LPF jaaroverzicht 2002
Uit: J. Hippe, P. Lucardie en G. Voerman, 'Kroniek 2002. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 2002' in: Jaarboek 2002 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 2004), 18-180, aldaar, 103-130.
Inleiding
Het jaar 2002 was voor de LPF een bizar jaar. In februari werd de partij opgericht. Op 6 mei werd haar oprichter en politiek leider W.S.P. Fortuyn vermoord. Negen dagen later behaalde de LPF bij de Tweede-Kamerverkiezingen op 15 mei 26 zetels – veel meer dan een nieuwkomer vóór haar ooit had behaald. In juli trad de LPF toe tot de regering. Nog geen drie maanden later leidde grote interne onenigheid al weer tot de val van het kabinet. In deze korte tijd wisselde de fractie twee keer van voorzitter, en werden er drie leden buiten de deur gezet. In de opiniepeilingen van Interview/NSS stond de LPF aan het einde van 2002 op slechts zeven zetels.(*)
Oprichting Lijst Pim Fortuyn (LPF)
Op 9 februari kwam het tot een breuk tussen Leefbaar Nederland en Fortuyn, die in november 2001 tot lijsttrekker van deze partij was gekozen. Aanleiding was het interview van Fortuyn in de Volkskrant van 9 februari 2002 (zie Jaaroverzicht Leefbaar Nederland, onder het kopje 'Breuk lijsttrekker Fortuyn met Leefbaar Nederland'). Toen het bestuur van Leefbaar Nederland een toenaderingspoging van Fortuyn had afgewezen, besloot de laatste met een eigen lijst deel te nemen aan de verkiezingen. Fortuyn had aanvankelijk de moed verloren, maar zijn vrienden A.F.Th. de Booij – eigenaar van ‘Speakers Academy’, een organisatiebureau dat voor bekende Nederlanders (waaronder Fortuyn) spreekbeurten arrangeert –, de vastgoedhandelaar J.G.W. Dost en de atoomfysicus en ondernemer P.J.K. Langendam wisten hem over te halen. Op 14 februari richtten zij de Politieke Vereniging ‘Lijst Pim Fortuyn’ (LPF) op. Fortuyn zelf werd voorzitter, Dost vice-voorzitter, Langendam secretaris-penningmeester en De Booij tweede secretaris. Een dag later werd de LPF bij de Kiesraad ingeschreven. De partij stelde in alle negentien kieskringen coördinatoren aan die als taak hadden ervoor te zorgen dat overal tijdig de dertig vereiste handtekeningen werden gezet.
Kandidatenlijst Tweede-Kamerverkiezingen 2002
Voor de rekrutering van de kandidaten had Fortuyn weinig tijd, omdat uiterlijk 2 april de kandidatenlijst moest zijn ingediend. Op 21 maart presenteerde de partijleider zijn selectie. Na Fortuyn kwam op de tweede plaats J.M. Varela, een allochtoon van Kaapverdiaanse afkomst en bedrijfseconoom bij een cosmeticabedrijf. De derde positie was toegewezen aan oud-CDA-er J.L. Jansen van Raay, lid van het Europees Parlement in de jaren 1979-1996. Als enige vrouw bij de eerste vijftien kandidaten stond op nummer vier de landbouwdeskundige mevr. W.E. de Jong. Zij werd gevolgd door de oud-hoofdredacteur van het weekblad Elsevier, F.A. Hoogendijk, die na vijftig jaar zijn lidmaatschap van de VVD had opgezegd. De zesde plaats was ingeruimd voor M. Herben, die voorlichter was op het ministerie van Defensie. Hij werd meteen als woordvoerder van de LPF aangewezen. Boerenleider W. van den Brink (die zich eerder kandidaat had gesteld voor Leefbaar Nederland) trok zich vlak voor de presentatie terug, omdat hij ontevreden was over de onverkiesbare 43-ste plaats die hem was toebedeeld. Toen kandidaat nummer twintig van haar positie op de lijst afzag, kreeg Van den Brink deze toegewezen.
Van de eerste 32 kandidaten waren er acht afkomstig van de lijst van Leefbaar Nederland. Eerder had Fortuyn verklaard geen kandidaten van zijn vorige partij te willen; “dat zijn opportunisten” (NRC Handelsblad, 22 maart 2002). Het merendeel van de kandidaten had zich zelf bij Fortuyn gemeld; vrijwel niemand had politieke ervaring.
Problemen met enkele kamerkandidaten
Al snel na de presentatie van de lijst raakten enkele kandidaten in opspraak. Tegen de op nummer zeven staande M. Kievits, docent aan het Landelijk Selectie- en Opleidingsinstituut (LSOP) van de politie, bleek aangifte te zijn gedaan wegens mishandeling en bedreiging. Ook zou hij enkele jaren eerder door zijn werkgever zijn gestraft vanwege seksuele intimidatie. Vlak voordat de kandidatenlijsten bij de Kiesraad moesten worden ingeleverd, schrapte de LPF Kievits van de lijst. Kievits ontkende alle beschuldigingen en spande een rechtzaak aan tegen het LSOP. In mei oordeelde de rechter dat het LSOP openlijk diende te verklaren dat Kievits nooit beschuldigd was van seksuele intimidatie.
Ook rond de op de dertiende plaats gekandideerde exploitant van pornosites C. Eberhard ontstond rumoer. Volgens vice-voorzitter Schnetz van Leefbaar Nederland zou hij het bestuur van die partij geld hebben aangeboden in ruil voor een plaats op de kandidatenlijst van Leefbaar Nederland voor de kamerverkiezingen. Eberhard gaf toe dat hij had aangeboden financieel bij te dragen aan de verkiezingscampagne van Leefbaar Nederland, maar ontkende dat hij zo een zetel zou hebben willen ‘kopen’. Later werd bekend dat hij in zijn sollicitatiebrief aan de LPF deze partij eveneens geld in het vooruitzicht had gesteld.
Ook de op nummer 24 geplaatste optometrist Th. de Graaf zou tijdens zijn sollicitatie als kamerkandidaat de LPF hebben voorgesteld geld te doneren. Hij zou 25.000 euro hebben aangeboden. Naar aanleiding van deze geruchten verzocht kamervoorzitter F.W. Weisglas in oktober justitie een onderzoek in te stellen. In november besloot het openbaar ministerie bij gebrek aan bewijs van vervolging af te zien.
In april ontzegde het bestuur van de LPF Eberhard en de nummer zestien op de kandidatenlijst, H. Smolders, de toegang tot het partijbureau. Aanleiding was een klacht die twee vrouwelijke kamerkandidaten van de LPF, mevr. I. Pantelic en mevr. A. Viljac, het partijbestuur deden toekomen. Het tweetal werkte als vrijwilliger op het partijbureau. Volgens hen zouden Smolders, die belast was met de dagelijkse leiding van het kantoor, en partijbestuurder Langendam zich schuldig hebben gemaakt aan ‘seksistische avances’ (de Volkskrant, 24 april 2002). Nadat zij hun duidelijk hadden gemaakt daarvan niet gediend te zijn, zou Smolders Viljac van de kandidatenlijst hebben gehaald en Pantelic op een onverkiesbare plaats hebben gezet. Toen Eberhard het voor de beide kandidates opnam, zou hij slaande ruzie met Smolders hebben gekregen. Zowel Eberhard als Smolders kregen daarop van het partijbestuur te horen dat zij tot 15 mei zich niet meer op het partijbureau mochten vertonen. Fortuyn zelf wilde zich niet met de kwestie bezig houden; hij deed deze af als ‘een kantoorruzie van zestien in het dozijn’ (NRC Handelsblad, 24 april 2002).
Gemeenteraadsverkiezingen
Inmiddels was Fortuyn ook lijsttrekker geworden van Leefbaar Rotterdam (zie Jaaroverzicht Leefbaar Nederland, onder het kopje 'Leefbaar Rotterdam'). Eind februari besloot hij voor Leefbaar Rotterdam geen campagne meer te voeren op straat. Tijdens de opnames voor een televisiespotje bij een metrostation werd hij door een groepje allochtone jongeren uitgescholden voor racist en fascist en met stenen bedreigd.
In de weken tussen de oprichting van de LPF en de gemeenteraadsverkiezingen was de partij van Fortuyn in de opiniepeilingen omhoog geschoten. Op 27 februari meldde het onderzoeksbureau Nipo dat de LPF twintig zetels zou halen. De andere partijen begonnen fel stelling te nemen tegen Fortuyn. De PvdA opende tijdens de campagne voor de raadsverkiezingen de aanval op Fortuyn. Premier Kok meende dat Fortuyn geen oplossingen bood, en hij suggereerde dat zijn opponent haat zaaide en mensen tegen elkaar opzette. Op 6 maart, de dag van de raadsverkiezingen, nam Kok het woord ‘haat’ weer terug. Ook de VVD kritiseerde Fortuyn heftig. Begin maart noemde oud-partijleider Bolkestein Fortuyn ‘de Emile Ratelband van de politiek’ (NRC Handelsblad, 5 maart 2002), die wat hem betreft niet als coalitiepartner in aanmerking kwam.
Leefbaar Rotterdam
De gemeenteraadsverkiezingen op 6 maart verliepen voor Leefbaar Rotterdam zeer succesvol. De nieuwkomer behaalde onder leiding van Fortuyn in de havenstad maar liefst zeventien van de 45 zetels. Behalve de ChristenUnie moesten alle andere partijen zetels inleveren. De opkomst bedroeg 54,7%; ruim 6% meer dan in 1998. Duitse en Belgische kranten spraken van ‘zwarte woensdag’ en trokken vergelijkingen met de verkiezingszege van het Vlaams Blok in Antwerpen (Trouw, 9 maart 2002). Van F. Dewinter, de leider van het Vlaams Blok, kreeg Fortuyn – door hem niet gewenste – gelukswensen. Op de avond van de verkiezingen deed Fortuyn mee aan het op televisie uitgezonden lijsttrekkersdebat, waar hij de partijleiders van de PvdA en de VVD, Melkert en Dijkstal, te kijk zette.
