LPF jaaroverzicht 2004
Uit: J. Hippe, R. Kroeze, P. Lucardie en G. Voerman, 'Kroniek 2004. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 2004' in: G. Voerman (red.), Jaarboek 2004 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 2005), 14-105, aldaar 60-69.
Inleiding
De interne conflicten die de LPF eigenlijk sinds zijn ontstaan teisterden, hielden ook in 2004 aan. De partijstrijd kwam tot uiting in een groot verloop in het hoofdbestuur: maar liefst vijf (interim-)voorzitters gaven achtereenvolgens leiding aan de partijorganisatie. Gekweld door torenhoge schulden vroeg het bestuur in augustus faillissement aan, wat overigens door de rechter op procedurele gronden werd geweigerd – anders zou het de eerste keer zijn dat een in de Tweede Kamer vertegenwoordigde politieke partij failliet was gegaan. Het vele gekrakeel deed de LPF in electoraal opzicht overigens weinig goed: eind augustus stond de partij op slechts één zetel in de opiniepeilingen.
Kandidatenlijst Europese verkiezingen
Nadat de LPF had besloten aan de Europese verkiezingen van 10 juni 2004 deel te nemen, riep het hoofdbestuur de leden op zich kandidaat te stellen. Twintig mannen en een vrouw meldden zich aan. De door het hoofdbestuur ingestelde selectiecommissie en een professioneel adviesbureau voerden met hen gesprekken. Op 18 februari stelde het hoofdbestuur de verdere procedure vast, nadat in de partij hierover onrust was ontstaan. De Tweede-Kamerfractie en de kandidaten die zich hadden aangemeld, maakten bezwaar toen het bestuur de algemene ledenvergadering waarop de leden de kandidatenlijst konden vaststellen, had verschoven tot na de dag waarop de politieke partijen uiterlijk hun kandidatenlijsten bij de Kiesraad dienden in te leveren. Het hoofdbestuur besloot in samenspraak met de selectiecommissie en met Tweede-Kamerfractievoorzitter M. Herben de groslijst samen te stellen, waarna de leden schriftelijk per post de kandidaten konden aanwijzen.
De eerste acht kandidaten op de groslijst presenteerden zich midden maart op matig bezochte bijeenkomsten in Apeldoorn, Eindhoven en Rotterdam aan de achterban. In de poststemming wezen de leden J.E.R. van der Vorm-de Rijke als lijsttrekker aan, die sinds 2003 namens de LPF in de Provinciale Staten van Zuid-Holland zat. Als tweede kwam S.A.S. Spaargaren, beleidsmedewerker van de Tweede-Kamerfractie, uit de bus.
Programma, campagne en uitslag Europese verkiezingen
De campagne voor de Europese verkiezingen voerde de LPF onder de leus ‘Is u iets gevraagd?’ Dit motto was ook de teneur van het verkiezingsprogramma: de burger zou niet zijn gekend in wezenlijke beslissingen op het terrein van de Europese integratie, zoals de invoering van de euro en de uitbreiding van de Europese Unie. In het programma kantte de LPF zich onder meer tegen toetreding van Turkije tot de Unie.
Hoewel de LPF op minstens een zetel had gerekend, bleef de partij na de verkiezingen met lege handen staan (zie tabel 1, Jaarboek DNPP 2004 pg. 17). Partijleider Herben weet dit mede aan de deelname van Europa Transparant.
Hoofdbestuur
In 2004 hielden de perikelen in het hoofdbestuur van de LPF aan. In de herfst van 2003 waren partijvoorzitter en geldschieter E.A.M. Maas en partijsecretaris O. Hammerstein afgetreden (zie Jaaroverzicht 2003, onder het kopje 'Interne conflicten'); volgens latere persberichten omdat anders vastgoedondernemer Chr. Thunnessen, de andere belangrijke financier van de LPF, zijn lening aan de partij van 800.000 euro zou opeisen. Ook penningmeester R.P. Both legde in die periode zijn functie neer nadat bekend was geworden dat hij privé grote schulden had (zie Jaaroverzicht 2003, onder het kopje 'Terugtreden penningmeester Both; uitbreiding hoofdbestuur'), maar hij bleef wel deel uitmaken van het hoofdbestuur. De gewezen Tweede-Kamerleden F.A. Palm en H.J.C. Smulders werden bereid gevonden zitting te nemen in het hoofdbestuur. Op 6 februari 2004 trokken zij zich echter terug, omdat zij zich beiden kandidaat hadden gesteld voor de Europese verkiezingen van 10 juni. Van 28 november 2003 tot 15 januari 2004 konden leden zich kandidaat stellen voor het hoofdbestuur, waarna de op 6 maart 2004 geplande algemene ledenvergadering de nieuwe bestuursleden zou moeten kiezen.
