SGP jaaroverzicht 2004
Uit: J. Hippe, R. Kroeze, P. Lucardie en G. Voerman, 'Kroniek 2004. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 2004' in: G. Voerman (red.), Jaarboek 2004 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 2005), 14-105, aldaar 87-95.
Inleiding
De SGP werd – evenals de ChristenUnie – in 2004 geconfronteerd met problemen voortvloeiende uit het declaratiegedrag van de leden van de gezamenlijke eurofractie. Mede daardoor viel de uitslag van de Europese verkiezingen voor de ChristenUnie/SGP wat tegen. Deze en andere gebeurtenissen zetten ook de relatie tussen beide partijen enigszins onder druk (zie in deze Kroniek onder ChristenUnie). Daarnaast debatteerde de SGP over voor haar wezenlijke zaken: het volwaardige partijlidmaatschap voor vrouwen en de vraag hoe een theocratische partij als de SGP zich in de huidige samenleving moest opstellen.
Jaarvergadering
De jaarvergadering van de SGP werd op 28 februari in Utrecht gehouden. In zijn rede zei partijleider B.J. van der Vlies dat de SGP zich bij het integratiedebat moest realiseren ‘dat we zelf ook een kleine minderheid zijn’ (Reformatorisch Dagblad, 1 maart 2004). De partij zou hier dan ook met ‘bescheidenheid en voorzichtigheid’ moeten opereren (Nederlands Dagblad, 1 maart 2004). Volgens Van der Vlies had zijn partij gemengde gevoelens ten aanzien van de religieuze pluriformiteit. Aan de ene kant was het haar bepaald niet om het even of een kerkgebouw dan wel een moskee bezocht werd. Aan de andere kant diende ook de SGP te werken aan het vreedzaam samenleven tussen de verschillende godsdiensten en culturen.
De jaarvergadering was de laatste algemene vergadering die in de maand februari werd gehouden. Om formele redenen moest de SGP deze jarenlange traditie (die was begonnen in 1933) verlaten. In het vervolg zou de jaarvergadering op de laatste zaterdag van maart of in voorkomend geval de eerste zaterdag van april worden gehouden.
Partijvoorzitter
Het leiden van deze jaarvergadering was de laatste activiteit als partijvoorzitter van ds. D.J. Budding, die in 2003 te kennen had gegeven bij deze gelegenheid te zullen aftreden. Ds. A. van Heteren, die op 31 oktober 2003 door het hoofdbestuur als zijn opvolger was aangewezen (zie Jaaroverzicht 2003), werd tijdens de jaarvergadering als lid van het hoofdbestuur herkozen.
Naast de partijvoorzitter kende de SGP ook een ‘algemeen voorzitter’, die het eigenlijke politiek-organisatorische werk deed en het externe gezicht van de partij was. In november 2000 had het hoofdbestuur besloten de functie van partijvoorzitter in twee posten te splitsen (zie Jaaroverzicht 2000). Sinds die tijd was het hoofdbestuurslid W. Kolijn ‘algemeen voorzitter’.
Radio en televisie
Aan de vooravond van de jaarvergadering maakte het hoofdbestuur van de SGP bekend dat het een commissie had ingesteld die moest onderzoeken of het beleid van de partij ten aanzien van de omgang met de media nog wel paste bij de inmiddels gegroeide praktijk. Naast Van der Vlies, Kolijn en Van Heteren nam W. van Belzen, burgemeester van Graafstroom, in de commissie zitting.
In 1994 had het hoofdbestuur zich voor het laatst over deze zaak uitgesproken. De regel dat om principiële reden geen ‘actief’ gebruik gemaakt mocht worden van radio en televisie, werd toen niet gewijzigd. Concreet betekende dit onder meer dat wanneer een SGP-vertegenwoordiger een microfoon of camera werd voorgehouden, hij die niet hoefde te ontwijken (‘passief’ gebruik) (Jaaroverzicht 1994).
