaris-generaal van de NAVO. Hij was in 1978-1980 secretaris van de Nederlandse missie bij de NAVO in Brussel geweest, werd vervolgens in 1986 in de Tweede Kamer gekozen en in 1997 tot fractievoorzitter uitverkoren. In 2001 bracht een conflict met de partijvoorzitter hem er toe af te treden (zie Jaaroverzicht 2001). Op 3 december legde De Hoop Scheffer zijn functie neer. Hij werd opgevolgd door zijn partijgenoot Bernard Bot, een gepensioneerde diplomaat die van 1992 tot 2002 Nederland had vertegenwoordigd bij de Europese Unie in Brussel.
Verwante instellingen en publicaties
Het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA publiceerde in januari Modern Life Course Support Systems , de Engelse vertaling van het in 2001 verschenen rapport over levensloopbeleid Druk van de ketel (zie Jaaroverzicht 2001). In dezelfde maand verscheen van de hand van Sylvester Eijffinger en Evert Jan van Asselt Sociaal en zeker. Over een nieuwe balans in de sociale zekerheid tussen solidariteit en eigen verantwoordelijkheid in het licht van de arbeidsmarkt , dat een overzicht bood van ontwikkelingen en knelpunten in de sociale zekerheid. Het rapport bevatte een aantal voorstellen voor verandering, vooral gericht op betere integratie van arbeidsongeschikten en behoud van de zekerheid van AOW en WW. Het werd samen met het in december 2002 verschenen Investeren in solidariteit (zie Jaaroverzicht 2002) besproken op een symposium over de arbeidsmarkt op 24 januari in Den Haag.
Op 7 april verscheen Humane biotechnologie. Een studie naar menswaardige toepassingen van nieuwe biotechnische mogelijkheden, geschreven door R.H.M.V. Hoedemaekers onder begeleiding van een commissie onder voorzitterschap van Timmerman-Buck. In het rapport werd de waarde van menselijk embryo-onderzoek afgewogen tegen de beschermwaardigeid van menselijk leven. Therapeutisch en reproductief klonen zou verboden moeten blijven, wetenschappelijk-medisch embryo-onderzoek zou zo min mogelijk moeten plaats vinden. In november publiceerde het wetenschappelijk bureau Zorg tussen lidstaat en interne markt. Zorgverzekeringen, EG-recht en particulier initiatief van de hand van de jurist Johan van de Gronden, werkzaam bij het Europa Instituut van de Universiteit Utrecht. Hij ging na in hoeverre vijf mogelijke varianten van zorgverzekering knelpunten zouden kunnen opleveren met Europese regelgeving.
De Commissie Buitenland van het CDA publiceerde in oktober ‘Een rechtvaardige aanpak’. Een christen-democratisch standpunt ten aanzien van het Israëlisch-Palestijns conflict, voorbereid door een projectteam onder leiding van oud-minister en oud-partijvoorzitter Piet Bukman. Na een historisch overzicht van het conflict sprak de commissie zich uit voor de zogenoemde routekaart, het vredesplan van de Verenigde Naties, de Europese Unie, Rusland en de Verenigde Staten, dat de vorming van een Palestijnse staat naast een erkend en veilig Israël behelsde. De Commissie organiseerde samen met het Vrouwenberaad op 23 mei te Utrecht een conferentie over de Europese Conventie onder de titel ‘De betrokkenheid van de burger bij de nieuwe EU’.
De Eduardo Frei Stichting, die zich bezig houdt met ontwikkelingssamenwerking, organiseerde op 5 en 6 juni in Scheveningen een conferentie over de kwetsbaarheid van de democratie in Latijns-Amerika. Onder meer de oud-president van Bolivia, Jorge Quiroga Ramirez, verzorgde een inleiding.
Het CDA-Theologenberaad, opgericht in 2002 door de theologiestudent M. Vroom en de Rotterdamse predikant Ruud Stiemer (zie Jaaroverzicht 2002) publiceerde in april de notitie Samenleving en multiculturaliteit, waarin de theologen stelden dat inburgering van vreemdelingen moet aansluiten bij hun eigen identiteit. Voorts bevalen zij hun partij aan om de doelstelling van het (inmiddels niet meer actieve) Centrum voor Religie en Zingeving weer op te pakken en een dialoog aan te gaan met andere religies.
Het CDA-Vrouwenberaad hield op 15 februari een themadag over veilig voedsel in Utrecht, waarbij europarlementariër Ria Oomen-Ruijten een inleiding verzorgde. Het jaarthema voor 2003, ‘Inburgering en emancipatie van migrantenvrouwen’, werd gelanceerd op de ledendag op 5 april in Utrecht. Over het thema schreef een projectgroep onder leiding van de Naaldwijkse wethouder M. Houben-Peters een discussienotitie getiteld De uitdaging, die inburgering heet! Het stuk bouwde voort op de (hierboven reeds vermelde) studie van het Wetenschappelijk Instituut over het onderwerp en bevatte een groot aantal stellingen over integratie van vrouwelijke migranten op verschillende terreinen, zoals buurt en wijk, arbeid, onderwijs, religie en recht. Op de ledendag nam de vrouwenorganisatie officieel afscheid van haar voorzitter, Van Bijsterveldt, die in november 2002 partijvoorzitter was geworden. Als opvolger werd op 1 november 2003 door de partijraad Anette Doesburg gekozen, die tot 1 april directeur was geweest van het Steenkampinstituut, dat de scholing en opleiding van de christen-democraten verzorgt. Een vertrouwenscommissie van het Vrouwenberaad had aanvankelijk twee kandidaten willen voordragen, maar toen één van hen zich terug trok bleef alleen Doesburg over.
Het Steenkampinstituut organiseerde samen met het Inter Cultureel Beraad op 12 april in Amsterdam een ‘interactieve dag voor allochtone raadsleden’. Op 31 oktober en 1 november vond onder de hoede van het opleidingsinstituut in Utrecht een debattoernooi plaats.
De CDA-Bestuurdersvereniging belegde op 9 mei in Utrecht een bijeenkomst over het Nationaal Bestuursakkoord Water – een inventarisatie van maatregelen voor korte en lange termijn – waarbij onder andere het Tweede-Kamerlid Erik van Lith een inleiding verzorgde. De vereniging hield op 4 oktober in Ede de jaarlijkse bestuurdersdag. Op 22 november vond in Utrecht de ledenraad van de Bestuurdersvereniging plaats, waar naast huishoudelijke zaken het thema ‘Europa’ aan bod kwam.
Het Christen Democratisch Jongeren Appèl (CDJA) kwam op 30 en 31 mei in Amersfoort bijeen voor een algemene ledenvergadering over huishoudelijke zaken). Een tweede congres vond plaats op 28 en 29 november te Amsterdam.
De Dertigers, een informele groep CDA-leden tussen de 25 en 40 jaar, brachten in november een manifest uit waarvan het concept in juni was geschreven en vervolgens was besproken en herzien. De Dertigers pleitten voor voortzetting van de partijvernieuwing in de richting van een open ‘volks- en netwerkbeweging’, die zich meer zou openstellen voor niet-gelovigen en anders-gelovigen. Bovendien stelden ze voor, naast de vier grondbeginselen van het CDA een vijfde te erkennen, namelijk zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid van de mens.
Laatst gewijzigd: | 06 april 2023 11:18 |