In de eerste maanden van 2004 groeide de weerstand tegen het zittende hoofdbestuur, dat naast Both verder bestond uit partijvoorzitter A.F. van Dillen – die Maas was opgevolgd – en A. de Jong, en waaraan als ‘gedelegeerd penningmeester (ad-interim)’ H.G. Maronier tijdelijk was toegevoegd. Daarbij speelde mee dat het hoofdbestuur enkele keren de algemene ledenvergadering had uitgesteld waarop niet alleen een nieuw bestuur zou worden verkozen, maar ook statuten en een huishoudelijk reglement moesten worden vastgesteld. Zoals vermeld zou deze bijeenkomst eerst op 6 maart gehouden worden. Daarna werd die verschoven naar 8 mei, waarna weer uitstel volgde tot 19 juni. Volgens het bestuur was het niet verstandig tijdens de campagne voor de Europese verkiezingen een ledenvergadering te houden. Bovendien meende het bestuur dat het nog niet kon terugtreden, omdat de verantwoording van de financiën over 2003 nog moest worden afgerond.
Het feit dat de jaarrekening nog niet op orde was en de accountantsverklaring ontbrak, leidde eveneens tot onvrede binnen de partij en de Tweede-Kamerfractie. Met name het fractielid G. van As drong erop aan dat het bestuur zou aftreden. In een open brief riep hij de LPF-leden op hem te steunen om een algemene ledenvergadering te beleggen voor het geval het bestuur de geplande bijeenkomst weer zou uitstellen. Het bestuur verklaarde op 28 mei geïrriteerd dat deze actie overbodig was, omdat het al voor 19 juni een ledenvergadering had uitgeschreven.
Naast de Tweede-Kamerfractie verlangde ook Thunnessen dat de zittende bestuursleden zouden terugtreden en zich niet herkiesbaar zouden stellen. Hij gaf te kennen anders in de LPF geen geld meer te zullen steken. In januari 2004 eiste Thunnessen plotseling zijn lening van 800.000 euro binnen de termijn van een week op; later besloot hij de uitkomsten van de ledenvergadering af te wachten. Namens Thunnessen voerde Marten Fortuyn, de broer van Pim, het overleg met het hoofdbestuur. Fortuyn, die zich in oktober 2003 uit de LPF had teruggetrokken (zie Jaaroverzicht 2003, onder het kopje 'Simon en Marten Fortuyn'), zou door de vastgoedondernemer naar voren zijn geschoven als kandidaat-partijvoorzitter. Ook zou Thunnessen hebben geëist dat Van As in het hoofdbestuur werd opgenomen (Trouw, 19 juni 2004). De onderhandelingen tussen Thunnessen en Fortuyn enerzijds en het hoofdbestuur anderzijds liepen op niets uit; ook de bemiddelaars Herben en het Tweede-Kamerlid H.P.A. Nawijn konden niets uitrichten.
Toch traden de vier hoofdbestuursleden vlak voor het begin van de algemene ledenvergadering op 19 juni terug; wellicht vanwege de motie van wantrouwen die Van As dreigde in te dienen. In een officiële verklaring bedankten zij Maas en Hammerstein, zonder wie het niet mogelijk was geweest de door ons aanvaarde taak af te ronden (www.lijstpimfortuyn.nl, 23 juni 2004). Vervolgens kozen de leden een nieuw bestuur, bestaande uit J. Belder, H.E.S. Moleveld, C.H. Fabius, M. Pieterman en H.J.J. Swarte. De laatste drie waren eerder al door Thunnessen en Van As (namens de Tweede-Kamerfractie) voorgesteld als bestuurslid; de beide eersten genoten de steun van het vertrekkende bestuur. Namens de Tweede-Kamerfractie werd Nawijn gedelegeerd bestuurder met als taak de partijfinanciën op orde te brengen; enkele weken later bleek dat Marten Fortuyn eenzelfde functie vervulde. Op 22 juni wees het hoofdbestuur Fabius tot partijvoorzitter aan en Swarte tot penningmeester.