Volgens Kolijn was sindsdien mede door de veranderingen in het medialandschap het onderscheid tussen actief en passief gebruik een steeds grijzer gebied geworden. Vertegenwoordigers van de partij op de verschillende politieke niveaus voelden zich daar ongemakkelijk bij. Van Heteren vond radio en televisie – en zeker de laatste – echter ‘gevaarlijke media’ en ‘niet erg geëigende middelen’ om het SGP-standpunt uit te dragen. Wat betreft het meewerken aan een radioforum, wat het Tweede-Kamerlid C.G. van der Staaij deed, merkte Van Heteren op dat hij er zelf ‘uiterst terughoudend’ in zou zijn (Nederlands Dagblad, 28 februari 2004).
Binnen de partij was Van Heterens opvatting geen gemeengoed. M. de Bruyne, voorlichter van de Tweede-Kamerfractie, stelde dat de SGP de plicht had ‘om uit de schulp te kruipen en als dat mogelijk is de vooroordelen die er leven over de partij weg te nemen’ (Reformatorisch Dagblad, 3 juni 2004). Hij voegde daaraan toe dat tijdens een vorige verkiezingscampagne de kamerfractie het televisieprogramma ‘NOVA’ toestemming had gegeven haar onder bepaalde voorwaarden een dag te volgen.
In december bood de partijcommissie haar bevindingen aan het hoofdbestuur aan. Het bestuur onderschreef de conclusies, die onder meer inhielden dat de bestaande richtlijn op hoofdpunten gehandhaafd moest worden. Verder kon een bestuurder of volksvertegenwoordiger van de SGP ‘desgevraagd’ medewerking verlenen aan een optreden voor radio en televisie ter toelichting of verdediging van partijstandpunten, ‘tenzij de uitzending een karakter heeft dat zich niet verdraagt met de boodschap van de SGP, van de betreffende omroep of programmamaker geen objectieve weergave mag worden verwacht, of uitzending op zondag zal plaatsvinden’ (Jaarverslag 2004 SGP, blz. 17). Het officiële besluit tot aanpassing van de bestaande richtlijn zou door het hoofdbestuur in 2005 worden genomen.
Europese verkiezingen
In december 2003 had de SGP de kandidatenlijst voor de Europese verkiezingen vastgesteld. Evenals in 1999 voerde de zittende europarlementariër B. Belder de lijst aan (zie Jaaroverzicht 2003). Belder hield – evenals het Tweede-Kamerlid Van der Staaij – op de jaarvergadering in februari 2004 een inleiding over het thema ‘Europa en Nederland: wat is de invloed van de Europese wetgeving in het dagelijks leven en hoe verhoudt zich dat met de SGP-beginselen?’. Hij wees daarbij op het partijstandpunt dat Turkije niet in de Europese Unie thuishoort, omdat het ‘én een islamitisch karakter heeft én geografisch grotendeels buiten Europa ligt’ (de Banier, 16 april 2004). Ook somde hij de onoverkomelijke bezwaren op die de eurofractie van de ChristenUnie en de SGP tegen de Europese grondwet had.
In de periode vóór de Europese verkiezingen roerde zich – evenals vorige keren (zie Jaaroverzicht 1999) – binnen de SGP dat deel van de partij dat principiële bezwaren had tegen deelname van de partij aan de verkiezingen. Met name in het blad In het spoor van de oppositionele, behoudende Landelijke Stichting ter Bevordering van de Staatkundig Gereformeerde Beginselen verschenen artikelen gericht tegen Europese integratie en deelname aan de Europese verkiezingen. Eén van de argumenten daarbij was dat God in de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) de Nederlanders een zelfstandig volksbestaan had geschonken. Daarom mochten ‘wezenlijke delen’ van die geschonken soevereiniteit niet aan Europa worden afgestaan (Nederlands Dagblad, 24 april 2004). Op 3 juni riepen dertien predikanten uit de behoudende kleinere kerkverbanden ter rechterzijde van de Gereformeerde Gemeenten en uit de Hersteld Nederlandse Hervormde Kerk in een advertentie in het Reformatorisch Dagblad op om niet te gaan stemmen voor het Europees Parlement. Verder kreeg de redactie van het partijblad de Banier het verzoek om ook tegenstanders van deelname aan de Europese verkiezingen aan het woord te laten, maar daaraan werd niet voldaan.
