GPV jaaroverzicht 1999
Uit: B. de Boer, P. Lucardie, I. Noomen en G. Voerman, 'Kroniek 1999. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 1999' in: G. Voerman (red.), Jaarboek 1999 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 2000), 13-92, aldaar 43-50.
Inleiding
Het jaar 1999 stond voor het GPV in het teken van de samenwerking met de RPF. Beide partijen maakten in oktober plannen bekend om in januari 2000 een unie aan te gaan.
Provinciale Statenverkiezingen
In 1998 was het GPV begonnen met de voorbereidingen van de verkiezingen voor de Provinciale Staten van 1999 (zie Jaaroverzicht 1998, onder het kopje 'Provinciale Statenverkiezingen 1999'. In zes provincies (Drente, Gelderland, Flevoland, Utrecht, Zuid-Holland en Zeeland) kwamen GPV en RPF met één kandidatenlijst uit. Het tweetal werkte in Noord-Brabant en Noord-Holland met de SGP samen. In Groningen, Friesland en Overijssel deed het GPV met een zelfstandige lijst mee.
De verkiezingen verliepen voor het GPV succesvol: het aantal Statenleden steeg van zestien naar negentien. In de provincies waar het Verbond zelfstandig deelnam, deed de partij het minder goed dan in combinatie met SGP en/of RPF.
Partijcongres GPV
Op 24 april hield het GPV zijn jaarlijkse algemene vergadering, die in het teken stond van de Europese verkiezingen op 10 juni. Politiek leider G.J. Schutte was afwezig; hij verbleef met een parlementaire delegatie in de Verenigde Staten. In zijn plaats sprak zijn collega uit de Tweede-Kamerfractie E. van Middelkoop het congres toe. In zijn toespraak liet hij zich zeer kritisch uit over D66. De afgevaardigden herkozen S.J.C. Cnossen als partijvoorzitter.
Eerste-Kamerverkiezingen
In de herfst van 1998 was in het geregeld overleg van de voorzitters en secretarissen van GPV, SGP en RPF de vraag besproken of de drie partijen met één lijst bij de Eerste-Kamerverkiezingen zouden uitkomen. GPV en RPF waren bereid hierover te onderhandelen, maar de SGP hield in tweede instantie de boot af. Wel wilde deze partij een lijstverbinding met GPV, RPF en CDA aangaan.
GPV en RPF stelden vervolgens gezamenlijk een kandidatenlijst op. Als gevolg van de winst bij de Statenverkiezingen èn door de lijstverbinding met SGP en CDA, steeg het aantal Eerste-Kamerzetels van Verbond en Federatie van twee naar vier. Voor het GPV namen K. Veling en J.P. de Vries zitting. De laatste trok zich daarop terug als voorzitter van het curatorium van de Groen van Prinsterer Stichting, een functie die hij 22 jaar had vervuld. Het wetenschappelijk bureau van het GPV nam op 17 september van De Vries afscheid, tijdens een bijeenkomst waar werd gediscussieerd over de publicatie De burger in beeld. Een christelijke visie op overheid, individu en samenleving, van de hand van R. Janssens, directeur van de Stichting. De Vries werd de bundel Tot de senaat geroepen aangeboden. Hierin haalden vijftien personen die met hem hadden samengewerkt, herinneringen aan hem op.
Europese verkiezingen
In december 1998 hadden GPV, RPF en SGP overeenstemming bereikt over de wijze waarop zij gezamenlijk aan de Europese verkiezingen van 10 juni zouden deelnemen. De SGP had moeite met de kandidaatstelling van twee vrouwen door de beide andere partijen, maar zette toch de samenwerking voort (zie Jaaroverzicht 1998, onder het kopje 'Samenwerking GPV, RPF, SGP en CDA'). Het GPV kreeg op de kandidatenlijst de eerste plaats toebedeeld. De RPF mocht de tweede kandidaat leveren en de SGP nummer drie. Op grond van de uitslag van de Tweede-Kamerverkiezingen werd de aanduiding van de combinatie van 'SGP/GPV/RPF' gewijzigd in 'RPF/SGP/GPV'.