Nijpende financiële situatie: surseance of faillissement?
Op de ledenvergadering van juni had het ‘oude’ bestuur inzicht gegeven in de financiële situatie van de LPF (die nog zo’n 3.000 betalende leden zou tellen), waarbij bleek dat de schulden van de partij meer dan twee miljoen euro bedroegen. De leden stemden in met het bestuursvoorstel dat de LPF surseance van betaling zou aanvragen. Namens het hoofdbestuur sprak Nawijn met Maas en Thunnessen, maar overeenstemming tussen de beide financiers van de LPF – die noodzakelijk was voor surseance – bleek niet mogelijk. Herben verklaarde echter dat zij wel bereid zouden zijn om hun leningen om te zetten in een gift. Dit zou de LPF echter niet uit de problemen helpen, omdat de partij de daaruit voortvloeiende belastingaanslag niet zou kunnen betalen.
Gezien de nijpende financiële situatie besloot het hoofdbestuur op 10 augustus unaniem een ‘technisch’ faillissement aan te vragen bij de arrondissementsrechtbank in Rotterdam. Voor Maas en Thunnessen zou deze oplossing voordeel bieden, omdat hun lening bij een faillissement als oninbare vordering zou worden beschouwd die ten laste van het bedrijfsresultaat kon worden gebracht, waardoor minder vennootschapsbelasting hoefde te worden afgedragen. De aan te stellen curator zou de sanering van de partijfinanciën ter hand nemen, waarna de partij een ‘doorstart’ kon maken. Partijleider Herben verklaarde zich publiekelijk hiermee akkoord. De rechtbank wees op 17 augustus het verzoek echter af; de faillissementsaanvraag diende eerst aan de partijleden te worden voorgelegd.
Oprichting ‘vereniging LPF’
Inmiddels hadden op 13 augustus de hoofdbestuursleden Belder en Moleveld afstand genomen van de faillissementsaanvraag; het tweetal zou opteren voor het aanvragen van surseance van betaling. In een open brief verklaarden zij dat de andere drie bestuursleden doelbewust en zonder de leden erin te betrekken hadden toegewerkt naar een bankroet om daarna een nieuwe partij te stichten. Het is de bedoeling dat er een ballotagecommissie komt om zogenaamde querulanten buiten de nieuwe partij te houden. Ik zie het als een machtsgreep in de partij, aldus Belder (Trouw, 16 augustus 2004). Inderdaad hadden Fabius, Pieterman en Swarte op 11 augustus een nieuwe vereniging opgericht en bij de Kamer van Koophandel ingeschreven, de ‘vereniging LPF’, als alternatief voor de officiële ‘Politieke Vereniging “Lijst Pim Fortuyn”’. Wanneer de laatste failliet zou worden verklaard en derhalve als rechtspersoon zou worden ontbonden, kon met de nieuwe vereniging – die nog niet actief was – een ‘doorstart’ gemaakt worden. De Tweede-Kamerfractie steunde bij monde van Herben deze aanpak.
Nadat de rechter de faillissementsaanvraag had afgewezen, legden op 18 augustus Fabius, Pieterman en Swarte op een bijeenkomst met partijvertegenwoordigers uit de provincie, de Tweede-Kamerfractie en de Jonge Fortuynisten hun bestuursfunctie neer. Als reden noemden zij de organisatorische chaos en de snel oplopende schulden, die minstens een kwart miljoen euro bedroegen (de leningen van Maas en Thunissen niet meegerekend). Ook speelde bij hun besluit mee dat zij naar hun zeggen waren tegengewerkt en soms zelfs fysiek geïntimideerd door een ‘kleine harde kern van leden’. De website zou door hun tegenstanders zijn gebruikt om hen en leden van de Tweede-Kamerfractie te belasteren. Belder, die na het vertrek van Fabius ‘voorlopig’ als partijvoorzitter optrad, had het drietal zonder enig overleg al laten uitschrijven uit het register van de Kamer van Koophandel te Rotterdam.