In een reactie gaven algemeen voorzitter Kolijn en J.W. van Berkum, medewerker van de Guido de Brès-Stichting – het wetenschappelijk bureau van de SGP – aan waarom stemmen voor het Europees Parlement wèl verantwoord was. Ook zij waren van mening dat te veel bevoegdheden naar Europa waren overgeheveld en dat waar Europese samenwerking noodzakelijk was, niet een Europese Unie in de huidige vorm vereist was. Maar de Europese Unie was wel een wettige overheid en daarom ook Gods dienares, hetgeen voor de SGP de verantwoordelijkheid met zich meebracht in het Europees Parlement de Europese overheid op te roepen ‘Gods heilzame geboden als richtsnoer te nemen bij het maken van wet en regelgeving’ (Reformatorisch Dagblad, 21 mei 2004). Na de advertentie van de predikanten plaatste de SGP nog een aantal advertenties in het Reformatorisch Dagblad met de oproep om juist wel te gaan stemmen.
Zie voor de SGP en de Europese verkiezingen – zoals het verkiezingsprogramma alsmede de verkiezingsuitslag – verder in deze Kroniek onder ChristenUnie.
Godsdienstvrijheid
Begin juni kwam in de SGP een discussie op gang over haar theocratische uitgangspunten, in het bijzonder over wat de afwijzing inhield van de godsdienstvrijheid op basis van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB), waarin staat dat de overheid de taak heeft ‘te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst’. Uit een rondgang van het Reformatorisch Dagblad van 5 juni langs zestien staatkundig-gereformeerde (gewezen) lokale politici bleek dat zij uiteenlopend hadden gestemd of zouden stemmen over de komst van een moskee in hun gemeente. Voorstemmers beriepen zich op de door hen afgelegde ambtseed, waardoor zij impliciet erkenden dat de godsdienstvrijheid een zaak was waarover de landelijke overheid ging. Ook werd uit de enquête duidelijk dat men niet wist waar de grens getrokken moest worden. Wel tegen een moskee, maar niet tegen een rooms-katholieke kerk? Algemeen voorzitter Kolijn en J. Mulder, directeur van de Guido de Brès-Stichting, verklaarden dat zij zich als gemeenteraadslid niet tegen de komst van een moskee zouden verzetten. Mulder beschouwde artikel 36 als een ideaal, maar dan met een ‘dikke streep onder ideaal’ (Nederlands Dagblad, 12 juni 2004). Hij meende dat in de huidige situatie voor de SGP zelf de godsdienstvrijheid even zinvol was als de door haar aanvaarde democratie, namelijk als ruimte waarin gewerkt kon worden. De SGP zou volgens Mulder de godsdienstvrijheid dan ook moeten respecteren. Hij voegde er aan toe er niet aan te moeten denken dat de huidige overheid zou beslissen welke religie haar voorkeur had en welke als een ‘valse godsdienst’ moest worden aangemerkt.
Partijleider Van der Vlies stelde op zijn beurt dat hij zich wel als gemeenteraadslid tegen de komst van een moskee gekeerd zou hebben. Dat standpunt paste volgens hem ook goed in het bredere kader van verzet tegen islamisering van de samenleving dat de SGP voerde. Op de vraag of een SGP-raadslid zich zou moeten verzetten tegen de bouw van een rooms-katholieke kerk, antwoordde Van der Vlies dat hij niet de behoefte had ‘om daar een punt van te maken’ (Reformatorisch Dagblad, 8 juni 2004). Overigens waren zowel Van der Vlies als Kolijn en Mulder van mening dat een SGP-raadslid in kwesties met betrekking tot artikel 36 vrij naar zijn geweten moet kunnen stemmen; aan een algemene richtlijn was geen behoefte.
