Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Politieke partijen Lijst Pim Fortuyn /Lijst Vijf Fortuyn (LPF) Geschiedenis

LPF jaaroverzicht 2003

Uit: J. Hippe, P. Lucardie en G. Voerman, 'Kroniek 2003. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 2003, in: G. Voerman (red.), Jaarboek 2003 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 2004), 15-137, aldaar 80-92.

Inleiding

Na alle commotie die het jaar 2002 de LPF bracht, verliep 2003 voor de partij minder tumultueus. Het enorme verlies van zestien zetels bij de Tweede-Kamerverkiezingen in januari leidde niet tot veel interne beroe­ring. Het resultaat van acht zetels voor de LPF was meer dan de vijf à zes die de partij in de peilingen waren voorspeld. In de zomer laaiden de interne conflicten echter weer op

Programma Tweede-Kamerverkiezingen

Na de kabinetscrisis in de herfst van 2002 had de LPF een commissie in­gesteld die een nieuw programma voor de Tweede-Kamerver­kiezin­gen van januari 2003 moest opstellen (zie Jaaroverzicht 2002, onder het kopje 'Verkiezingsprogramma Tweede-Kamerverkiezingen 2003'). Op 6 januari presenteerde de LPF het programma, getiteld Politiek is passie . De partij stelde voor om bijna negentien miljard euro te bezuinigen (meer dan twee keer zoveel als de VVD). In de plannen werd vooral op ontwikke­lings­­samenwerking gekort. Daartegenover stond dat de LPF de aftrek van de hypotheekrente wilde verhogen wanneer de huizenprijzen bleven stij­gen. Lijsttrekker M. Herben verklaarde dat veiligheid en integratie de kernpunten waren. Verder zei hij ervan uit te gaan dat de LPF deel zou nemen aan een coalitie met het CDA en de VVD, wanneer zijn partij minstens tien zetels zou halen.

Campagne Tweede-Kamerverkiezingen

In december 2002 had het partijcongres van de LPF de kandidatenlijst vastgesteld (zie Jaaroverzicht 2002, onder het kopje 'Kandidatenlijst Tweede-Kamerverkiezingen 2002'). Lijsttrekker was Herben, die in de campagne een grote rol speelde.

De LPF voerde zijn verkiezingscampagne onder de leus ‘Heb lef, stem LPF’ – met als toevoeging: ‘Geef ons een tweede kans’. De LPF wilde hiermee aangeven dat de par­tij en haar bewindslieden grote fouten hadden gemaakt, maar dat zij nu wist hoe het moest.

Op 19 januari, enkele dagen voor de verkiezingen, reisde de top van de LPF en de de­missionaire bewindslieden R.H. de Boer van Verkeer en Waterstaat en H.P.A. Nawijn van Vreemdelingenzaken en Integratie af naar het Italiaanse Provesano, waar Fortuyn in juli 2002 was bijgezet. Volgens lijsttrekker Herben was de reis al lang tevoren gepland en niet bedoeld als verkiezingsstunt. De tocht werd betaald door de Haagse vastgoedondernemer Chr. Thunnessen.

Uitslag Tweede-Kamerverkiezingen

De uitslag van de Tweede-Kamerverkiezingen op 22 januari viel de LPF nog mee, hoewel achttien van de 26 zetels verloren gingen. Op de verkiezings­avond in Geertruidenberg waren de meeste aanwezigen tevreden met het resultaat. Partijleider Herben had gehoopt op tien zetels, maar zei te kunnen leven met acht. “De gevestigde orde is nog niet van ons af”, zo meende hij, “de LPF staat nu definitief op de kaart” (de Volkskrant, 23 januari 2003).

Demissionair minister Nawijn besloot zitting te nemen in de Tweede Kamer, toen bleek dat hij ruim 21.000 voorkeursstemmen had gehaald. Nawijn had eerst als lijst­trekker zullen fungeren, maar in december 2002 maakte hij plaats voor Herben. Als ‘lijstduwer’ bezette hij toen de laatste positie op de kandidatenlijst (zie Jaaroverzicht 2002, onder het kopje 'Nawijn trekt zich terug; Herben wordt lijsttrekker').