Op 23 augustus maakte het Openbaar Ministerie (OM) in Rotterdam bekend dat het een onderzoek naar eventuele malversaties had ingesteld in de financiële administratie van de LPF. Een deel van de boekhouding was overhandigd door Fabius, die onregelmatigheden vermoedde uit de zittingsperiode van het oude bestuur. Belder deed vervolgens aangifte bij de politie van ‘ontvreemding’ van de administratie. Volgens hem werd dit materiaal op de burelen van de Tweede-Kamerfractie bewaard. Toen hij de stukken wilde ophalen, ontzegden fractiemedewerkers hem de toegang, in het bijzijn van vele journalisten. Overigens zou het OM op 30 augustus meedelen dat het geen sporen van fraude had kunnen ontdekken. In december meldde het televisieprogramma ‘RTL Nieuws’, dat ook een deel van de boekhouding in handen had gekregen, dat er de afgelopen jaren wel zou zijn gefraudeerd, waarbij volgens het programma Both zou zijn betrokken.
Tweede-Kamerfractie LPF breekt met de partij
Deze verwikkelingen waren op 24 augustus voor de Tweede-Kamerfractie aanleiding om te breken met de beide overgebleven bestuursleden Belder en Moleveld en de door hen geleide LPF. Met uitzondering van de zieke W. van den Brink zeiden de fractieleden en bloc hun lidmaatschap op vanwege ‘de voortdurende machtsstrijd op bestuurlijk niveau binnen de partij’ (persbericht Tweede-Kamerfractie LPF, www.lijstpimfortuyn.nl, 24 augustus 2004). ‘We willen af van het gedonder’, zo verklaarde Nawijn (Trouw, 25 augustus 2004). Enkele dagen later riepen de fractieleden de afdelingen en partijleden op hun voorbeeld te volgen en de LPF vaarwel te zeggen. Met name met het oud-bestuurslid en directeur van het partijbureau Both wilden zij niets meer te maken hebben, en ook wensten zij meer afstand te houden tot de financiers van de LPF. De fractie beraadde zich over een andere ‘bestuurlijke ondergrond’ – bedoeld werd een nieuwe politieke partij. Een commissie van wijze mannen, geleid door Van As, moest dit verkennen. De fractie gaf verder te kennen dat zij haar werkzaamheden zou voortzetten onder de naam LPF. Door het besluit van de fractie te breken met de partij, zou deze haar recht op overheidssubsidie verliezen, zo deelde het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mee. Partijvoorzitter Belder stelde naar aanleiding van de breuk tussen de partij en de kamerfractie dat die niet langer de naam LPF mocht gebruiken. Toen de fractie geen afstand deed van deze aanduiding, stapte het hoofdbestuur naar de rechter. Begin oktober stelde de rechtbank in Den Haag de partij deels in het gelijk: de naam ‘Lijst Pim Fortuyn’ was eigendom van de vereniging. De fractie mocht zich buiten de Tweede Kamer niet langer bedienen van deze aanduiding, op straffe van een dwangsom van 2.500 euro per dag. Belder en Moleveld daagden ook de drie oud-bestuursleden en de Stichting Fractieondersteuning LPF voor de rechter. Het drietal zou de domeinnaam van de LPF-website (www.lijstpimfortuyn.nl) zonder de formele toestemming van het hoofdbestuur naar de stichting hebben overgeschreven.