In het najaar van 1998 hadden de plaatselijke verenigingen (afdelingen) van het GPV gestemd over de volgorde van de kandidaten op de lijst van het Verbond. Op 20 februari stelde de Generale Verbondsraad (GVR) de definitieve kandidatenlijst vast. Bovenaan stond de zittende Europarlementariër J. Blokland. Verder aanvaardde de GVR het verkiezingsprogramma, dat de titel had 'Europa Anders: een christelijk verantwoord alternatief'. Een in 1998 ingestelde commissie van GPV, RPF en SGP onder leiding van oud-Europarlementariër L. van der Waal (SGP) had dit program opgesteld. Het werd op de algemene vergadering van het GPV op 24 april gepresenteerd. In het programma zetten de partijen zich af tegen een federaal Europa en hielden zij vast aan de nationale soevereiniteit.
In de aanloop naar de verkiezingen organiseerde de Eurofractie van GPV, RPF en SGP in samenwerking met de wetenschappelijke bureaus van deze partijen op 9 april een congres over 'christelijke politiek voor Europa?!'. Tijdens deze bijeenkomst bleek dat sommigen binnen het GPV de traditionele, anti-Europese partijvisie wilden bijstellen. Het geven van meer bevoegdheden aan Europa zou garanties kunnen bieden voor de veiligstelling van nationale verworvenheden, zoals bijvoorbeeld de vrijheid van godsdienst. De lezingen van het congres werden later gepubliceerd.
Bij de verkiezingen behaalde het samenwerkingsverband van RPF, SGP en GPV 8,7%. Het zeteltal ging omhoog van twee naar drie (zie dit Jaaroverzicht onder het kopje 'Samenwerking GPV, RPF, SGP en CDA'). Deze winst was niet het gevolg van meer stemmen, maar van het feit dat de kiezers van de drie protestantse partijen minder slecht opkwamen dan die van andere partijen. Na de verkiezingen sloten de Europarlementariërs van GPV, RPF en SGP zich aan bij de fractie Europa van Democratieën in Verscheidenheid (EDV). Daarvoor had de SGP/GPV/RPF-Eurofractie als subgroep deel uitgemaakt van de groep Europa van Nationale Staten, maar deze samenwerking kon niet worden voortgezet. De EDV, waarvan verder Franse, Deense en Britse afgevaardigden deel uitmaakten, was vooral een technisch samenwerkingsverband, noodzakelijk om voor bepaalde facilitaire voorzieningen in aanmerking te komen. Gemeenschappelijk kenmerk was de afwijzing van het streven naar een federaal Europa.
Samenwerking GPV en RPF
In 1998 hadden GPV en RPF hun gesprekken over verdergaande nauwe samenwerking voortgezet. In mei van dat jaar was het Rapport politieke samenwerking GPV en RPF van de commissie Samenspreking gepubliceerd, waarin een 'proeve van een grondslag' voor beide partijen was geformuleerd. De commissie zag geen programmatische belemmeringen voor de door haar aanbevolen politieke en organisatorische integratie van beide partijen. In oktober verscheen Met het oog op de toekomst: discussienota over een gezamenlijke politieke visie van GPV en RPF. In dit 'visiedocument' werd gesteld dat de integratie van GPV en RPF het einddoel moest zijn. De besturen van GPV en RPF legden beide nota's voor aan de plaatselijke verenigingen van beide partijen. Aan de hand van een aantal vragen konden zij hun mening kenbaar maken. Vóór 1 april 1999 moesten hun reacties op de partijsecretariaten binnen zijn (zie Jaaroverzicht 1998, onder het kopje 'Samenwerking GPV en RPF').