Regeringsdeelname

Binnen de LPF waren de meningen verdeeld over regeringsdeelname. Zoals reeds ver­meld was Herben hiervan voorstander, in tegenstelling tot het Tweede-Kamerlid G. van As. Hij vond dat de LPF het beste voor de oppositie kon kiezen. “Wij zijn geen schoothondje dat wacht op een bot van Balkenende” (de Volkskrant, 23 januari 2003). Nadat in april de onderhande­lin­gen tussen CDA en PvdA waren mislukt, verklaarde Herben dat zijn fractie bereid was te gaan praten met CDA en VVD over de vorming van een nieuw kabinet – op voorwaarde dat D66 niet bij de besprekingen zou worden betrokken. De beide ge­wezen coalitie­partners waren echter bepaald niet willig om de LPF bij de formatie te betrekken. Hun animo werd niet groter toen LPF-voorzitter E.A.M. Maas in een in­terview beweerde dat CDA en VVD “ons al eens een oor hebben aangenaaid”. Met de vice-voorzitter van de LPF-fractie Van As was Maas van mening dat Balkenende als pre­mier had gefaald (Alge­meen Dagblad, 17 april 2003). CDA-Tweede-Kamerfractie­voor­zitter Verhagen reageerde dat deze uitspraken ‘niet het niveau’ hadden dat voor een stabiele regerings­coalitie gewenst was (NRC Handelsblad, 17 april 2004). Partij­leider Herben bood ver­volgens zijn verontschuldigin­gen aan.

Provinciale Statenverkiezingen

Bij de Provinciale Statenverkiezingen van begin maart behaalde de LPF zeventien zetels – minder dan waarop de partij had gerekend. De LPF in Zuid-Holland had in overleg met Leefbaar Rotterdam een gemeente­raadslid van deze partij op haar lijst geplaatst, die werd verkozen. Dankzij de lijstverbinding met de LPF verkreeg Leef­baar Zuid-Holland – waarin Leefbaar Rotterdam een belangrijke rol speelde – een zetel in de Provinciale Staten van Zuid-Holland.

Na de verkiezingen bleek dat het in Utrecht verkozen Statenlid mevr. G. van Strien-Smit had verzwegen dat zij in 2001 was geroyeerd als lid van de lokale partij Ge­meen­tebelangen Maartensdijk vanwege het brengen van de Hitlergroet. Het bestuur van de LPF in de provincie Utrecht wilde dat Van Strien-Smit zich terugtrok als Sta­tenlid, maar dat wei­gerde zij.

Eerste-Kamerverkiezingen

Op 19 april stelde het hoofdbestuur van de LPF de kandidatenlijst vast voor de Eer­ste-Kamerverkiezingen van 26 mei. Op de eerste plaats kwam de voor­malig hoogleraar anes­thesio­logie B. Smalhout. Hij werd gevolgd door de demissionair staatssecretaris R.H. Hessing voor Openbare Orde en Veiligheid. De gewezen Tweede-Kamerleden F.A. Palm en H.J.C. Smulders stonden op de derde en vierde positie. Meteeen nadat de voor­dracht bekend was geworden, trok Smalhout zich terug als kandidaat-senator. Het dag­blad de Telegraaf, waarvoor hij columns schreef, had hem te kennen gegeven geen bijdragen te willen van columnisten met een poli­tieke functie. Smalhout liet ver­vol­gens aan Her­ben weten voor de eer te bedanken. Omdat de kandidaatstelling al was ge­sloten, kon zijn naam echter niet meer van de kandi­datenlijst worden geschrapt. Bij de verkiezingen brachten de LPF-Statenleden hun stem uit op de num­mer twee van de lijst, Hessing.

Bij de Eerste-Kamerverkiezingen behaalde de LPF slechts één zetel. De partij was uit­gegaan van twee senaatszetels, omdat zij had gerekend op de steun van de in de Zuid-Hollandse Staten vertegenwoordigde partij Leefbaar Zuid-Holland (zie hier­boven onder Provinciale Statenverkie­zingen). Volgens het LPF-bestuur zou Leefbaar Zuid-Holland zich niet aan de afspraak hebben gehouden om de LPF te steunen.

Herdenking Fortuyn

Op 6 mei herdacht de LPF dat een jaar daarvoor Pim Fortuyn was vermoord. Leden van de Tweede-Kamerfractie overhandigden in de Keukenhof de ‘Pim Fortuyn’-tulp aan de familie-For­tuyn. In Rotterdam onthulde burgemeester Opstelten een beeld van Fortuyn. In de kathe­drale kerk Sint Lau­ren­tius en Elisa­beth, waar een jaar geleden de begra­fenis­plech­tigheid plaats had, werd een herdenkingsconcert gegeven.