‘Voorlopig’ voorzitter Belder
Vlak na het conflict tussen de Tweede-Kamerfractie en de twee overgebleven hoofdbestuursleden raakte bekend dat ‘voorlopig’ voorzitter Belder in 1985 was veroordeeld voor oplichting van de bank ABN Amro. Zijn gevangenisstraf van zes maanden had hij nooit uitgezeten; wel zat hij een maand in voorarrest. Zijn strafblad was wel besproken met de partijleiding, toen hij zich kandidaat had gesteld voor het hoofdbestuur. Nawijn zou er toen niet zo zwaar aan hebben getild omdat alles al zo lang geleden was, maar de kwestie wel met zijn fractiegenoten hebben besproken. Van As meende echter dat Belder zijn verleden had moeten melden op de ledenvergadering in juni, waarop hij verkozen was. Volgens hem diende een partijvoorzitter van ‘onbesproken gedrag te zijn, zeker bij een partij die bestrijding van de criminaliteit hoog in het vaandel heeft staan’ (de Volkskrant, 30 augustus 2004). Op 30 augustus trok Belder zich als voorzitter terug; hij bleef nog wel hoofdbestuurslid. Hij werd opgevolgd door Moleveld.
Fractievoorzitter Herben keert terug naar de LPF
Op 4 oktober meldde fractievoorzitter Herben zich weer als lid aan bij de LPF. Als motief gaf hij op ‘een laatste verzoeningspoging te (willen) wagen’ (NRC Handelsblad, 5 oktober 2004), op verzoek van Belders en Moleveld en de beide financiers Maas en Thunnessen. Herben kondigde aan deel te zullen gaan uitmaken van het hoofdbestuur – het liefst als voorzitter – om zo bij te dragen aan de hervorming van de partijorganisatie. Bij zijn besluit zou hebben meegespeeld dat een deel van de fractieleden hem nauwelijks als voorzitter steunde.
Vanwege zijn hernieuwde lidmaatschap van de LPF trad Herben terug als fractievoorzitter. Volgens persberichten werd door zijn aftreden een scheuring in de fractie voorkomen. Herben werd op 5 oktober na lang fractieberaad als voorzitter opgevolgd door Van As, die in 2002 ook al eens had geprobeerd deze functie te verwerven (zie Jaaroverzicht 2002, onder het kopje 'Wijnschenk nieuwe fractievoorzitter'). Aan het begin van 2005 zouden de fractieleden de balans opmaken van Herbens pogingen om de partijorganisatie te vernieuwen en bepalen of zij allemaal weer lid van de LPF zouden worden.
Uit woede over Herbens besluit weer toe te treden tot de LPF, kondigde Nawijn aan zich los te maken van de fractie en als zelfstandig kamerlid verder te gaan. Enkele uren nadat Herben afstand had gedaan van het fractievoorzitterschap besloot hij echter deel te blijven uitmaken van de fractie, maar een week later zou hij stellen dat hij binnen de LPF-fractie een status aparte innam. De fractieleden spraken af dat allen de vrijheid hadden zich bij de LPF aan te sluiten. Voor Nawijn, M.J.L.M. Hermans en J. Eerdmans kwam dat niet im Frage: ‘Ik ben helemaal klaar met die club’, aldus de laatste (Trouw, 6 oktober 2004).
De fractieleden besloten verder dat zij zich niets gelegen zouden laten liggen aan het gerechtelijke verbod om zich buiten het parlement als LPF aan te duiden. Tot het betalen van de dwangsom (zie hierboven) kwam het niet, omdat partijvoorzitter Moleveld met Herben en Van As op 12 oktober overeenkwam dat de fractie de aanduiding LPF tot 1 december ook buiten de Tweede Kamer mocht gebruiken. Wanneer vóór die tijd de fractieleden zich niet weer bij de LPF hadden aangesloten, dienden zij een andere benaming te verzinnen. Voor Eerdmans hoefde het allemaal niet meer: ‘ik gebruik de naam LPF niet meer’ (Trouw, 13 oktober 2004).
Interim-voorzitter Moleveld
Op 10 november werd partijvoorzitter Moleveld door de politie aangehouden, omdat hij een valse dreigbrief had verstuurd aan zichzelf en aan Herben. In de brief, die verzonden zou zijn door een radicale islamitische groepering, werden de geadresseerden persoonlijk bedreigd. Moleveld had zelf aangifte gedaan van de bedreiging. De politie stelde al snel vast dat hij daar zelf voor verantwoordelijk was. Na zijn arrestatie legde Moleveld zijn functie als partijvoorzitter neer. Fractievoorzitter Van As sprak van een ‘stupide actie’, die eens te meer bevestigde ‘dat onze beslissing om de LPF te verlaten de juiste is geweest’. Herben vond het vertrek van Moleveld als partijvoorzitter een geluk bij een ongeluk. ‘Dit maakt de weg vrij voor echte partijvernieuwing. Het oude bestuur onder leiding van Moleveld was niet echt een serieuze gesprekspartner’ (de Volkskrant, 12 november 2004).