Meteen na de verkiezingen splitste N. Kok zich van de fractie van Leefbaar Rotterdam af; hij besloot zelfstandig verder te gaan. Al voor de verkiezingen had hij zich van Fortuyn gedistantieerd vanwege diens opvattingen over asielzoekers. Wel zitting in de fractie van Leefbaar Rotterdam nam De Faria, die eerder had aangekondigd af te zien van haar zetel vanwege haar landelijke kandidatuur voor Leefbaar Nederland (zie Jaaroverzicht Leefbaar Nederland, onder het kopje 'Leefbaar Rotterdam').
De vorming van het college van burgemeester en wethouders verliep aanvankelijk stroef. Onder leiding van een ‘informateur’ (de hoogleraar politicologie M.P.C.M. van Schendelen) kwam er uiteindelijk een college tot stand tussen Leefbaar Rotterdam, het CDA en de VVD. Voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog maakte de PvdA geen deel uit van het Rotterdamse gemeentebestuur. Leefbaar Rotterdam leverde drie wethouders (waaronder De Faria); de beide andere coalitiepartijen elk twee. Eind april werd het nieuwe college geïnstalleerd.
In juni zocht het Vlaams Blok toenadering tot Leefbaar Rotterdam. Twee fractieleden, M.J. Smit en H.G. Maronier, zouden belangstelling hebben voor een nadere kennismaking; de rest van de fractie wilde hier niets van weten. Een maand later haalde Smit – eerder lid van de VVD – de pers door een verbod te bepleiten op de voertalen Arabisch, Marokkaans en Turks in de moskeeën in Rotterdam. Verder meende hij dat Somaliërs die de wet hadden overtreden, het land uit moesten. Smit kreeg in oktober een waarschuwing van fractieleider Sörensen, toen bekend werd dat hij onder een pseudoniem deelnam aan extreem-rechtse discussiefora op internet. Ook kreeg hij een spreekverbod opgelegd.
Programma Tweede-Kamerverkiezingen 2002
Op 14 maart presenteerde Fortuyn in het perscentrum Nieuwspoort in Den Haag zijn boek De puinhopen van acht jaar paars. Een genadeloze analyse van de collectieve sector en aanbevelingen voor een krachtig herstelprogramma, dat als verkiezingsprogramma van de LPF zou fungeren. Twee dagen eerder lag het echter al in de winkel. In zijn boek nam Fortuyn de beide paarse kabinetten zwaar onder vuur: zij waren verantwoordelijk voor de wachtlijsten in de gezondheidszorg, de schaalvergroting in het onderwijs en de slechte staat van dienst van het openbaar vervoer. Bovendien zouden de paarse politici zich weinig van de kiezer aantrekken. Op het terrein van de sociale zekerheid deed Fortuyn ingrijpende voorstellen: zo wilde hij de WAO-utkeringen beperken tot mensen met een “objectief meetbare ziekte die gerelateerd is aan het werk” (Trouw, 13 maart 2002) en de individuele huursubsidie afschaffen. Verder meende hij dat Nederland alleen vluchtelingen uit omringende landen moest toelaten. Het verdrag van Schengen moest worden opgezegd en nationale grenscontroles weer worden ingevoerd. Ook wilde Fortuyn een verbod op hoofddoekjes bij de politie, justitie en in de gezondheidszorg. Verder was hij voorstander van een gekozen minister-president.
De leiders van de grote partijen reageerden afwijzend op het program van Fortuyn. PvdA-lijsttrekker Melkert meende dat Nederland door de plannen van Fortuyn ‘minder sterk en minder sociaal’ zou worden. Evenals D66-lijstaanvoerder De Graaf sloot hij samenwerking met Fortuyn na de verkiezingen uit. GroenLinks-leider Rosenmöller vond het program ‘uitgesproken nationalistisch en isolationistisch’ (NRC Handelsblad, 14 maart 2002). De lijsttrekkers van het CDA en de VVD waren eveneens teleurgesteld over de voorstellen van Fortuyn. Balkenende miste aandacht voor de morele kant van de samenleving; Dijkstal constateerde dat de financiële onderbouwing ontbrak. Beiden hielden echter de mogelijkheid van een coalitie open. Voor Fortuyn was dit aanleiding om te concluderen dat zich een coalitie van CDA, VVD en de LPF uitkristalliseerde. Wat hem betreft zou die onder leiding van VVD-corifee H. Wiegel komen te staan.
Twee dagen vóór de kamerverkiezingen presenteerde de LPF nog de financiële onderbouwing van haar programma. De partij wilde onder meer het ‘kwartje van Kok’ (een extra heffing op brandstof) teruggeven aan de automobilisten. Ook diende de belasting op erfenissen te worden verlaagd. Daarnaast bepleitte de LPF meer steun voor startende ondernemers.
Demonisering I
De officiële presentatie van het boek De puinhopen van acht jaar paars werd verstoord door enkele actievoerders die tot de zogeheten ‘Biologische Bakkers Brigade’ behoorden. Zij wierpen Fortuyn drie stinkende taarten in het gezicht. “De taarten dienen het charisma van de onaantastbare extreem-rechtse populist te doorbreken en hem van zijn voetstuk te stoten”, zo luidde hun verklaring (de Volkskrant, 15 maart 2002). Fortuyn stelde de PvdA verantwoordelijk: zowel in Rotterdam als op landelijk niveau zou deze partij bezig zijn ‘mij te demoniseren’ (Trouw, 15 maart 2002). Hij deed een klemmend beroep op premier Kok om hem bescherming te bieden. Een week later deed Fortuyn aangifte tegen de actievoerders. Op 14 mei arresteerde de politie drie verdachten, die in oktober tot een boete van 500 euro werden veroordeeld.
Op 17 maart noemde minister van Financiën G. Zalm Fortuyn in een televisieprogramma ‘een gevaarlijke man’. Fortuyn zou kiezersbedrog plegen door zaken veel te simpel voor te stellen.
Generaal pardon
In de campagne voor de Tweede-Kamerverkiezingen verraste Fortuyn vriend en vijand door plotseling in een vraaggesprek met een aantal regionale dagbladen een generaal pardon te bepleiten voor alle illegalen die langer dan vijf jaar in Nederland woonden, goed Nederlands konden spreken en van ‘onbesproken gedrag’ waren – naar schatting zo’n 6.000 personen (Trouw, 4 mei 2002). De migranten die op de lijst van de LPF stonden, hadden hem ervan overtuigd dat er iets gedaan moest worden aan deze schrijnende gevallen. Als tegenprestatie wilde hij dat het toelatingsbeleid een stuk strenger zou worden.
De VVD-woordvoerder asielbeleid in de Tweede-Kamer, H. Kamp, reageerde verbijsterd. Hij meende dat dit voorstel het hele vreemdelingenbeleid zou ondergraven. “Dit hebben zelfs GroenLinks en de SP nog nooit voorgesteld. Ik ben me rot geschrokken” (NRC Handelsblad, 4 mei 2002). Ook CDA en PvdA reageerden afwijzend.
Moord op Fortuyn
Op 6 mei werd Fortuyn in het Mediapark te Hilversum doodgeschoten (zie Jaarboek DNPP 2002, onder het kopje ‘Hoofdmomenten’ pg. 27-28). Binnen de LPF was de verslagenheid en ontreddering groot. Kandidaat-kamerleden en bestuursleden verzamelen zich in het partijkantoor in Rotterdam. Partijsecretaris Langendam was ‘totaal kapot’. Meteen na de moord beschuldigde LPF-woordvoerder Herben de linkse partijen er op de televisie van dat zij een klimaat hadden geschapen waarin de moord kon gebeuren. Volgens Herben was er sinds de gemeenteraadsverkiezingen sprake van “een haatcampagne van links, de PvdA voorop” (Trouw, 7 mei 2002). Na een telefoongesprek met premier Kok bond Herben in en riep hij op tot kalmte.
De volgende dag sprak een delegatie van het kabinet met een vertegenwoordiging van de LPF over de verkiezingen. Naast de partijbestuurders Langendam, De Booij en Dost en de kamerkandidaten Varela, De Jong en Herben maakte ook Fortuyns broer Marten hiervan deel uit. Op aandrang van de LPF besloot de regering de verkiezingen op 15 mei te laten doorgaan. Na afloop maakten premier Kok en LPF-woordvoerder Herben de uitkomsten van het overleg aan de pers bekend.
Makelaar H. Mens, één van de geldschieters van de LPF en een persoonlijke vriend van Fortuyn, verklaarde op 6 mei ‘s avonds dat de LPF beter opgeheven kon worden. Fortuyn zou zich tegenover hem bezorgd hebben getoond over de kwaliteit van een aantal LPF-kandidaten.
Partijleiderschap
Met het wegvallen van Fortuyn was de LPF haar leider kwijt – de aanvoerder van de kandidatenlijst en de voorzitter van de partij. Op 7 mei zou Dost Fortuyns broer Marten hebben gepolst voor het leiderschap van de LPF, zo werd later bekend. M. Fortuyn zou het aanbod van de hand hebben gewezen. De Booij trok zich die dag terug uit de leiding van de LPF. Eveneens op 7 mei wezen de kamerkandidaten van de LPF Langendam als voorlopige partijvoorzitter aan. Uit respect voor Fortuyn besloten zij pas na de verkiezingen een nieuwe partijleider aan te wijzen. Totdat het zover was, zou Herben als voorlopige partijleider fungeren.