De broers Marten en Simon Fortuyn hadden voor de zesde mei een speciale vlag laten maken met daarop de beeltenis van hun broer Pim. Zij hoopten dat Nederlanders op 6 mei deze vlag massaal zouden uitste­ken. De afzet viel echter tegen: van de 50.000 ge­produceerde exemplaren werden er slechts hooguit eenvijfde verkocht.

Op 19 november besloot het presidium van de Tweede Kamer dat er een zaal naar For­tuyn zou worden vernoemd. Dit was tegen de procedure, aangezien alleen politici die van de Tweede Kamer deel hadden uitge­maakt, in aanmerking kwamen voor vernoeming. Eerder had de kunstcommissie van de Tweede Kamer het verzoek van de LPF-fractie afgewezen om een zaal naar Fortuyn te vernoemen.

Volkert van der G.

Op 27 maart begon voor de rechtbank in Amsterdam de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen Volkert van der G., die werd ver­dacht van de moord op Fortuyn. LPF-leider Herben had eerder zijn partijge­noten opgeroepen het proces niet bij te wonen. Hij was bang dat de aanwezigheid van politici de rechtsgang kon beïnvloeden, waardoor de verdachte wellicht een lagere straf zou krijgen. Op 1 april eiste het open­baar ministerie levens­lang tegen Van der G. voor de moord met voorbedachten rade op Fortuyn. Bij de bepaling van de strafmaat speelde een belangrijke rol dat Van der G. had beoogd het democrati­sche proces door de moord ‘onherstelbaar’ te bescha­digen (NRC Handelsblad, 1 april 2003).

Op 15 april veroordeelde de rechtbank Van der G. tot achttien jaar ge­vangenisstraf. De rechters meenden dat de inbreuk die Van der G. had gemaakt op het democra­ti­sche proces niet ernstig genoeg was voor levenslang. De straf was echter wel zwaarder dan gebruikelijk voor een enkelvoudige moord. De LPF en de familie For­tuyn reageerden teleur­gesteld op het vonnis. Partijleider Herben had gehoopt op levens­lang en vond de opgelegde straf te licht. “Er gaat geen enkele afschrikwek­kende werking vanuit” (NRC Handelsblad, 15 april 2003). De advocaat O. Hammer­stein, die tevens secretaris was van het LPF-­bestuur, stelde dat de rechter ten onrechte had ge­oordeeld dat de Nederlandse democratie geen blijvende schade had ondervonden van de moord. Ook minister Remkes van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toonde zich verbaasd over de strafmaat.

Zowel het openbaar ministerie als Van der G. gingen in hoger beroep tegen de uit­spraak van de rechtbank. Op 1 juli begon de zaak voor het gerechtshof in Amsterdam. Het openbaar ministerie eiste opnieuw levenslang. Het gerechtshof bevestigde even­wel op 18 juli het vonnis van achttien jaar gevangenisstraf. Wel meende het dat de moord ‘onher­stelbare schade’ aan het democratische proces had aangericht (NRC Handelsblad, 18 juli 2003). Verder noemde het gerechtshof in zijn arrest de uit­spraken van minster Remkes ‘ongepast’. Op 23 juli maakten het openbaar ministerie en de advocaten van Van der G. bekend dat zij niet in cassatie gingen bij de Hoge Raad.

‘Demonisering’ Fortuyn

Na de moord op Fortuyn op 6 mei 2002 dienden de advocaten G. Spong en Ham­merstein – ge­steund door het LPF-hoofdbestuur – een aanklacht in tegen een aantal politici en jour­nalisten wegens het aanzetten tot haat tegen For­tuyn. Onder de aangeklaagden waren medewerkers van NRC Handelsblad en Trouw, en de politici M. van Dam (PvdA), De Graaf (D66), B. Eenhoorn (VVD) en R. Oud­kerk (PvdA). Op 4 juni besloot het openbaar ministerie van vervolging af te zien. Spong en Ham­mer­stein tekenden mede namens de LPF tegen deze beslissing hoger beroep aan bij het gerechtshof in Den Haag (zie Jaarboek 2002 DNPP, blz. 113-114). Op 20 mei 2003 wees het hof hun appèl af. Het gerechtshof verklaarde de klagers niet-ontvankelijk, omdat zij geen ‘rechtstreeks belanghebbenden’ zouden zijn. Ook de LPF en de nabestaanden van Fortuyn – namens wie het advocatenduo optrad – werden niet als zoda­nig beschouwd. Bovendien zou door het overlijden van Fortuyn zijn ‘procesbelang’ zijn komen te vervallen.