Met ingang van 11 november trad er een interim-bestuur aan, dat als taak had het voorbereiden van een algemene ledenvergadering waarop een nieuw bestuur kon worden gekozen. De bestuurstaken werden overgedragen aan een ‘tijdelijk managementteam’, dat werd geleid door de emeritus-hoogleraar criminologie G. Snel, directeur van het wetenschappelijk bureau van de LPF. Hij bepaalde onder meer dat de fractie de naam LPF kon blijven gebruiken tot de eerstkomende algemene ledenvergadering.
De LPF en Leefbaar Rotterdam
In het kader van zijn pogingen om de LPF-fractie van een organisatorische basis te voorzien (zie hierboven), riep Van As alle geïnteresseerden op ‘een nieuwe Fortuynistisch getinte partij op te richten’ (NRC Handelsblad, 25 augustus 2004). Als één van de mogelijke partners zag hij Leefbaar Rotterdam, waarmee met andere lokale partijen een ‘Fortuynistische Federatie’ zou kunnen worden gevormd.
De relatie tussen de LPF en de lokale groepering Leefbaar Rotterdam, die formeel los stond van de partij, was in 2003 gespannen geraakt (zie Jaaroverzicht 2003, onder het kopje 'De LPF en Leefbaar Rotterdam'). In augustus van dat jaar werd bekend dat de LPF van plan was om onder de naam ‘LPF Rotterdam’ deel te nemen aan de raadsverkiezingen van 2006. De voorzitter van de gemeenteraadsfractie van Leefbaar Rotterdam, R. Sörensen, zegde daarop samen met de overige fractieleden verontwaardigd hun LPF-lidmaatschap op. Hij meende dat de LPF het gedachtegoed van Fortuyn had verkwanseld: ‘de LPF is een burgermanspartij geworden en ik houd daar Mat Herben, de burgerman in persoon, verantwoordelijk voor’ (Trouw, 6 augustus 2004). In 2004 bleven de verhoudingen slecht. Beide partijen konden niet tot overeenstemming komen over een gezamenlijke herdenking van de moord op Fortuyn, met als gevolg dat er op 6 mei ’s avonds twee rouwstoeten door Rotterdam trokken. Begin augustus verklaarde Sörensen dat Leefbaar Rotterdam overwoog om met een nog op te richten landelijke rechtse volkspartij aan de Tweede-Kamerverkiezingen van 2007 deel te nemen, met als lijsttrekker de Rotterdamse wethouder. Voorwaarde was dat Leefbaar Rotterdam bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 een goed resultaat zou boeken. Herben reageerde afwijzend op deze aankondiging en noemde ‘verdere versplintering van het fortuynisme een heilloze weg’ (Trouw, 6 augustus 2004).
Toen Van As eind augustus contact opnam met Leefbaar Rotterdam om over samenwerking te spreken, bleek Sörensen bereid tot nader overleg. Volgens de Rotterdamse fractievoorzitter waren er al eerder gesprekken met de Haagse LPF-fractie geweest, maar waren die een half jaar geleden afgeketst ‘op dat achterlijke bestuur’ (NRC Handelsblad, 25 augustus 2004).
Fortuynistisch Manifest
Begin juli had het hoofdbestuur besloten tot de instelling van een partijcommissie die een zogeheten ‘Fortuynistisch Manifest’ moest opstellen. Marten Fortuyn zou de werkzaamheden van de commissie coördineren. Het was de bedoeling dat het manifest op 1 oktober gereed zou zijn, maar waarschijnlijk als gevolg van de bestuursperikelen werd van de commissie verder niets meer vernomen.