Het tolerante standpunt van Van der Vlies ten opzichte van een te bouwen rooms-katholieke kerk viel niet in goede aarde bij de Stichting ter Bevordering van de Staatkundig Gereformeerde Beginselen. In haar blad noemde zij het verschil in behandeling van een moskee en een rooms-katholieke kerk ‘meten met twee maten’. Dat gold volgens de redactie trouwens ook voor het feit dat de SGP wel rooms-katholieke landen als bijvoorbeeld Polen tot de Europese Unie wilde toelaten, maar niet het islamitische Turkije. Ook ‘Rome’ was nog steeds een valse religie die geweerd moest worden (In het spoor, juli 2004).
In december riepen de SGP-jongeren het partijbestuur op zich opnieuw te bezinnen op het theocratisch gedachtegoed van de partij. Deze stap werd gezet naar aanleiding van de uitkomsten van een enquête die de commissie ‘Theocratie’ van de jongeren had gehouden onder ruim zestig staatkundig-gereformeerde raadsleden en Statenleden over de verhouding tussen theocratie en de bestuurspraktijk. De SGP-jongeren constateerden dat vanuit het theocratisch ideaal de staatkundig-gereformeerden de vrijheden van godsdienst en onderwijs nooit voluit principieel voor hun rekening hebben kunnen nemen. Nu deze twee vrijheden evenwel als gevolg van de sterk toegenomen secularisatie en de integratieproblematiek van moslims steeds meer ter discussie gesteld werden, zag de SGP zich in toenemende mate genoodzaakt als verdediger van deze vrijheden op te treden, met name ook om de belangen van de eigen achterban veilig te stellen. Op gemeentelijk niveau echter werd dan weer door sommige SGP-ers vanuit het theocratisch ideaal tegen de bouw van een moskee gestemd. Volgens de SGP-jongeren zou het debat moeten gaan over de vraag ‘in hoeverre het mogelijk is in het verkiezingsprogramma en het politieke en maatschappelijke debat de vrijheid van onderwijs en de vrijheid van godsdienst te verdedigen, terwijl in het beginselprogramma het ideaal overeind blijft staan’ (Reformatorisch Dagblad, 7 december 2004).
Vrouwenlidmaatschap
Evenals in 2003 (zie Jaaroverzicht 2003) kwam in 2004 binnen de SGP de positie van de vrouw in de partij aan de orde. Wethouder W.J. van Duijn uit Katwijk, zelf voorstander van een volwaardig lidmaatschap voor vrouwen van de partij, hield voor de zomer samen met enkele geestverwanten een anonieme peiling onder SGP-wethouders. Daaruit bleek dat ruim zestig procent geen moeite had met het volwaardig vrouwenlidmaatschap. Algemeen voorzitter Kolijn was hiervan niet onder de indruk: ‘ik hoor vanuit kiesverenigingen heel andere gluiden. Zij vinden dat SGP-wethouders erg vooruitlopen’ (Reformatorisch Dagblad, 8 oktober 2004).
Tijdens een conferentie van de Guido de Brès-Stichting op 6 oktober zei de SGP-wethouder van Rijnwoude C.J. van Velzen dat hij er voorstander van was dat de kiesverenigingen de vrijheid zouden krijgen zelf te bepalen of zij vrouwen als partijlid zullen toelaten en hen op gemeentelijke kandidatenlijsten plaatsen. Het officiële partijstandpunt over de plaats van de vrouw in de politiek hinderde hem in zijn functioneren als wethouder, zo zei hij, terwijl bovendien de samenwerking met de ChristenUnie er door werd ‘bezwaard’ (Reformatorisch Dagblad, 7 oktober 2004). Hij riep het hoofdbestuur van de SGP op een open debat over de politieke positie van de vrouw mogelijk te maken. Volgens Kolijn gaf het hoofdbestuur ‘deels al uitvoering’ aan de oproep van Van Velzen, doordat zij een commissie had ingesteld die de bijbelse onderbouwing van het SGP-standpunt over de vrouw in de politiek nog eens tegen het licht moest houden (zie Jaaroverzicht 2003).