Het hoofdbestuur van de LPF reageerde teleurgesteld op de uitspraak. Op verzoek van partijvoorzitter Maas tekenden Spong en Hammerstein begin juli beroep aan bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.

Eerder al, op 25 februari hadden Spong en Hammerstein hun boek ‘Vervolg ze tot in de hel’. De haat-zaai aangifte van Fortuyn gepresen­teerd. Hierin publiceerden zij een aantal juridische documenten die met de aanklacht te maken hadden. De twee advocaten onthulden dat For­tuyn ook oud-premier Kok en de toenmalige partijleiders Melkert (PvdA) en Rosenmöller (GroenLinks) voor de rechter had willen dagen, maar dat zij hem dit hadden ontraden omdat dit juridisch niet sterk zou zijn te maken.

Beveiliging Fortuyn

In 2003 laaide de discussie weer op over de vraag of de regering vol­doende had gedaan om Fortuyn te beveiligen. Op 14 mei 2002 was door het demissionaire kabinet-Kok de onafhankelijke Commissie Feiten­on­derzoek Veiligheid en Bevei­li­ging Pim Fortuyn ingesteld (zie Jaaroverzicht 2002, onder het kopje 'Demonisering II'). Deze commissie, die werd voorgezeten door de voormalige president van het Amsterdams gerechtshof H.F. van den Haak, moest onder­­­zoeken of de overheid voldoende maat­re­gelen had genomen ‘met be­trekking tot de veiligheidssituatie van Pim For­tuyn’. De commissie publiceerde op 17 december haar ver­slag. Zij meende dat het nood­za­kelijk was geweest dat Fortuyn beveiliging had gekregen, maar ver­on­derstelde tevens dat ook in dat geval de moord op de LPF-lijsttrekker niet te voor­komen zou zijn ge­weest. Verder uitte zij kritiek op de toenmalige minister K.G. de Vries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, die te afwachtend zou zijn geweest.

De LPF-fractie had bij de eerste behandeling van het rapport in de Tweede Kamer in december 2002 de belangrijkste conclusies van de commissie vrijwel unaniem onderschreven. Op 1 september 2003 pre­senteerde zij echter het Zwartboek beveiliging Pim Fortuyn, waarin zij ‘alle hiaten, onzorgvuldigheden en onwaarheden’ uit het rapport van Van den Haak op een rij zette. Het fractielid J. Eerdmans sprak bij de presentatie van ‘broddelwerk’ (de Volkskrant, 2 september 2003). De LPF-fractie eiste een nieuw onderzoek en zo nodig een parlementaire enquête. De bij de presentatie aanwezige Marten Fortuyn, de oudste broer van Pim Fortuyn, zei te overwegen een civiele procedure tegen de staat aan te spannen.

Op 3 september had een reeds gepland debat in de Tweede Kamer plaats over de de­tails van het rap­port van Van den Haak, nadat in december 2002 de hoofdlijnen waren besproken. Minister Donner van Justitie deelde de Kamer mee een nieuw onder­zoek niet nodig te achten, omdat alle vragen reeds waren beantwoord door de com­missie-Van den Haak. Het door de LPF-fractie opgestelde Zwartboek zou volgens hem geen nieuwe feiten bevatten. Op 11 september besloot een kamermeerderheid echter tot het instellen van een aanvullend onderzoek.

Algemene ledenvergadering 21 mei

Op 21 mei hield de LPF een algemene ledenvergadering in Utrecht. Op de agenda stonden overwegend huishoudelijke zaken, zoals het jaarver­slag over 2002. Ongeveer 450 leden waren aanwezig. In zijn toespraak ging partijleider Herben in op de kabinetsformatie.

Interne conflicten

Op 19 juni kondigden Maas en Hammerstein aan dat zij als voorzitter respectievelijk secretaris uit het LPF-bestuur zouden treden. In juli 2002, toen de LPF in een zware crisis verkeerde, hadden zij de leiding van de partij op zich genomen (zie Jaaroverzicht 2002, onder het kopje 'Maas interim-voorzitter'). Als argument voor hun vertrek voerden zij aan dat er in financiële en organisatorische zin orde op zaken was gesteld. Vlak daarna, aan het einde van de maand, gaven zij echter te kennen voorlopig van hun voornemen af te zien. De reden hiervoor was een conflict met acht provinciale besturen. Deze hadden in een brief het vertrou­wen in het landelijke LPF-bestuur opgezegd vanwege het op­treden van Maas en Ham­merstein, dat “niet als democratisch bestempeld [kan] wor­den” (NRC Han­dels­blad, 27 juni 2003); de leden zouden nauwelijks iets te zeggen hebben. Zo zou partijvoorzitter Maas zonder de leden te raad­plegen begin juni twee door de algemene vergadering in 2002 verkozen hoofdbestuursleden – J. van Eijck en mevr. E.C.A.M. Boot – uit hun functies hebben gezet, omdat hij niet goed met hen zou kun­nen samen­werken. Ook hadden de provinciale bestuurders grieven tegen de beide bestuursleden R.P. Both en A. de Jong, die tevens het partijbureau leidden.