Op 10 mei, de dag van de teraardebestelling van Fortuyn, eiste Dost onverwachts op de televisie het partijleiderschap op: “ik ben altijd op de achtergrond gehouden, maar nu ben ik de leider en niemand anders”. Dosts uitspraken ontlokten onmiddellijk een reactie van Herben: “voorlopig zet ik de lijnen uit” (de Volkskrant, 13 mei 2002). Een dag later zei Dost dat hij nogal emotioneel had gereageerd omdat De Booij hem niet voor de begrafenis van Fortuyn had uitgenodigd. Dost bood zijn verontschuldigingen aan partijvoorzitter Langendam aan.
Zeer kort na zijn aantreden als voorzitter kondigde Langendam zijn terugtreden al weer aan. In een interview had hij de PvdA en GroenLinks medeverantwoordelijk gesteld voor de moord op Fortuyn: “de kogel kwam van links, niet van rechts” (het Parool, 13 mei 2002). De leiders van andere partijen reageerden verontwaardigd. Premier Kok vond de uitspraak ‘ontstellend’; Rosenmöller sprak van stemmingmakerij (Trouw, 14 mei 2002). Interim-partijleider Herben weigerde zich echter te distantiëren van de uitlatingen van de LPF-voorzitter. Op 14 mei nam het LPF-bestuur echter wel afstand van de uitspraken van Langendam. Deze liet weten zijn excuses aan te bieden. “Ik ontken dat mensen medeverantwoordelijk zijn voor de moord. Ik betreur het als mensen het zo opvatten” (NRC Handelsblad, 14 mei 2002). Langendam kondigde aan direct na de kamerverkiezingen te zullen aftreden; hij meende dat zijn positie als partijvoorzitter door het incident onhoudbaar was geworden. Ondanks deze toezegging bleef hij voorlopig aan.
Uitslag Tweede-Kamerverkiezingen
De verkiezingen van 15 mei bleken een eclatant succes voor de LPF. De partij behaalde maar liefst 17% van de stemmen – goed voor 26 zetels (zie tabel 2 alsmede het artikel van V. Mamadouh en H. van der Wusten in Jaarboek DNPP 2002 pg. 30). Nog niet eerder in de parlementaire geschiedenis was een electorale debutant zo succesvol geweest.
Omringd door de media hield de LPF haar verkiezingsavond in het zwaar beveiligde Hotel Des Indes in Den Haag. Zanger G. Joling zong een overwinningslied, ‘At your service’ geheten. Herben hield een toespraak.
Herben voorzitter Tweede-Kamerfractie
Op 16 mei kwam de Tweede-Kamerfractie van de LPF voor het eerst bijeen. Zij koos Herben als haar voorzitter. Hij versloeg onder anderen Hoogendijk en Varela, die vice-fractievoorzitter werden. Mevr. R.R.P. Bijlhout en J. Eerdmans werden fractiesecretaris. De Jong, die zichzelf als opvolger van Fortuyn zag, was niet aanwezig bij de verkiezing. Door alle emoties na de moord op Fortuyn was zij overspannen geraakt.
De gewezen voorlichter van het ministerie van Defensie Herben zag zichzelf als de persoon binnen de LPF die het best op de hoogte was van het gedachtegoed van Fortuyn, ook al omdat hij geruime tijd met Fortuyn door het land was getrokken: “ik kan alles wat hij dacht dromen” (NRC Handelsblad, 17 mei 2002). Aanvankelijk was hij actief voor Leefbaar Nederland, maar nadat Fortuyn met deze partij had gebroken, ging hij over naar de LPF. Eind juni kwam hij in opspraak toen Schnetz, de voormalige vice-voorzitter van Leefbaar Nederland, liet weten dat Herben in januari 2002 tegen hem had gezegd dat Fortuyn drugs zou gebruiken (de Volkskrant, 26 juni 2002). Herben zou dat hebben gedaan tijdens een gesprek over een eventuele plaats op de kandidatenlijst van Leefbaar Nederland om zo een hogere plaats af te dwingen. Herben ontkende de beschuldigingen en noemde ze een ‘kwalijke hetze’ (de Volkskrant, 27 juni 2002).
Op de eerste fractievergadering bleek dat de zevende kandidaat op de lijst, A. Peperkoorn, zich had teruggetrokken. Zijn plaats werd ingenomen door H.H.R. Wijnschenk. Een dag later bedankte L. Geurts voor het kamerlidmaatschap, nadat bekend was geworden dat hij zich ten onrechte had uitgegeven voor doctorandus in de bedrijfseconomie.
Kabinetsformatie
Gezien de verkiezingsuitslag lag het voor de hand dat de LPF deel zou gaan uitmaken van de regeringscoalitie. Op 21 mei verklaarde informateur Donner dat hij een coalitie van de LPF met het CDA – de andere grote winnaar van de verkiezingen – op het oog had, met mogelijk een derde partij. In de formatie was fractievoorzitter Herben de onderhandelaar namens de LPF. Hij werd gesecundeerd door vice-fractievoorzitter Hoogendijk en fractiesecretaris Eerdmans (zie voor het inhoudelijke verloop van de kabinetsformatie Jaarboek DNPP 2002 onder het kopje 'Hoofdmomenten' pg. 31-35).
Tijdens de formatieonderhandelingen werd Herben kritisch gevolgd op de diverse internet-sites die aan Fortuyn waren gewijd. In vele reacties werd zijn optreden als kleurloos bestempeld. Ook zou hij zich teveel laten ‘inpakken’ door de onderhandelaars van het CDA en de VVD, Balkenende en Zalm (de Volkskrant, 12 juni 2002). Ook binnen de fractie leefde kritiek, onder meer omdat Herben akkoord zou zijn gegaan met de teruggave op termijn van het ‘kwartje van Kok’ aan de automobilisten. De op 3 juli gehouden algemene ledenvergadering van de LPF toonde zich echter in overgrote meerderheid tevreden over de door Herben behaalde resultaten.
Nadat op 4 juli Balkenende tot formateur was benoemd, kwamen de onderhandelaars op 11 juli tot een definitief akkoord over de verdeling van de posten in het nieuwe kabinet. De LPF kreeg het ministerie van Economische Zaken, Volksgezondheid, Verkeer en Waterstaat en van Integratie toebedeeld, en een aantal zware staatssecretariaten. Herbens fractie was echter ontevreden, omdat de LPF de voor het gewenste stringente veiligheidsbeleid onmisbare departementen van Justitie of Binnenlandse Zaken niet had gekregen. Herben werd tweemaal teruggestuurd naar de onderhandelingstafel. Toen aan de portefeuille van de door de LPF aan te wijzen minister van Integratie de post Vreemdelingenbeleid werd toegevoegd, stemde de fractie in.
Na het akkoord over de zetelverdeling had de LPF grote moeite met het vinden van geschikte kandidaten. Eigenlijk was het alleen zeker dat oud-PvdA-lid Bomhoff voorgedragen zou worden als minister van Volksgezondheid en als vice-premier voor de LPF. Nadat het CDA en de VVD op 15 juli hun bewindsliedenploeg rond hadden, maande formateur Balkenende Herben tot spoed aan. Nogal wat aangezochte kandidaten lieten echter weten geen belangstelling te hebben. Ook medepartijoprichter De Booij – die met de gewezen topman van McKinsey, W. Huibregtsen, betrokken was bij het rekruteren van kandidaten – weigerde een post. Op 16 juli had Herben zijn lijst rond. Tot ergernis van formateur Balkenende waren de namen al bekend voordat hij de kandidaten zelf had kunnen spreken (zie voor de LPF-bewindslieden verder in Jaarboek DNPP 2002 onder het kopje 'Hoofdmomenten' pg. 34).
Kortstondig staatssecretariaat Bijlhout
De enige bewindspersoon die uit de Tweede-Kamerfractie kwam was Bijlhout: zij werd staatssecretaris van Emancipatie en Gezinszaken. Bijlhout was de eerste vrouwelijke allochtone bewindspersoon in de Nederlandse parlementaire geschiedenis. Zij was afkomstig uit Suriname en lid geweest van de Volksmilitie van legerleider Bouterse, die in 1980 aan de macht was gekomen. Bijlhout verklaarde dat zij vóór de Decembermoorden in 1982 daar weer was uitgestapt. Op de dag van de beëdiging van het kabinet-Balkenende op 22 juli werd bekend dat zij pas in de loop van 1983 de Volksmilitie vaarwel had gezegd. Na spoedberaad met premier Balkenende en vice-premier Bomhoff stelde zij haar portefeuille ter beschikking. Hoewel Bijlhout nog geen acht uur in functie was geweest, had zij twee jaar recht op wachtgeld. De vier regiocoördinatoren van de LPF in Zuid-Holland waren van mening dat zij hiervan maar een deel mocht accepteren en dat zij beter de partij kon verlaten. De Tweede-Kamerfractievorzitter Herben daarentegen zag Bijlhout later graag via een opengevallen plaats weer in de fractie terugkeren.
Als opvolger van Bijlhout stelde Herben mevr. F. de Vilder voor, een voormalig hotelmanager en een buurvrouw van Hoogendijk, zo lekte op 25 juli uit. Pas na twee weken had zij een – informeel – gesprek met premier Balkenende, nadat deze van vakantie was teruggekeerd. Volgens de media zou de premier zijn bedenkingen hebben gehad bij de voordracht. De Vilder besloot hierop van het staatssecretariaat af te zien: zij achtte zichzelf niet geschikt. Begin september schoof de LPF K.L. Phoa naar voren. Phoa was directeur van de Stichting Verantwoord Alcoholgebruik en de vader van de vriendin van LPF-kamerlid Varela. Op 9 september werd Phoa beëdigd.