Wat betreft het door het Clara Wichman Instituut in november 2003 aangespannen proces tegen de Nederlandse staat en de SGP (zie Jaaroverzicht 2003) waren er in 2004 geen nieuwe ontwikkelingen.
Vitale kiesverenigingen
In augustus maakte het hoofdbestuur bekend dat zij – zoals ook in 1996 en 1997 was gebeurd – door middel van regiobijeenkomsten in gesprek wilde gaan met de basis van de partij. De bedoeling was dat vanaf september alle vijftien regio’s elke twee jaar een keer zouden worden bezocht. Op deze bijeenkomsten waren niet alleen de bestuursleden van de kiesverenigingen maar ook de partijleden welkom. Het thema van de eerste serie regiobijeenkomsten was: ‘Hoe houden (en krijgen) wij onze kiesverenigingen vitaal’. Kolijn zei dat er kiesverenigingen waren die nauwelijks iets aan politiek deden. Volgens hem zouden de kiesverenigingen zich vooral moeten bezighouden met het gemeentelijk beleid en met bezinning op de staatkundig-gereformeerde beginselen. Met name wat dit laatste betreft bespeurde hij ‘een ontstellend gebrek aan kennis’ (Reformatorisch Dagblad, 18 september 2004). De kiesverenigingen zouden onderwerpen moeten agenderen als het vrouwenstandpunt, de taak van de overheid en artikel 36 NGB.
Strafzaak algemeen secretaris
In april 2003 vond bij het gerechtshof in Amsterdam de strafzaak in hoger beroep plaats tegen de voormalige algemeen secretaris van de SGP D. Nieuwenhuis. Hij was in 2000 van ontucht met zijn dochter beschuldigd, en vervolgens door het hoofdbestuur op non-actief gesteld. In augustus 2003 ontbond de rechter op verzoek van de SGP de arbeidsovereenkomst met Nieuwenhuis (zie Jaaroverzicht 2003).
Op 19 januari 2004 werd Nieuwenhuis door het gerechtshof vrijgesproken, aangezien er geen ‘wettig bewijs’ was dat Nieuwenhuis zich had misdragen (Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2004). Tijdens de rondvraag op de jaarvergadering van de SGP in februari werd vervolgens de kwestie-Nieuwenhuis enkele malen ter sprake gebracht. Daarbij werd gepleit voor zijn rehabilitatie en werd de vraag gesteld of het hoofdbestuur niet te voorbarig was geweest met het op non-actief stellen van Nieuwenhuis en het beëindigen van zijn dienstverband. Partijvoorzitter Budding antwoordde onder andere dat de partij zelf Nieuwenhuis nimmer had beschuldigd, waardoor er ook van rehabilitatie geen sprake kon zijn.
Internationale contacten
Ook in 2004 was de werkgroep Oost-Europa van de SGP weer betrokken bij een aantal activiteiten in dat deel van Europa. Met name ging het dan om meerdaagse conferenties, waarbij ook van staatkundig-gereformeerde zijde lezingen werden gegeven. Soms waren deze conferenties bedoeld voor een speciale groep, zoals jongeren. In Hongarije vonden twee conferenties plaats en in Roemenië zes. Zo was er in Boedapest op 12 en 13 november een bijeenkomst over het onderwerp ‘De ontwerpgrondwet van de EU met het oog op de verdeling van de bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten en de basis voor een gemeenschappelijke buitenlandse politiek’. Belder voerde daar naast anderen het woord. In Boekarest werd van 6-8 mei een conferentie gehouden over het thema ‘Christendom en maatschappij: het calvinisme en zijn invloeden op de cultuur, de theologie en de politiek’.