Het LPF-bestuur besloot op 25 juni op een bijeenkomst met provinciale be­stuur­ders en een dele­gatie van de Tweede-Kamerfractie tot schor­sing van de provin­cia­le be­stuurs­leden van Drenthe, Utrecht, Noord-Holland en Zeeland die de brief hadden ondertekend en die niet op deze vergade­ring waren verschenen. Ook zouden zij voor royement worden voor­gedragen op de ingelaste algemene ledenvergade­ring van 10 juli, waar­toe het bestuur had besloten. In een verklaring stelde het hoofdbestuur dat deze bestuursleden de leden in hun provincie niet hadden geconsul­teerd. “Het feit dat ze zich disloyaal ten op­zich­te van het hoofdbestuur en vereniging hebben getoond is hen zwaar aange­rekend” (Trouw, 28 juni 2003). Hammerstein oordeelde uiterst nega­tief over de dis­sidenten: “Het is in de LPF als met ongedierte. Als je denkt dat je het hebt uitge­roeid, duikt het toch weer op” (de Volkskrant, 28 juni 2003).

Algemene ledenvergadering 10 juli

Aan de vooravond van de ledenvergadering op 10 juli liet het hoofdbe­stuur weten het aantal royementen te willen beperken door de gewraakte provinciale bestuurders te bewe­gen hun positie op te geven. In dat geval zouden ze partijlid kunnen blijven. Par­tij­lei­der Herben riep daarentegen de leden op om “de malcontenten uit de partij te gooien” (NRC Han­delsblad, 10 juli 2003).

Tijdens de besloten ledenvergadering in Rotterdam, waar 450 leden aanwezig waren, besloten in to­taal elf provinciale bestuursleden en enkele individuele leden hun partij­lidmaatschap op te zeggen. Volgens Hammer­stein kreeg het hoofdbestuur de steun van de mees­te aanwezi­gen. Daarnaast beschikte Herben over 1.500 machtigingen van leden. Het gewezen hoofdbestuurslid Boot kreeg niet de gelegenheid haar toespraak af te maken, omdat zij werd uitgejouwd. De vergadering besloot wel tot de instelling van onder meer een onafhankelijke Schor­sing- en roye­ment­­commissie, die de schorsingen moest onder­zoe­ken. Daarnaast diende het hoofd­bestuur in de provincies die zonder besturen zaten, interim-bestuurders aan te stellen.

Opzeggingen

Uit protest tegen het verloop van de ledenvergadering zei het Friese lid van de Pro­vinciale Staten P. Oosterhuis zijn lidmaatschap van de LPF op. In de Staten noemde hij zich nu Onafhankelijke Friese Statenfractie. De LPF verloor daarmee haar verte­gen­woordiging in de Friese Staten.

Begin september stapte het Drentse Statenlid C.D. de Jong uit de LPF, uit onvrede over het ondemocratische optreden van het hoofdbestuur. Hij bleef lid van de Provin­ciale Staten in Drenthe.

Begin oktober richtte J. van Pijkeren, de gewezen voorzitter van de LPF in Drenthe, de Fortuynistische Volks Partij (FVP) op. Hij had op de ledenvergadering van 10 juli voor de LPF bedankt uit onvrede over het hoofdbestuur.

Commissies

Na de algemene ledenvergadering ging het hoofdbestuur over tot de instelling van diverse partijcommissies, waaronder een Huishoudelijk reglement­com­missie en een Schor­sing- en royement­commissie, die zoals vermeld de schorsingen moest onderzoeken. Over de samenstel­ling van deze commissies bracht een onafhankelijke sollicitatie­commissie advies uit aan het hoofdbestuur, nadat zij met kandidaten had gesproken. Het hoofdbestuur maakte vervolgens een definitieve keuze. Op 13 oktober werden de twee commissies geïnstalleerd.