Publieke omroepen en de LPF
Tijdens de kabinetsformatie raakte de verhouding tussen de LPF en de publieke omroepen ernstig verstoord. Op 2 juli merkte Herben in het Algemeen Dagblad op met de omroepen nog “een appeltje te schillen” te hebben. Hij meende dat de LPF sinds de raadsverkiezingen van 6 maart door de publieke omroepen alleen maar zou zijn tegengewerkt. Een paar dagen later zei Bijlhout – toen nog mediaspecialist van de LPF-fractie – dat programma’s als het ‘Journaal’ of ‘Den Haag Vandaag’ niet objectief over de LPF zouden berichten. Zij deelde mee dat de LPF tijdens de formatie had voorgesteld een onafhankelijke commissie in te stellen die toezicht moest houden op de publieke omroepen. “Dan kunnen wij het mediabeleid schrijven en die commissie laten controleren of de omroepen zich daaraan houden” (de Volkskrant, 5 juli 2002). Beoogd coalitiepartner CDA was hiervan echter niet gediend en wees de uitlatingen van Herben en Bijlhout van de hand. De NOS en de Nederlandse Vereniging van Journalisten reageerden bezorgd. Na de Algemene Beschouwingen verklaarde Herben op 25 september dat de openstaande rekening van de LPF met de publieke omroepen was vereffend door de tijdens de formatie afgesproken korting van 30 miljoen euro op het omroepbudget.
Demonisering II
Na de moord op Fortuyn onderzochten de advocaten G. Spong en O. Hammerstein – gesteund door het LPF-bestuur – de mogelijkheid van het indienen van een strafklacht tegen een aantal politici en journalisten wegens het aanzetten tot haat tegen Fortuyn. Fortuyn zou dit al eerder met beide advocaten hebben besproken, voor het geval hem iets zou overkomen. Op 13 mei deed het duo samen met LPF-voorzitter Langendam aangifte tegen onder meer medewerkers van NRC Handelsblad en Trouw, en de politici M. van Dam (PvdA), D66-lijsttrekker De Graaf, VVD-voorzitter B. Eenhoorn en het PvdA-Tweede-Kamerlid R. Oudkerk. De aangeklaagden werden niet verantwoordelijk gehouden voor de moord op Fortuyn, maar zij zouden hem wel “op kwalijke wijze in verband (hebben) gebracht met het nazisme” (de Volkskrant, 14 mei 2002).
Op 4 juni besloot het openbaar ministerie van vervolging af te zien. Spong en Hammerstein tekenden tegen deze beslissing hoger beroep aan bij het gerechtshof in Den Haag. Partijleider Herben zei vlak daarna dat de fractie de aanklacht niet steunde. Hij deed een beroep op het net aangetreden interim-bestuur van de LPF om zich eveneens hiervan verre te houden. De broer van Fortuyn, Marten, wilde dat de zaak werd doorgezet. Advocaat Spong verklaarde enkele dagen later dat het beroep bij het gerechtshof mede namens de LPF was ingediend: Dost had zijn handtekening onder het klaagschrift gezet. Eind juli lekte uit dat Herben op 13 juni eveneens achter de beroepsprocedure stond, maar dat om politiek-strategische redenen ‘low profile’ wilde houden (Trouw, 27 juni 2002).
Eerder al, op 14 mei, hadden minister De Vries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en minister Korthals van Justitie de onafhankelijke Commissie Feitenonderzoek Veiligheid en Beveiliging Pim Fortuyn geïnstalleerd. Deze commissie had tot taak te onderzoeken of de overheid voldoende maatregelen had genomen ‘met betrekking tot de veiligheidssituatie van Pim Fortuyn’ (zie voor het rapport van deze commissie en de reactie van de LPF daarop in Jaarboek DNPP 2002 onder het kopje 'Hoofdmomenten' pg. 36-37).
Partijcrisis
Al snel na de Tweede-Kamerverkiezingen belandde de LPF in een diepe crisis. In de partij was onrust ontstaan over het gebrekkige functioneren van de partijorganisatie. Het partijbureau reageerde nauwelijks op brieven, e-mails en telefoontjes, en de ledenadministratie zou niet goed bijgehouden worden. Ook bestond er twijfel over de wijze waarop Dost de partijboekhouding voerde – met name bij de Tweede-Kamerfractie. Met het oog op de toekenning van overheidssubsidies aan de LPF wilden de fractieleden F. Schonewille en Wijnschenk samen met de jurist C.H.J. van Leeuwen de boeken controleren, maar Dost weigerde inzage. Om de impasse te doorbreken, werd op initiatief van de fractie op 5 juni een ‘bestuursraad’ ingesteld – formeel gemachtigd door het LPF-bestuur, dat bestond uit Dost en Langendam. Dit orgaan moest de interne organisatie van de LPF opzetten, nieuwe statuten en een huishoudelijk reglement opstellen en de algemene ledenvergadering van 3 juli voorbereiden. Het was de bedoeling dat deze achtkoppige raad als een soort interim-bestuur zou fungeren en op het partijcongres als bestuur zou worden verkozen. Voorzitter van dit interim-bestuur – ook wel ‘gedelegeerd bestuur’ genoemd – werd T. Sleeswijk Visser. Als vice-voorzitter werd Van Leeuwen aangewezen; secretaris werd A. Daniels. Ook Dost maakte er deel van uit.
Dat er in de achterban van de LPF veel kritiek leefde op het optreden van het partijbestuur, bleek uit de reacties op een website die in juni was geopend door de Rotterdamse internet-ondernemer R.P. Both. De opzet van de site was “de onvrede, die al zo kort na de verkiezingen hoorbaar is binnen een grote groep LPF-stemmers, een stem te geven” (www.lpfleden.nl, 12 juni 2002). Nogal wat leden zouden menen dat de partijleiding zich te weinig van de achterban aantrok: het ‘parachuteren’ van het interim-bestuur was hiervan een voorbeeld (Trouw, 12 juni 2002). Both meende verder dat de leden te weinig inspraak zouden krijgen in de door het interim-bestuur voorgestelde partijstructuur. De regiocoördinatoren waren evenmin gerust over de plannen voor de opbouw van de partijorganisatie. Zij vreesden dat aan hun centrale positie tussen leiding en achterban een einde zou komen. Een gesprek op 13 juni tussen Both en een vertegenwoordiger van de regiocoördinatoren met Sleeswijk Visser, Langendam, Dost en Herben leek de kou uit de lucht te halen. De partijleiding zei toe de interne communicatie te zullen verbeteren.
Nieuwe, ‘voorlopige’ voorstellen voor de statuten die het interim-bestuur vervolgens op 23 juni op de partijsite publiceerde, leidden echter tot een escalatie. Volgens kritici zouden in deze plannen op het partijcongres alleen regiovertegenwoordigers en niet de partijleden stemrecht krijgen. Dost en Langendam – formeel gezien de enige leden van het partijbestuur – stelden zich achter de ontevreden leden op, nadat zij op 26 juni in botsing waren gekomen met het interim-bestuur en de Tweede-Kamerfractie. Deze organen wilden dat beide bestuursleden zouden terugtreden, wat door hen werd geweigerd. Een dag later trokken Langendam en Dost het aan het interim-bestuur verleende mandaat in, officieel omdat het meningsverschil over “de vorm en de mate van participatie van de leden” in hun ogen onoverbrugbaar was geworden (www.pimfortuyn.nl., 28 juni 2002). Het duo zag het interim-bestuur niet langer als het toekomstige partijbestuur; de partijleden werden uitgenodigd op de komende algemene vergadering tegenkandidaten te stellen. Tegelijkertijd maakten zij kenbaar als bestuurslid aan te willen blijven.
Dost en Langendam kwamen nu ook openlijk in botsing met de Tweede-Kamerfractie, die zich onmiddellijk achter het interim-bestuur schaarde. Fractievoorzitter Herben, die door het conflict de formatieonderhandelingen moest onderbreken, vice-voorzitter Hoogendijk en fractiesecretaris Eerdmans zeiden Dost en Langendam de wacht aan. Wanneer het tweetal als bestuurslid zou aanblijven, “dan betekent het een breuk. We treden dan uit de partij”, aldus Hoogendijk (Trouw, 28 juni 2002). De fractie beschuldigde Dost van financieel wanbeheer en eiste inzage in de financiële administratie. Een bemiddelingspoging die het Tweede-Kamerlid en financieel specialist G. van As op verzoek van Herben ondernam, mislukte. Op 29 juni stelden de negentien regiocoördinatoren die in Rotterdam bijeengekomen waren voor dat Dost en Langendam – geholpen door een management-team – tot het einde van het jaar aan zouden blijven om dan plaats te maken voor een nieuw bestuur. Voor de Tweede-Kamerfractie was dit compromis onaanvaardbaar.
Op 1 juli had er crisisoverleg plaats in hotel Des Indes in Den Haag. Aanwezig waren Herben, Hoogendijk en Van As, de beide bestuursleden Dost en Langendam, alsmede twee donateurs van de LPF, de onroerendgoed-handelaren E.A.M. Maas en Chr. Thünnessen. Er leek een compromis te zijn bereikt dat erop neerkwam dat de verkiezing van een nieuw partijbestuur door de ledenvergadering zou worden uitgesteld tot de herfst. Langendam en Dost zouden tot die tijd deel blijven uitmaken van het LPF-bestuur, maar zij zouden zich niet herkiesbaar stellen. Een in te stellen management-team diende een professionele partijorganisatie op te zetten. Maas zei toe een deel van de schulden die de LPF had gemaakt (ruim 300.000 euro) te zullen betalen. Ook wilde hij toetreden tot het management-team.
De Tweede-Kamerfractie was niet te spreken over het akkoord en stelde aanvullende eisen. Zij wilde dat Dost en Langendam een notariële verklaring zouden ondertekenen waarin zij vastlegden dat zij in de herfst zouden terugtreden. Ook moest het tweetal schriftelijk toezeggen zich niet meer met de gang van zaken in de LPF te bemoeien. Deze voorwaarden schoten Langendam in het verkeerde keelgat: op 2 juli trad hij af. De fractie eiste nu van Dost dat ook hij zou vertrekken, maar dat weigerde deze. Onder zware druk van Herben trok Dost zich echter toch vlak voor het begin van de ledenvergadering op 3 juli terug; hij droeg zijn bevoegdheden over aan Maas en Van Leeuwen (die vice-voorzitter van het oude interim-bestuur was geweest).