Verwante instellingen en publicaties
Het wetenschappelijk bureau van de SGP, de Guido de Brès-Stichting, hield op 9 juni een conferentie over het thema ‘integratie en burgerschap’. Er waren inleidingen van de arabist J.J.G. Jansen, de voorzitter van de Stichting Islam en Burgerschap M. Sini en de oud zendingspredikant J.J. Tigchelaar. De lezingen en een verslag van de conferentie werden onder redactie van J. Mulder, directeur van de De Brès-Stichting, uitgegeven onder de titel Tussen naïviteit en realisme. Over integratie en burgerschap. Op 6 oktober organiseerde de De Brès-Stichting een conferentie over het onderwerp ‘het imago van politieke partijen’. Behandeld werd het functioneren van politieke partijen in het algemeen en de SGP in het bijzonder. De inleiding werd gehouden door G. Voerman, directeur van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen. Op 16 december vond de laatste Guido-conferentie in 2004 plaats, over de betekenis van levensbeschouwing voor het onderwijs. Op deze bijeenkomst werd de nieuwe partijnota over het onderwijs, getiteld Van ideaal naar werkelijkheid, gepresenteerd aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Van der Hoeven. De nota was samengesteld door een werkgroep, waarvan Mulder de secretaris was. In het geschrift werd vastgehouden aan het standpunt dat ‘godsdienst en levensbeschouwing het ordenende principe zijn voor het onderwijs en onderwijsbestel’ (Jaarverslag 2004 SGP, blz. 19) – al bleef het ideaal voor de SGP dat alle kinderen bij de ‘geopende Bijbel’ onderwijs zouden krijgen.
Afgezien van de hiervoor genoemde publicaties liet de De Brès-Stichting ook twee ‘commentaren’ het licht zien. Van Berkum en anderen schreven Vrijheid in gebondenheid. Over grondrechten in het digitale tijdperk. De auteurs noemden de vrijheid van meningsuiting een basisvoorwaarde voor de democratische rechtsstaat, hetgeen overigens volgens hen niet impliceerde dat alles mocht worden gezegd. Voor het commentaar Gemeenten belasten. Over de afschaffing en maximering van de OZB tekende een werkgroep waarin Van Berkum eveneens zitting had. Betoogd werd dat van afschaffing van de Onroerende Zaak Belasting (OZB) pas sprake kon zijn als gemeenten een vervangende gemeentelijke belasting zouden mogen heffen.
Voorlichting en Vorming organiseerde op 3 september een congres voor lokale bestuurders over de nieuwe Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Na overleg van Voorlichting en Vorming met de SGP-bestuurders van gemeenten en provincies werd afgezien van het oprichten van een SGP-bestuurdersvereniging. Zo’n organisatie werd binnen een kleine partij als de SGP en gelet op het bestaan van Voorlichting en Vorming niet nodig geacht.
Het hoofdbestuur van de SGP organiseerde de jaarlijkse conferentie in samenwerking met de verschillende geledingen in de partij en de Tweede-Kamerfractie op 15 oktober. Het onderwerp was ‘grondrechten in een pluriforme samenleving’. Centraal stond de vraag welke juridische ruimte er is voor minderheidsopvattingen in de samenleving en hoe een christelijke minderheid deze ruimte moet gebruiken.
De SGP-jongeren hielden op 3 april hun tweejaarlijkse jongerendag. Het thema was deze keer: ‘Zorgen voor morgen. Linkse dromen, rechtse daden’. Sprekers waren minister van Defensie H.G.J. Kamp (VVD), het Tweede-Kamerlid van GroenLinks C.C.M. Vendrik en partijleider Van der Vlies. Een bijzondere activiteit van de SGP-jongeren in 2004 was het organiseren van jongerendebatten. Op 29 oktober, 5 en 19 november was de SGP-jongerenorganisatie gastheer voor zusterorganisaties van andere partijen. Deze debatavonden werden belegd omdat de SGP-jongeren zich meer extern wilden profileren om daarmee meer begrip te kweken voor de standpunten van de SGP.
Personalia
Op 2 maart overleed K. Meuleman. Hij was onder meer van 1963 tot 1988 lid van het hoofdbestuur van de SGP, en had van 1973 tot 1981 zitting in de Eerste-Kamer.
Laatst gewijzigd: | 11 april 2023 11:47 |