Reorganisatie op provinciaal niveau

In september besloot het hoofdbestuur tot een nieuwe structuur van de partijor­ga­ni­sa­tie. De LPF werd ingedeeld in vier regio’s: Noord, Oost, Zuid en West. Elke regio be­stond uit drie provincies die alle een eigen provinciale contactgroep bestaande uit drie leden kregen. De twaalf contactgroepen dienden als aanspreekpunt voor de leden in hun provin­cie. Ook moesten ze assistentie verlenen bij de oprichting van afde­lingen. De negen contactpersonen per regio overlegden met het hoofdbestuur. In provincies waar geen bestuursleden meer waren, wees het landelijk bestuur in de herfst als tij­delijke maatregel de contactper­sonen aan (normaliter dienden deze door de partijleden in een provincie te worden verkozen).

Leefbaar Rotterdam

De door Fortuyn tot 6 mei 2002 geleide partij Leefbaar Rotterdam stond formeel los van de LPF (zie Jaaroverzicht 2002, onder het kopje 'Leefbaar Rotterdam'). In de tweede helft van 2002 had Leef­baar Rotterdam met zijn raadslid M.J. Smit problemen gekregen van­wege zijn radicale opvattingen over de islam en asielzoekers (zie Jaaroverzicht 2002, onder het kopje 'Leefbaar Rotterdam'). Bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 22 januari 2003 stond Smit op de tweede plaats van de kandidatenlijst van Conservatieven.nl (zie Jaaroverzicht 2002, onder het kopje 'Conservatieven.nl'). Omdat hij in extreem-rechtse kringen stemmen voor deze partij pro­beerde te winnen, werd Smit in januari door de fractie Leefbaar Rotterdam “ont­slagen van raadswerk” (de Volkskrant, 14 januari 2003). Op 10 februari werd hij uit de frac­tie gezet, omdat hij op zijn website een verwijzing had opgenomen naar de website van het extreem-rechtse Vlaams Blok in België. Korte tijd later richtte Smit de partij Nieuw Rechts op.

Eind september zei J.G. van Heijgen zijn lidmaatschap van de Leefbaar Rotterdam-fractie op. Volgens hem was die niet rechts genoeg; “het is slappe thee” (NRC Handelsblad, 17 september 2003). Van Heijgen sloot zich aan bij het door Smit geleide Nieuw Rechts. Met zijn ver­trek raakte de coalitie van Leefbaar Rotterdam, CDA en VVD haar meer­derheid in de gemeenteraad van Rotterdam kwijt: omdat H.G. Ma­ronier in mei eveneens uit de fractie van Leefbaar Rotter­dam was gestapt (zie hier­onder) had zij de steun van nog maar 22 van de 45 raadsleden.

Op 18 december raakte Sörensen in opspraak, toen hij tijdens een raads­vergadering het woord richtte tot Smit, Van Heijgen en Maronier: “Houzee kameraden, jullie lij­ken wel NSB-ers” (Trouw, 19 december 2003). Sörensen bood later zijn excuses aan voor zijn uitspraak. Smit weigerde die te aanvaarden en kondigde aan aangifte te doen wegens belediging.

De LPF en Leefbaar Rotterdam

Zoals reeds vermeld had in mei het gemeenteraadslid H.G. Maronier – tevens voorzit­ter van de LPF in Zuid-Holland – zich losgemaakt van de fractie van Leefbaar Rotter­dam. Hij verklaarde dat hij het ‘geschop’ van sommige van zijn medefractieleden tegen de LPF zat was (Trouw, 20 mei 2003). Fractievoorzitter R. Sörensen van Leef­baar Rotterdam meende echter dat de afscheiding van Maronier een doelbewuste po­ging was van de LPF om in Rot­terdam voor zichzelf te beginnen. In augustus maakte Maronier inderdaad be­kend dat hij van plan was om onder de naam ‘LPF Rotterdam’ deel te nemen aan de gemeenteraadsverkiezingen van 2006. Samen met Sörensen had Maronier na de dood van For­tuyn in mei 2002 de LPF Rotterdam formeel opgericht om te voor­komen dat anderen van de naam mis­bruik zouden maken. Sörensen stelde zich kandi­daat voor het partijvoorzitter­schap van de LPF Rot­terdam om te verijdelen dat Maro­nier zijn gang kon gaan.