Algemene ledenvergadering 3 juli
Op 3 juli ’s middags vond de eerste ledenvergadering van de LPF plaats in de het congrescentrum De Doelen in Rotterdam. De 800 leden die waren komen opdagen konden formeel geen besluiten nemen, omdat als gevolg van enkele procedurefouten de vergadering niet rechtsgeldig was. Met applaus begroetten de meeste leden de suggestie van Herben dat Maas en Van Leeuwen als een soort tijdelijk bestuur kandidaten voor een nieuw interim-bestuur zouden selecteren – daartoe zoals reed vermeld gemandateerd door Dost, vlak voordat hij die ochtend als bestuurslid aftrad. Dat orgaan diende de ledenadministratie te reorganiseren, een democratische organisatiestructuur voor de LPF te ontwerpen en binnen twaalf maanden een rechtsgeldige algemene ledenvergadering uit te schrijven. Both, medestander van Dost en Langendam, werd het op de bijeenkomst onmogelijk gemaakt het woord te voeren. Hij kondigde aan zelf een algemene ledenvergadering te gaan organiseren, omdat “de kritische leden de mond is gesnoerd” (Trouw, 4 juli 2002). De ledenvergadering sprak verder haar steun uit aan de Tweede-Kamerfractie en haar voorzitter Herben. Tweede man Hoogendijk moest het daarentegen ontgelden vanwege de respectloze en arrogante manier waarop hij zich had opgesteld tegen de partijoprichters Dost en Langendam.
Maas interim-voorzitter
Vanaf de ledenvergadering van 3 juli werd Maas beschouwd als de interim-voorzitter van de LPF. De leden hadden op eveneens informele wijze ingestemd met Herbens verzoek om de voormalige interim-voorzitter Sleeswijk Visser bij de de opbouw van de partijorganisatie te betrekken, maar Maas en Van Leeuwen – die op 23 juli uit het tijdelijk bestuur zou treden vanwege zijn benoeming tot staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen – boden hem niet meer dan een adviseursrol aan. Sleeswijk Visser wees dit aanbod van de hand en nam op 18 juli contact op met de regiocoördinatoren om gezamenlijk onder zijn leiding de verkiezingen voor de Provinciale Staten van maart 2003 voor te bereiden. Maas dreigde daarop met juridische stappen wanneer de ‘groep-Sleeswijk Visser’ niet zou inbinden. Ook mocht Sleeswijk Visser zich niet presenteren als partijvoorzitter van de LPF. Op 22 juli spraken de regiocoördinatoren hun vertrouwen uit in Maas.
In de loop van juli stelde Maas een management-team samen dat de reorganisatie van de partij ter hand moest nemen. Hierin benoemde hij Hammerstein, Both, J.A. van Dillen en het gemeenteraadslid van Leefbaar Rotterdam Maronier. Maas meende dat zijn team nog maanden nodig had om de partij organisatorisch en financieel op orde te krijgen. Pas als de herstructurering was afgerond, kon er op een ledenvergadering een nieuw bestuur worden gekozen. De Tweede-Kamerfractie reageerde argwanend op het optreden van Maas. Het fractielid Schonewille sprak van ‘ondemocratisch gedrag’ (Trouw, 7 augustus 2002); Maas zou teveel op eigen houtje zijn bestuur samenstellen en treuzelen met het uitschrijven van een ledenvergadering waarop een bestuur kon worden gekozen. Schonewille stoorde zich vooral aan de benoeming van Both, die eerder de fractie zwaar onder vuur had genomen. Maas ergerde zich op zijn beurt zeer aan de kritiek uit de fractie op zijn leiding en dreigde op te stappen. Ook meende hij dat de fractieleden dienden mee te betalen om de financiële problemen van de LPF te helpen oplossen. Hij had weliswaar toegezegd de schulden te zullen saneren, maar wilde niet alles zelf betalen. Een deel van het tekort was volgens hem veroorzaakt door een paginagrote advertentie die de dag vóór de Tweede-Kamerverkiezingen in opdracht van de latere fractiewoordvoerdster mevr. I Scheffers in een aantal dagbladen was geplaatst.
Vertrek Herben als fractievoorzitter
In de tussentijd namen ook binnen de Tweede-Kamerfractie de spanningen toe. Tegen de achtergrond van een forse daling van de LPF in de opiniepeilingen (eind juli maakte het bureau Interview/NSS bekend dat de partij op elf zetels verlies stond) werd de onvrede groter over het functioneren van voorzitter Herben. Volgens jongere leden als Schonewille, Wijnschenk, Eerdmans en Varela had hij in de formatie steken laten vallen en in zijn onervarenheid teveel hebben weggegeven aan CDA en VVD. Daarnaast werd het hem verweten dat hij had ingestemd met een baan voor oud-PvdA-lijsttrekker Melkert in de Verenigde Staten – wat riekte naar ‘achterkamertjespolitiek’ (zie Jaaroverzicht PvdA, onder het kopje 'Vertek Melkert'). Ook zijn optreden in het debat over de regeringsverklaring op 26 juli werd gelaakt; Herben zou te weinig weerwerk hebben geboden aan de linkse oppositie.
Begin augustus speculeerden fractieleden in het openbaar over Herbens positie. Op 5 augustus lieten ook de regiocoördinatoren weten dat Herben moest opstappen. Vice-voorzitter Hoogendijk vond de discussie ongepast, omdat Herben zich niet kon verdedigen omdat hij op vakantie was. De LPF-leider wachtte de bui niet af. Vanaf zijn vakantie-adres maakte hij op 8 augustus bekend met ingang van 1 september terug te treden als fractievoorzitter, officieel wegens oververmoeidheid.
Wijnschenk nieuwe fractievoorzitter
Op 20 augustus koos de Tweede-Kamerfractie Wijnschenk als opvolger van Herben. Voor de stemming had driekwart van de fractie te kennen gegeven het liefst te zien dat Herben zou aanblijven, maar dat wilde deze niet. In de laatste stemronde kreeg Wijnschenk zestien stemmen en zijn rivaal Van As vijf van de 23 aanwezige leden. Na zijn nederlaag luchtte Van As zijn gemoed: volgens hem dreigde het met de LPF onder Wijnschenk “helemaal de verkeerde kant op te gaan” (Trouw, 22 augustus 2003).
De uitgever van motorbladen Wijnschenk was ooit lid geweest van de VVD. Met een 28-ste plek op de kandidatenlijst van de LPF maakte hij aanvankelijk geen deel uit van de de Tweede-Kamerfractie; hij debuteerde kort na de verkiezingen toen een hoger geplaatste kandidaat zich terug trok. Wijnschenks ster rees snel: tijdens de kabinetsformatie was hij één van de ‘souffleurs’ van fractievoorzitter Herben en betrokken bij de rekrutering van de kandidaat-bewindslieden.
Bij zijn verkiezing tot fractievoorzitter kondigde Wijnschenk aan in de fractie een ‘brede bestuurslaag’ van politieke adviseurs te willen vormen, vanwege zijn gebrek aan politieke en bestuurlijke ervaring. Op 27 augustus werd dit negen leden tellende ‘brede fractiebestuur’ gekozen, dat een dag later op een fractiedag in Noordwijk werd gepresenteerd. Naast Wijnschenk – die nu officieel het fractievoorzitterschap van Herben overnam – maakten hiervan onder anderen deel uit F.A. Palm (fractiesecretaris), Eerdmans (tweede fractiesecretaris) en Varela (penningmeester). Penningmeester Van As stelde zich niet kandidaat voor de ‘brede bestuurslaag’. Vice-fractievoorzitter Hoogendijk raakte zijn functie kwijt; hij werd nu verantwoordelijk voor de politieke strategie van de fractie. Verder werd er een ‘raad van advies’ benoemd, waarvan onder meer oud-fractievoorzitter Herben deel uitmaakte. Dit orgaan kon desgewenst meevergaderen met het fractiebestuur.
Aan het einde van de bijeenkomst waarop Wijnschenk het nieuwe fractiebestuur presenteerde, bood hij het Nederlandse volk zijn excuses aan. “Het spijt mij enorm dat we de afgelopen tijd zo rommelig zijn overgekomen” (de Volkskrant, 29 augustus 2002).
Extreem-rechtse adviseur
Al meteen na zijn verkiezing tot fractievoorzitter op 20 augustus raakte Wijnschenk in politieke problemen. Op diezelfde dag meldde het televisieprogramma ‘Nova’ dat het LPF-Tweede-Kamerlid W. van der Velden werd geassisteerd door J.H. Boiten. Deze was in het verleden lid geweest van de extreem-rechtse Centrumpartij en de inmiddels verboden CP’86 en had voor deze partijen ook diverse malen bij verkiezingen kandidaat gestaan. Wijnschenk ontkende echter Boiten te kennen, terwijl deze beweerde dat Wijnschenk hem wèl kende. Een dag later schorste het LPF-bestuur Boiten, “in afwachting van een beslissing omtrent zijn uitzetting uit het lidmaatschap” (NRC Handelsblad, 22 augustus 2002). Wijnschenk herriep de volgende dag zijn eerdere uitspraak dat hij Boiten niet kende; dat was volgens hem gebeurd in de hectiek van zijn verkiezing tot fractievoorzitter. Korte tijd later kondigde hij een fractiestatuut aan, waarmee de leden door ondertekening beloven geen extreem-linkse of -rechtse opvattingen te zullen uitdragen. Boiten had overigens Fortuyn zelf bij de oprichting van de LPF geadviseerd.