Prof.dr. W.S.P. Fortuynstichting
Op 5 september 2003 was de ‘Prof.dr. W.S.P. Fortuyn Stichting. Wetenschappelijk Bureau van de Politieke Vereniging “Lijst Pim Fortuyn”’ opgericht (zie Jaaroverzicht 2003, onder het kopje 'Prof.dr. W.S.P. Fortuynstichting'). Op 21 februari 2004 werd het officiële oprichtingscongres van het wetenschappelijk bureau van de LPF gehouden. Centraal stond het thema ‘normen en waarden in een verweesde samenleving’. Tot de sprekers behoorden de minister van Justitie Donner, de voorzitter van de Edmund Burke Stichting B.J. Spruyt en de (gewezen) hoogleraren P. Cliteur, S.W. Couwenberg en D. Pels. Snel, die het Wetenschappelijk Bureau zou gaan leiden, stelde dat het ‘fortuynisme’ een vierde politieke stroming vormde, naast het liberalisme, het socialisme en de christen-democratie. ‘Het is een pragmatische stroming, geen ideologie… De LPF moet de partij zijn die in staat is aansluiting te vinden bij de problemen en gevoelens van de gewone mensen in het land. Noem het pragmatisch populisme’ (de Volkskrant, 23 februari 2004).
Pim Fortuynzaal
In november 2003 had het presidium van de Tweede Kamer besloten dat er een zaal naar Fortuyn zou worden vernoemd. Dit was tegen de procedure, aangezien alleen politici die in de Tweede Kamer zitting hadden gehad, in aanmerking kwamen voor vernoeming (zie Jaaroverzicht 2003, onder het kopje 'Herdenking Fortuyn'). Op 17 mei 2004 nam de Tweede-Kamerfractie op feestelijke wijze de Pim Fortuynzaal in gebruik. De ruimte bevond zich in het nieuwe bijgebouw van de Tweede Kamer aan het Plein, waar de LPF-fractie zich had gevestigd.
Forza! Nederland
In februari richtte P.C.I. Meijer, voormalig voorzitter van de LPF-afdeling in Hoofddorp, de partij Forza! Nederland op, naar het voorbeeld van Forza! Italia, de partij van de Italiaanse premier S. Berlusconi. Volgens Meijer richtte zijn partij zich op het gedachtegoed van Fortuyn, zonder zich daar blind op te staren. Begin november deed Forza! Nederland mee aan een demonstratie naar aanleiding van de moord op Van Gogh, samen met partijen als Nieuw Rechts en Het Stootblok.
Publicaties
Op 8 maart publiceerde de Tweede-Kamerfractie van de LPF haar jaarverslag over 2003. De fractieleden wilden zich hierin verantwoorden tegenover de partijleden. Bij de presentatie verklaarde fractievoorzitter Herben het opstellen van het jaarverslag te zien als een voorbeeld van ‘nieuwe politiek’: ‘Als eerste partij leggen wij rekenschap af aan de kiezer’ (de Volkskrant, 9 maart 2004).
Op 2 april presenteerde de fractie het zogeheten ‘deltaplan integratie’, ‘De moeite waard om Nederlander te zijn’. Volgens de partij was Nederland niet meer een samenleving – ‘een land waarin ons meer bindt dan verdeelt’ –, omdat grote groepen immigranten de Nederlandse taal niet machtig waren of de Nederlandse normen en waarden niet deelden. Om hierin verandering te brengen, diende het integratiebeleid op de schop te worden genomen. Zo moesten immigranten een ‘Nederlander-contract’ ondertekenen, waarin zij de Nederlandse normen en waarden onderschreven. Ook diende aan het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit strengere eisen te worden gesteld.
In december publiceerde Eerdmans namens de fractie het Aanvalsplan tegen wapengeweld. De fractie wenste onder meer de minimumleeftijd voor een wapenvergunning te verhogen van achttien naar 21 jaar, en een verbod op alle vlindermessen, valmessen en stiletto’s in te voeren.
Personalia
Op 15 maart maakte mevr. M. Agema, lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland bekend dat zij haar lidmaatschap van de LPF had opgezegd. Zij leefde al enige tijd in onmin met haar partij (zie Jaaroverzicht 2003, onder het kopje 'Conflict Statenleden met hoofdbestuur'). Agema verklaarde als onafhankelijk Statenlid verder te gaan.
Laatst gewijzigd: | 29 januari 2024 13:39 |