Maronier werd gesteund door LPF-voorzitter Maas. “Rotterdam is toch onze thuis­basis, daar is het allemaal begonnen. We willen de partij daar een gezicht geven” (de Volkskrant, 14 augustus 2003). Maas verklaarde dat de LPF Rot­terdam inderdaad aan de komende raadsverkiezingen zou deelnemen. Korte tijd later besloten de LPF en Leefbaar Rotterdam bij de volgende raadsverkiezingen tot een lijst­ver­bin­ding over te gaan, wanneer er in Rotterdam een LPF-afdeling zou zijn opgericht. Uit onderzoek zou zijn gebleken dat een meerderheid van de leden van de LPF in Zuid-Holland een lokale partijafdeling in Rotterdam wenste.

Terugtreden Maas en Hammerstein

Op 30 september maakten Maas en Hammerstein voor de tweede keer bekend dat zij hun bestuursfuncties neerlegden, dit keer met ingang van 1 ok­tober. “Zij menen, on­danks dat zij met overgrote meer­derheid in die functies zijn gekozen, het vertrouwen te ontberen dat noodzakelijk is om leiding te geven aan de organisatie van een jonge politieke partij. Dat baseren zij op de voortdurende en niet aflatende twisten die zich binnen en rond de partij pu­bliekelijk blijven voordoen met name met betrekking tot machtsverhoudingen en zeg­genschap”, aldus hun verkla­ring (website LPF, 6 oktober 2003). Volgens ingewijden was de belangrijk­ste reden voor hun opstappen een groot conflict met Marten For­tuyn. Maas en Hammer­stein zouden hem er van verden­ken uit te zijn op een plaats in het hoofdbestuur. Hammerstein zou Marten met een ver­wijzing naar zijn rol na de dood van Pim Fortuyn een ‘beroepsbroer’ hebben ge­noemd en een belangrijke bron van onrust binnen de LPF (de Volkskrant, 6 oktober 2003). De ver­houding tussen het tweetal was zeer slecht geworden. In juni stuurde Marten Fortuyn een kritische e-mail naar Hammerstein, waarin hij zijn beklag deed over de wijze waar­­op de advocaat zich uitliet over zijn tegenstanders in de LPF. Hammerstein liet Fortuyn daarop weten niet meer van zijn adviezen gebruik te zullen maken (HP/de Tijd, 29 augustus 2003).

Na het vertrek van het duo besloten de drie overgebleven leden van het LPF-bestuur dat T. van Dillen Maas als partij­voorzitter zou opvolgen en De Jong Hammerstein als secretaris. Both werd pen­ning­meester. Het drietal kondigde aan een profielschets op te stellen voor de twee nieuw te kiezen hoofdbestuursleden. Uit de door de sollicitatie­commissie te selecteren kan­didaten zou de eerstvolgende algemene ledenverga­dering de nieuwe bestuursleden kunnen aanwij­zen.

Simon en Marten Fortuyn

De weken voor het terugtreden van Maas en Hammerstein was de relatie met Mar­ten Fortuyn inderdaad verslechterd. Op 4 september had partij­­voor­zitter Maas bekend­ge­maakt dat Marten zich had teruggetrok­ken als extern adviseur van het hoofdbestuur. Kort daarna dreigde Marten Fortuyn zijn lid­maatschap van de LPF op te zeggen wan­neer het zit­tende hoofdbestuur – overigens met uitzondering van Maas – niet zou af­treden. Ook ergerde hij zich aan het voornemen van een eigen LPF-afde­ling in Rotter­dam. Maas gaf te kennen de eis van Marten Fortuyn niet te kunnen in­wil­ligen, omdat het hoofdbestuur “door de leden op democratische wijze is verkozen” (NRC Han­dels­­blad, 18 september 2003). Op 10 oktober maakte Marten Fortuyn bekend dat hij de LPF de rug toekeerde. In een brief aan het hoofdbestuur en de Tweede-Kamer­fractie schreef hij dat “zowel de LPF-bestuur­ders als de politici sinds 6 mei 2002 het erfgoed van Pim te grabbel hebben ge­gooid” (NRC Han­delsblad, 11 oktober 2003).

Eerder al, op 17 september, had Simon Fortuyn, een jongere broer van Pim Fortuyn, voor de LPF bedankt. De chaos in de partij was voor hem reden op te stappen. Ook stoorde hij zich aan de moeizame verhoudin­gen tussen de LPF en Leefbaar Rot­ter­dam. De “druppel die de emmer deed overlopen” vormde de aankondiging van de LPF in Rotterdam een eigen afdeling op te richten (Trouw, 18 september 2003).