Opnieuw ophef rond Eberhard
Al vóór de Tweede-Kamerverkiezingen was Eberhard in opspraak geraakt (zie dit Jaaroverzicht onder ‘Problemen met enkele kamerkandidaten’). Op 24 augustus schreef het Algemeen Dagblad dat Eberhard aan het begin van de jaren negentig tweemaal was veroordeeld wegens verduistering en diefstal. Bij zijn sollicitatie naar een plaats op de kandidatenlijst zou hij zijn strafblad verzwegen hebben. Het fractiebestuur van de LPF besloot op 26 augustus Eberhard voor twee weken op non-actief te zetten waarin hij opheldering moest geven over de beschuldigingen. Ook wilde het bestuur weten wat er waar was van de aantijging dat Eberhard bij zijn overstap van Leefbaar Nederland naar de LPF het ledenbestand van de eerstgenoemde partij had gestolen.
Eberhard ontkende dat hij een strafblad had; wel gaf hij toe dat hij bij de opbouw van de LPF gebruik had gemaakt van e-mailadressen van Leefbaar Nederland. Hij meende dat Wijnschenk achter de verdachtmakingen zat en zou hem ‘een flapdrol’ hebben genoemd (Trouw, 27 augustus 2002). Hij verdacht de nieuwe fractievoorzitter ervan diens tegenstanders – dat wil zeggen: degenen die op Van As hadden gestemd – weg te willen zuiveren. Eberhard schakelde advocaat Spong in, die het Algemeen Dagblad sommeerde tot rectificatie over te gaan. Op 31 augustus ging de krant hiertoe over. Er was destijds wel aangifte tegen Eberhard gedaan, maar hij was nooit vervolgd en veroordeeld. Na een gesprek met het fractiebestuur, waarin hij ook de beschuldiging weerlegde dat hij zich e-mailadressen van Leefbaar Nederland had toegeëigend, kwam Eberhard weer in functie. Hij ontkende dat hij fractievoorzitter Wijnschenk als een ‘flapdrol’ had aangeduid.
Wegsturen De Jong en Eberhard
Op 18 september hield Wijnschenk tijdens de Algemene Beschouwingen zijn maiden speech in de Tweede Kamer. In de media werd zijn optreden tijdens de debatten niet als succesvol beschouwd: zo deed de onervaren fractievoorzitter twee verschillende voorstellen om een bepaald bedrag van 200 miljoen euro uit te geven. Ook bleek Wijnschenk zichzelf tijdens interrupties meermalen tegen te spreken. Volgens een interne notitie die was opgesteld door R. Asberg, de persoonlijk medewerker van LPF-kamerlid De Jong, zou Wijnschenk in de voorbereiding en tijdens het debat uitsluitend hebben geleund op Hoogendijk.
Op 26 september dreigde De Jong de fractie te verlaten. Aanleiding was het ontslag op staande voet door de fractieleiding van Asberg, omdat die de kritische evaluatie van het optreden van Wijnschenk tijdens de Algemene Beschouwingen ondanks een verbod onder de fractieleden had verspreid. De Jong, die Asberg meteen weer in dienst nam, zei alleen te willen blijven als Wijnschenk en zijn ‘souffleur’ Hoogendijk zouden opstappen. Zij noemde hen ‘de rotte appels uit de fractie’ en beschuldigde Hoogendijk ervan zijn zetel te hebben ‘gekocht’ met een donatie (NRC Handelsblad, 27 en 28 september 2002). Ook hekelde zij de door Wijnschenk opgezette bestuursstructuur van de fractie. De Jong – die een dag later terugkwam op haar voornemen uit de fractie te stappen – werd gesteund door haar fractiegenoot Eberhard, die nog een appeltje te schillen had met Wijnschenk. Ook LPF-voorzitter Maas, met wie De Jong uitvoerig had gesproken, stelde zich achter haar op. Alledrie wensten zij een reorganisatie van de ondemocratisch geachte bestuursstructuur van de fractie.
Omringd door persfotografen kwam op 1 oktober de LPF-fractie voor crisisberaad bijeen. In het gedrang kreeg een van de fotografen een klap van het LPF-kamerlid T. Alblas, die later na een gesprek met kamervoorzitter Weisglas zijn excuses hiervoor aanbood. Tijdens de tien uur durende bijeenkomst wilde een meerderheid van de fractie aanvankelijk niet ingaan op de eis van voorzitter Wijnschenk om De Jong en haar medestander Eberhard uit de fractie te zetten. Nadat Wijnschenk had gedreigd zelf met een aantal andere leden uit de fractie te zullen stappen en een ‘nieuwe LPF’ op te richten, besloot een meerderheid van respectievelijk negentien tegen nul en dertien tegen acht met De Jong en Eberhard te breken (de Volkskrant, 2 oktober 2002). Na hun verbanning bleef het duo in de Tweede Kamer zitten onder de naam ‘Groep De Jong’.
Binnen de partij rees verzet tegen het besluit van de kamerfractie zich te ontdoen van De Jong en Eberhard. De twaalf provinciale besturen van de LPF – die kort daarvoor waren verkozen – meenden na een bijeenkomst met het interim-bestuur op 2 oktober dat fractievoorzitter Wijnschenk en tweede man Hoogendijk zich hadden misdragen, en vroegen interim-partijvoorzitter Maas na te gaan of er tegen het tweetal disciplinaire maatregelen konden worden genomen – zo nodig in de vorm van royementen. Fractievoorzitter Wijnschenk beschuldigde dezelfde dag Maas ervan zijn positie te misbruiken om ‘vriendjes uit het vastgoed’ aan plaatsen op de kandidatenlijsten voor de Provinciale Statenverkiezingen van maart 2003 te helpen (de Volkskrant, 3 oktober 2002). Wijnschenk vond verder dat Maas niets te zeggen had over de fractie.
Strijd over het fractievoorzitterschap en het politiek leiderschap
Het interim-bestuur en de provinciale besturen namen het Wijnschenk ook kwalijk dat hij op 30 september plotseling een ‘klemmend beroep’ had gedaan op minister van Economische Zaken Heinsbroek om de politiek leider van de LPF te worden. De fractievoorzitter meende dat deze functie moest worden uitgeoefend door een ‘man met gezag en ideeën’ (Trouw, 1 oktober 2002). Wijnschenk deed zijn appèl nadat hij een enkele minuten durend overleg had gevoerd met partijvoorzitter Maas en vice-premier Bomhoff. Zijn gesprekpartners waren overdonderd door het aanzoek van Wijnschenk aan Heinsbroek. Ook de fractie was er niet in gekend.
Nadat hij van de oproep van Wijnschenk had gehoord, keerde Heinsbroek vervroegd terug van een vergadering van de Europese Unie in Brussel. Hij gaf te kennen het wel een ‘sympathiek idee’ te vinden (Trouw, 1 oktober 2002). Wanneer de partijleiding, de fractie en de overige LPF-bewindslieden hem steunden, was hij bereid het leiderschap van de LPF op zich te nemen. Heinsbroek verbond daaraan de eis dat Bomhoff dan ook het vice-premierschap aan hem zou overdragen – iets wat voor de laatstgenoemde onbespreekbaar was. Ook Maas was tegenstander van het plan.
Op 3 oktober kwamen fractievoorzitter Wijnschenk, Hammerstein als vertegenwoordiger van het interim-bestuur en de LPF-bewindslieden onder voorzitterschap van Bomhoff voor crisisberaad bijeen op het ministerie van Volksgezondheid. Na afloop verklaarden alle partijen voor de camera’s weer op één lijn te zitten. Heinsbroek stelde nooit het vice-premierschap te hebben geambieerd en Wijnschenk trok zijn hierboven vermelde beschuldiging aan het adres van interim-partijvoorzitter Maas in. Dat laatste was overigens eerder die dag afgesproken op een vergadering van de Tweede-Kamerfractie. Een groep kamerleden onder aanvoering van Van As had geen vertrouwen meer in Wijnschenk. Zij eisten zijn vertrek als voorzitter, tenzij hij ‘diepe kniebuigingen’ zou maken voor Maas. Wijnschenk erkende daarop ‘ongegronde’ beschuldigingen te hebben gedaan (NRC Handelsblad, 4 oktober 2002).
De vrede leek hiermee getekend, maar dat was slechts schijn. Twee dagen later, op 5 oktober tijdens een bijeenkomst in Utrecht, deden de twaalf voorzitters van de provinciale afdelingen een oproep om de breuk met De Jong en Eberhard te lijmen. Tegelijk zeiden zij unaniem het vertrouwen op in fractievoorzitter Wijnschenk. Hammerstein, die de vergadering voorzat, verklaarde dat het interim-bestuur zich hierbij aansloot. Als mogelijke opvolger van Wijnschenk – die nauwelijks een maand in functie was – viel de naam van Herben. Interim-partijvoorzitter Maas zei na afloop er niet rouwig om te zijn wanneer Wijnschenk en zijn aanhangers – “mensen die onrust stoken” (Trouw, 7 oktober 2002) – zouden opstappen en een eigen fractie zouden vormen. Wijnschenk was echter niet van plan zomaar het veld te ruimen. Op de eerstkomende reguliere fractievergadering op 8 oktober wilde hij een stemming laten houden over zijn positie. In verband met het overlijden van prins Claus op 6 oktober werd deze bijeenkomst echter uitgesteld tot 16 oktober, de dag na de uitvaart van de prins.
Kabinetscrisis
De machtsstrijd in de top van de LPF culmineerde in de val van het kabinet-Balkenende (zie ook Jaarboek DNPP 2002 onder het kopje 'Hoofdmomenten' pg. 35-36). Op de vergadering van 5 oktober kreeg Wijnschenk alleen de openlijke steun van Heinsbroek. Vice-premier Bomhoff zou zich officieel neutraal hebben opgesteld, maar inmiddels al wel de zijde van interim-voorzitter Maas en de provinciale voorzitters hebben gekozen (NRC Handelsblad, 7 oktober 2002). De relatie tussen beide LPF-bewindslieden verslechterde verder toen Heinsbroek de redevoering van Bomhoff op deze bijeenkomst als een ‘lulverhaal’ kwalificeerde. Een paar dagen later kwam het tot een nieuwe botsing, toen uitlekte dat Bomhoff wilde dat het Centraal Planbureau (CPB) zijn economische modellen zou aanpassen. Heinsbroek, die als minister van Economische Zaken verantwoordelijk was voor het CPB, wees dit van de hand. Het conflict tussen beide LPF-bewindslieden begon een bedreiging te vormen voor het voortbestaan van het kabinet, zo meende minister-president Balkenende. Op de ministerraad van 11 oktober zei hij dat het interne geruzie binnen de LPF-bewindsliedenploeg afgelopen moest zijn. Ook VVD-leider Zalm maakte zich zorgen: “Twee ruziënde ministers, die elkaars bloed wel kunnen drinken, daar kan geen kabinet mee voortbestaan” (Trouw, 14 oktober 2002).
Op 13 oktober kwamen de LPF-bewindslieden bijeen om over het conflict tussen Bomhoff en Heinsbroek te overleggen. Een meerderheid van de bewindslieden eiste het vertrek van Bomhoff, maar de staatssecretarissen Phoa en Van Leeuwen waren tegen. De volgende dag maakte minister De Boer bekend dat de hulp van ‘externe adviseurs’ zou worden ingeroepen. Hij had de Rotterdamse hoogleraar Van Schendelen op het oog, die zoals reeds vermeld eerder als informateur had gefungeerd bij de collegeonderhandelingen in Rotterdam. Na de bijzetting van prins Claus op 15 oktober kwamen de bewindslieden van de LPF opnieuw bijeen. Zij zeiden nu allen hun vertrouwen op in Bomhoff en Heinsbroek. Het tweetal weigerde op dat moment op te stappen: allebei wilden zij de volgende ochtend het vertrouwen vragen van de fractie.
Diezelfde avond, onmiddellijk na het LPF-crisisberaad, vergaderde het kabinet. De bedoeling was dat er over de uitbreiding van de Europese Unie gesproken zou worden. Het conflict tussen Bomhoff en Heinsbroek domineerde echter het overleg, dat werd geschorst tot de volgende middag. Premier Balkenende had de LPF voorgehouden alleen te willen doorregeren wanneer de LPF-fractie zich eensgezind achter haar nieuwe voorzitter zou scharen en Bomhoff en Heinsbroek op eigen initiatief zouden terugtreden. De coalitiepartners CDA en VVD evenwel hadden inmiddels genoeg gekregen van het voortdurende geruzie binnen de LPF-gelederen. De volgende ochtend, op 16 oktober, vóór de hervatting van de ministerraad, zeiden de fractievoorzitters van CDA en VVD, Verhagen en Zalm, het vertrouwen in het kabinet op.
Diezelfde ochtend kwam de Tweede-Kamerfractie van de LPF bijeen om zich te buigen over de problemen tussen de beide ministers en om een nieuwe voorzitter te kiezen. In afwezigheid van Wijnschenk wezen de fractieleden Herben als opvolger aan. Zij namen tevens een motie aan waarin Wijnschenk werd verzocht uit de fractie te stappen (op 13 november liet deze kamervoorzitter Weisglas weten dat hij niet langer deel uitmaakte van de LPF-fractie). Inmiddels werd in de loop van de ochtend bekend dat vice-premier Bomhoff had besloten af te treden. De fractie eiste nu ook van Heinsbroek dat hij zijn ontslag zou indienen, hetgeen hij kort daarop deed. De nieuwe fractievoorzitter Herben dacht dat daarmee aan de voorwaarden die premier Balkenende had gesteld, was voldaan. Tot zijn ontsteltenis bemerkte hij dat het te laat was: de coalitiegenoten hadden het kabinet inmiddels laten vallen. De LPF-top zou hiervoor VVD-leider Zalm als de kwade genius aanwijzen.
Op 19 december publiceerde Bomhoff zijn relaas over zijn periode als minister onder de titel Blinde ambitie – mijn 87 dagen met Zalm, Heinsbroek en Balkenende. In dit boek gaf Bomhoff onder meer gesprekken weer die in vertrouwelijkheid van de ministerraad waren gevoerd. Deze citaten vormden voor premier Balkenende aanleiding om justitie te laten onderzoeken of Bomhoff het ambtsgeheim had geschonden.
Maas partijvoorzitter
Een paar dagen na de val van het kabinet, op 19 oktober, hield de LPF haar ledenvergadering in Utrecht. Op deze besloten bijeenkomst, waarop bijna 700 leden aanwezig waren, was het enige agendapunt de verkiezing van het partijbestuur. Naast Maas hadden zich nog enkele anderen kandidaat gesteld voor het partijvoorzitterschap, waaronder het gepasseerde kandidaat-kamerlid Kievits en A. van den Hurk, lid van het bestuur van de Jonge Fortuynisten (zie dit Jaaroverzicht onder het kopje ‘Jongerenorganisatie’). Na de kabinetscrisis bedankte deze laatste echter voor de LPF, vanwege de in zijn ogen bedenkelijke rol die de partij had gespeeld. Maas – die op vakantie was en daardoor op het congres schitterde door afwezigheid – werd met grote meerderheid tot partijvoorzitter gekozen. Verder maakten de drie andere interim-bestuurders Hammerstein (als partijsecretaris), Both en Van Dillen van het nieuwe bestuur deel uit. Daarnaast werden A. de Jong, J. van Eijck en E.C.A.M. Boot gekozen. De broer van Fortuyn, Marten, werd als adviseur van het bestuur aangesteld.
Tijdens de vergadering, die door Hammerstein werd voorgezeten, uitten enkele leden kritiek op de wijze waarop het bestuur werd verkozen en de bijeenkomst was georganiseerd. Kandidaat-bestuurslid IJ. van der Krieken maakte bezwaar tegen het feit dat het interim-bestuur zich als één blok verkiesbaar stelde en op het stembiljet veel meer herkenbaar was afgedrukt dan de andere kandidaten. De fractievoorzitter van Leefbaar Rotterdam, Sörensen, sprak van een ‘geleide democratie’ (Trouw, 21 oktober 2002).
Maas na juridische bezwaren opnieuw tot voorzitter verkozen
Twee LPF-leden (de Haarlemse advocaat L. Koenen en E. Witvoet, taxichauffeur uit Lelystad) waren het niet eens met de procedure die was gevolgd bij het bijeenroepen van de ledenvergadering. Zij betwistten de rechtsgeldigheid van de bijeenkomst, omdat die zou zijn uitgeschreven door Dost terwijl die op dat moment geen bestuurslid meer was. Het tweetal spande een kort geding aan tegen het partijbestuur van de LPF, dat op 13 november diende. De rechter stelde hen op 21 november in het gelijk: hij noemde de besluiten die op de vergadering waren genomen onrechtmatig en dus ‘non-existent’, waarmee het pas verkozen bestuur weer ontbonden was (Trouw, 22 november 2002). De rechter bepaalde dat Maas en Hammerstein zich niet langer voorzitter of secretaris van de LPF mochten noemen, op straffe van een dwangsom van duizend euro per dag. Verder machtigde hij tien procent van de naar schatting 3.800 (Trouw, 26 november 2002) partijleden om een nieuwe vergadering bijeen te roepen, waarop dan alsnog een geldig partijbestuur kon worden verkozen. Het lid van het ontbonden bestuur Both belegde op grond van de machtigingen van tien procent van de leden op 7 december een ledenvergadering in Utrecht.
Vlak na de uitspraak spanden Koenen en Witvoet op 27 november opnieuw een kort geding aan tegen de voormalige partijbestuurders Maas en Hammerstein. Zij stelden dat het ontbonden partijbestuur door zou gaan met onrechtmatig handelen door zelf de nieuwe bestuursverkiezingen te organiseren, en eisten onder meer een verbod op het houden van de uitgeschreven bijeenkomst. De gewezen partijvoorzitter Maas noemde hierop de deelname van de LPF aan de kamerverkiezingen ‘zeer twijfelachtig’ (NRC Handelsblad, 27 november 2002). Zonder formeel goedgekeurd bestuur zou het onmogelijk zijn de kandidaten te screenen en de lijsten op tijd (uiterlijk op 10 december) bij de Kiesraad in te dienen. Dit keer wees de rechter de eis van de twee klagers af; de LPF kreeg toestemming om haar uitgeschreven ledenvergadering te houden.
Op 7 december kozen ruim driehonderd leden met een dubbel aantal machtigingen in een besloten vergadering in Utrecht een nieuw partijbestuur. Marten Fortuyn riep de leden op om eenstemmig voor het ‘oude’ bestuur te kiezen, hetgeen gebeurde. Maas werd opnieuw verkozen tot voorzitter, en Hammerstein tot secetaris. De ‘dissidente’ leden Koenen en Witvoet werden geroyeerd.
Nawijn kandidaat-lijsttrekker
Na de val van het kabinet deed het interim-bestuur van de LPF, gesteund door de Tweede-Kamerfractie en de overgebleven bewindslieden van de LPF, een beroep op demissionair minister Nawijn van Integratie en Vreemdelingenzaken om lijsttrekker van de LPF te worden. Na twee weken bedenktijd stelde Nawijn zich op 1 november kandidaat. Fractievoorzitter Herben werd zijn running mate. Nawijn kondigde aan zich sterk te willen maken voor de vergroting van veiligheid en de aanscherping van het asielbeleid. Zijn doel was de regeringsdeelname van de LPF in het nieuw te vormen kabinet voort te zetten. Nawijn wilde in dat geval zijn ministerschap continueren; hij wilde niet beloven dat hij in het geval de LPF in de oppositie zou belanden, in de Kamer ziting zou nemen. Een week later toonde hij zich alsnog hiertoe bereid.