Conflict Statenleden met hoofdbestuur

Op 17 oktober zegden de drie Statenleden D.C. van Leeuwen Boom­kamp (Utrecht), mevr. M. Agema (Noord-Hol­land) en mevr. H.B.T. Smits (Zeeland) het vertrouwen op in het ­bestuur van de LPF. In een gesprek verlangde het hoofdbestuur tevergeefs dat het drietal toezegde dat zij zich zouden inspannen om de rust in de partij te be­waren.

Terugtreden penningmeester Both; uitbreiding hoofdbestuur

Op 20 oktober kwam LPF-penningmeester Both in opspraak. In het televisie­pro­gram­ma ‘TweeVandaag’ werd hij ervan beschuldigd als privé-persoon een schuld van min­stens twee miljoen euro te hebben. Both was in 2001 op Curaçao veroordeeld tot een boete van bijna één miljoen dollar wegens financiële malversaties. Both gaf toe dat hij flinke schulden had, maar meende dat dit een privé-zaak was die niets met de LPF te maken had. Hij meende dat de aantijgingen verband hielden met het conflict met de drie Statenleden (zie hierboven).

In zijn reactie stelde politiek leider Herben dat Both meteen zijn functie als pen­ning­meester moest neerleggen. “De LPF mag hier geen schade van ondervinden” (Trouw, 21 oktober 2003). Ook de beide andere hoofdbestuurders dienden op te stappen, zodat de LPF een nieuwe start zou kunnen maken. Hoewel Both te kennen had gegeven voor­­lopig aan te blijven, legde hij op 23 oktober toch zijn functie neer. Oud-voorzitter Maas werd bereid gevonden “om ad interim de zorg voor de financiële zaken van de partij waar te nemen” tot de volgende algemene ledenver­gadering (website LPF, 7 november 2003).

Het hoofdbestuur besloot op 23 oktober Palm en Smulders tot de eerst­volgende alge­mene leden­ver­gadering als bestuurslid aan te stellen. Verder ging het over tot het roye­ment van een aantal Statenleden. Als argumenten voerde het de “niet aflatende stroom van goeddeels onge­fundeerde kritiek, het in opspraak brengen van de partij door hun bezwaren voornamelijk extern te uiten en het chanteren van de partijlei­der Mat Herben door hem te dreigen publiekelijk het vertrouwen in hem op te zeggen wanneer hij zich niet bereid zou verklaren om in te gaan op onder meer de eis het vertrouwen in het hoofdbestuur op te zeggen” (website LPF, 7 november 2003).

Nieuw hoofdbestuur

Met ingang van 28 november konden leden zich kandidaat stellen voor een functie in het hoofdbestuur van de LPF. Op de algemene ledenver­gadering op 6 maart 2004 zouden de nieuwe bestuursleden worden verkozen.

Prof.dr. W.S.P. Fortuynstichting

Op 5 september werd de ‘Prof.dr. W.S.P. Fortuyn Stichting. Weten­schappelijk Bureau van de Politieke Vereniging “Lijst Pim Fortuyn”’ opgericht. Het wetenschappelijk bu­reau moest de LPF ondersteunen door wetenschappelijk onderzoek, voorlichting en “het bestuderen, nader uitwerken en toetsen op hun politieke relevantie van de weten­schappelijke ge­schriften van de oprichter van de partij” (wblpf.dekape.nl, 14 oktober 2004). Voor­zitter werd de emeritus-hoog­leraar B. Snel. Eerder had hij op de kandi­da­tenlijst van Leefbaar Nederland voor de Tweede-Kamerverkiezingen gestaan.

Publicaties

Op 26 februari publiceerde de Tweede-Kamerfractie in de serie ‘Plan van aanpak’ de nota Verandering werkwijze Tweede Kamer. In dit rap­port, dat door de kamerleden Eerdmans en Nawijn werd overhandigd aan Tweede-Kamervoorzitter Weisglas, deed de fractie suggesties om de Kamer ‘efficiënter en effectiever’ te laten werken. Zo werd onder andere voorgesteld dat elke fractie jaarlijks maximaal 75 schriftelijke vragen aan de regering mag stellen. Op 23 juli verscheen in dezelfde serie TBS op de schop. In dit rapport stelde de Tweede-Kamerfractie onder meer voor om het onbegeleid verlof van TBS-ers af te schaffen. Verder wenste de fractie de invoering van ‘ge­dwongen chemische castratie van seksueel psychopate TBS-ers’.

Laatst gewijzigd:06 februari 2024 09:49