Midden november zorgde Nawijn voor ophef, toen hij in Nieuwe Revu de herinvoering van de doodstraf bepleitte. Op 18 november liet hij zich ook in het televisieprogramma ‘Nova’ in dezelfde zin uit. Balkenende noemde de opvattingen van de demissionaire minister ‘merkwaardig…, ondenkbaar en onuitvoerbaar’. Op aandrang van Balkenende gaf Nawijn een dag later een verklaring uit, waarin hij schreef spijt te hebben het onderwerp te hebben aangeroerd. Vrijwel alle politieke partijen reageerden principieel afwijzend, waarbij Nawijn ook werd verweten zich te mengen in de rechtszaak tegen de van de moord op Fortuyn verdachte Volkert van der G. LPF-fractievoorzitter Herben kon wel enig begrip voor Nawijns opvattingen opbrengen, maar hij nam toch afstand van zijn uitlatingen; hij meende dat de kandidaat-lijsttrekker ‘een particuliere mening’ had verwoord (de Volkskrant, 19 november 2002). In een spoeddebat dat de Tweede Kamer op 19 november hield, bleek dat een grote meerderheid van de kamerleden geen vertrouwen meer had in de demissionaire minister. Zij zagen er echter van af een motie van wantrouwen tegen Nawijn in te dienen, uit angst dat de LPF uit zijn heenzenden electoraal voordeel zou kunnen halen. “Nawijn mag geen martelaar worden”, zo meende PvdA-leider Bos (NRC Handelsblad, 20 november 2002).
Nawijn trekt zich terug; Herben wordt lijsttrekker
Binnen de LPF werd getwijfeld aan de kandidatuur van Nawijn. Partijvoorzitter Maas bijvoorbeeld zei op 7 december op de ingelaste algemene ledenvergadering dat een betere kandidaat welkom was. De Rotterdamse hoogleraar H. Beunders, die de LPF bij de kandidaatstelling voor de Tweede-Kamerverkiezingen van januari 2003 adviseerde, stelde staatssecretaris van Financiën Van Eijck voor, maar deze toonde geen belangstelling. Nadat Nawijn eerder al had laten merken te twijfelen, trok hij zich op 6 december – een dag voor het partijcongres dat de kandidatenlijst zou vaststellen –toch nog onverwachts terug als kandidaat-lijsttrekker. Als reden gaf hij op dat sinds hij zijn kandidatuur had gesteld, de andere politieke partijen het op hem hadden gemunt. Volgens Hammerstein speelden ook bedreigingen aan zijn adres mee. Nawijn maakte zijn besluit bekend tijdens de presentatie van zijn boek De visie van Nawijn, dat was geschreven door zijn woordvoerder B. Bakker. Hierin ontvouwde hij zijn ideeën als minister van Integratie en Vreemdelingenzaken.
Ook partijvoorzitter Maas was verrast door het besluit van Nawijn. Na lang aandringen door de partijtop bleek vervolgens Herben bereid de koppositie in te nemen. Op 7 december wees de algemene vergadering van de LPF in Rotterdam Herben als lijsttrekker aan. Nawijn belandde op nummer 35, naar zijn zeggen omdat hij het ‘even een beetje rustig aan’ wilde doen. Hij wilde alleen met voldoende voorkeurstemmen zitting nemen in de Tweede Kamer.
Op de ledenvergadering noemde Nawijn de Tweede Kamer ‘één groot ritueel’, waarmee hij weinig op had (de Volkskrant, 9 december 2002). Onder druk van demissionair premier Balkenende zwakte hij die uitspraak later weer af. Op 10 december moest Nawijn zich in de Tweede Kamer verdedigen. Vrijwel alle oppositiepartijen steunden een motie van wantrouwen tegen hem; de regeringspartijen CDA en VVD stemden met tegenzin tegen. Kamervoorzitter Weisglas stemde vóór de motie, omdat hij vond dat Nawijn de democratie schade had toegebracht. De LPF-fractie beklaagde zich daarop in een open brief over de wijze waarop Weisglas het spoeddebat had geleid.
Kandidatenlijst Tweede-Kamerverkiezingen 2003
In de voorbereiding van de kamerverkiezingen van 22 januari 2003 was de LPF van de regionale kandidaatstelling afgestapt; zij stelde nu één landelijke lijst op. Op 14 november sloot de termijn waarbinnen kandidaten zich konden aanmelden. Van de demissionaire bewindslieden stelden zich naast Nawijn ook de staatssecretarissen B.J. Odink en Phoa kandidaat; van de zittende LPF-kamerleden wilden er veertien verdergaan. Op 23 november zou de LPF haar ledenvergadering houden waarop de kandidatenlijst moest worden vastgesteld. Vlak daarvoor werd de bijeenkomst uitgesteld: vanwege de vele kandidaten (ruim 200) die zich hadden aangemeld had de selectiecommissie – waarvan naast Beunders ook de journalist W. Oltmans deel uitmaakte – meer tijd nodig om de kandidaten te beoordelen. Op 28 november maakte het partijbestuur de advieskandidatenlijst openbaar die deze commissie had opgesteld.
Op 7 december zetten de LPF-leden het kamerlid Eerdmans na Herben op de tweede plaats. De door het partijbestuur op nummer twee geplaatste Varela zakte naar de vijfde positie; boerenleider Van den Brink steeg van acht naar zes. Partijvoorzitter Maas en Hammerstein werden lijstduwers.
Verkiezingsprogramma Tweede-Kamerverkiezingen 2003
Na de kabinetscrisis zette een commissie zich aan het opstellen van een nieuw verkiezingsprogramma. Eind december was het program gereed; op 6 januari 2003 zou het worden gepresenteerd.
Voorafgaand aan het verkiezingsprogramma had de LPF-fractie drie ‘aanvalsplannen’ gepubliceerd, die zij als hoofdpunten in de campagne voor de kamerverkiezingen van 2003 beschouwde. Op 28 oktober presenteerde het fractielid Eerdmans het Aanvalsplan tegen geweld. Hierin werd onder meer voorgesteld om minimumstraffen voor ernstige geweldsdelicten in te voeren. De kamerleden F.I.M. Bonke en J.H.S. van Ruiten schreven het Aanvalsplan voor het onderwijs. Durf en daadkracht. Hierin werd een verregaande autonomie voor scholen bepleit. Op 22 november verscheen de notitie van de commissie Binnenlandse Zaken van de Tweede-Kamerfractie, Aanvalsplan tegen bureaucratie geheten. In navolging van Fortuyn meende de commissie dat de overheid te zeer was uitgedijd en dat de ‘menselijke maat’ was verdwenen door ‘standaardprocedures en ambtelijke circulaires’. Zij deed een aantal voorstellen waarmee de overmaat aan bureaucratie moest worden teruggedrongen.
Conservatieven.nl
Eind oktober richtte de uit de LPF-fractie gestapte De Jong samen met J.J. Mampaeij de politieke partij De Conservatieven.nl op. De Jong werd lijsttrekker voor de Tweede-Kamerverkiezingen van januari 2003. Drie raadsleden van Leefbaar Rotterdam kregen een plaats op de lijst: de omstreden Smit kwam op nummer twee, op de vijfde en achtste positie J.G. van Heijgen en J.C.M. Soijer. In december beschuldigde de antifascistische onderzoeksgroep Kafka De Conservatieven.nl ervan in extreem-rechtse kringen ondersteuningsverklaringen voor de kamerverkiezingen te werven.
Lijst Nieuwe Politiek
Het vertrek van Heinsbroek als minister betekende niet dat hij van plan was de politiek vaarwel te zeggen. Samen met Wijnschenk liet hij op 21 oktober de Lijst Nieuwe Politiek (LNP) registreren bij de Kiesraad. LNP-voorzitter Heinsbroek – op dat moment ook nog LPF-lid – zei te mikken op minimaal tien kamerzetels. Hij liet deelname aan de verkiezingen afhangen van de kandidaten die hij kon vinden. Begin november stond de LNP in de diverse opiniepeilingen op drie tot acht zetels.
Op 6 november besloot Heinsbroek dat de LNP niet aan de Tweede-Kamerverkiezingen zou deelnemen. Als reden gaf hij aan dat het niet mogelijk was geweest een kwalitatief goede kandidatenlijst op te stellen. “Aan ministerskandidaten geen gebrek, maar veel mensen willen niet de moeite nemen het handwerk van de Tweede Kamer onder de knie te krijgen” (de Volkskrant, 7 november 2002). Na deze bekendmaking stelde de LPF een gesprek voor om tot samenwerking te komen, maar dat wees Heinsbroek resoluut van de hand.
Jongerenorganisatie
In het voorjaar nam de student W. Wijnmaalen het initiatief tot de vorming van de jongerenorganisatie van de LPF, de Jongeren Lijst Pim Fortuyn (JLPF) genaamd. Het LPF-bestuur wees aanvankelijk een aparte jongerenorganisatie van de hand, omdat Fortuyn zelf hiertegen zou zijn geweest. Na een gesprek op 18 juni erkende de LPF toch de jongerenorganisatie. Vier dagen later doopte de JLPF zich om tot ‘Jonge Fortuynisten’. Voorzitter werd P. van der Veld.
Op 22 december hielden de Jonge Fortuynisten hun eerste algemene ledenvergadering in Zwijndrecht. Het was de bedoeling om een nieuw bestuur te kiezen, maar dat lukte niet omdat de statutair benodigde opkomst van tweederde van alle leden niet was gehaald. De vergadering stelde daarop een interim-bestuur aan dat werd voorgezeten door Wijnmaalen. Dit bestuur moest een nieuwe ledenvergadering voorbereiden, waar dan een nieuw bestuur kon worden gekozen.
(*) Voor deze paragraaf over de LPF is ook gebruik gemaakt van J. Chorus en M. de Galan, In de ban van Fortuyn. Reconstructie van een politieke aardschok, Amsterdam, 2002.
Laatst gewijzigd: | 29 januari 2024 14:30 |