Voordat het zover was, leidden uitspraken van enkele prominente gereformeerd-vrijgemaakten tot enige beroering. In een interview in Ons Burgerschap (januari 1999) stelde de emeritus-hoogleraar J. Kamphuis dat het GPV in het visiedocument afstand nam van de belijdenis. Gereformeerden en evangelischen konden niet onder één noemer worden gebracht. Volgens Kamphuis was de evangelische stroming in de RPF 'in concreto een gevaar voor de kerk van Christus'. Ook de oud-hoogleraar C. Trimp zei in het partijorgaan van het GPV er persoonlijk moeite mee te hebben met de evangelischen in één partij te zitten.
Het Federatiebestuur van de RPF reageerde teleurgesteld. Het had 'met verdriet' kennis genomen van de uitspraken van beide theologen over de evangelischen (Reformatorisch Dagblad, 25 januari 1999). Ook binnen het GPV waren de uitlatingen omstreden. Zo nam senator Veling afstand van de opvattingen van Kamphuis en vond directeur Janssens van de Groen van Prinsterer Stichting het geen probleem wanneer evangelischen en gereformeerden lid waren van dezelfde partij.
Een maand later uitte ook Schutte kritiek op het visiedocument. Naar zijn mening klonk het centrale thema van de christelijke politiek, 'de Almachtige God eren', te weinig door in de politieke boodschap die in het visiedocument was geformuleerd. Het opsommen van 'publieke gerechtigheid', een 'gezond milieu' en een 'rechtvaardige samenleving' was niet voldoende (Ons Burgerschap, februari 1999). RPF-leider L.C. van Dijke reageerde verbaasd op de kritiek van Schutte. Hij verwees naar het manifest Vernieuwing in de christelijke politiek dat Schutte en hij een jaar eerder samen hadden opgesteld. Hierin was volgens hem de doelstelling van christelijke politiek in min of meer dezelfde bewoordingen uitgewerkt als in het visiedocument.
Trans-Formatie
Het samenwerkingsproces tussen GPV en RPF had volgens een aantal jongeren in beide partijen een te zakelijk karakter. Het 'verstandshuwelijk' zou niet bezielend genoeg zijn. Als tegenwicht vormden zij half januari het platform 'Trans-Formatie'. Zij meenden dat 'juist tijdens de integratie van RPF en GPV nieuw elan en nieuwe ideeën moeten worden opgedaan' (Nederlands Dagblad, 14 januari 1999). Kernwoorden voor de koers van de nieuw te vormen formatie waren volgens hen 'christelijk, groen, progressief, kritisch, sociaal'. Door middel van discussiebijeenkomsten wilden zij de partijbesturen ongevraagd van advies dienen. Oprichters van Trans-Formatie waren R. Freeke, M. Rasch en G.J.M. Segers, allen afkomstig uit de RPF. Zij beschouwden hun platform als een tijdelijke aangelegenheid: zodra het GPV en de RPF de discussie over samenwerking hadden afgerond, zou de beweging zich opheffen. RPF-leider Van Dijke juichte het initiatief meteen toe.
De formele oprichting van Trans-Formatie vond plaats op 25 januari. Onder de aanwezigen waren R. Kuiper, directeur van het wetenschappelijk bureau van de RPF, en zijn collega van het GPV, Janssens. De laatste sprak de hoop uit dat ook veel GPV-jongeren zich bij de beweging zouden aansluiten. Er werden vier werkgroepen gevormd, die in de loop van het jaar discussieavonden zouden voorbereiden: over het 'waarom' en over de inhoud van christelijke politiek, en over de organisatie en over het optreden van een christelijke partij. Ook werd een website geopend.
Op de eerste discussieavond in maart zorgde Trans-Formatie voor enige opschudding door ervoor te pleiten dat GPV en RPF, wanneer ze zouden fuseren, in de grondslag van de nieuwe partij niet zouden refereren aan de belijdenisgeschriften (de Drie Formulieren van Enigheid). Enkel een verwijzing naar 'de Bijbel als betrouwbaar Woord van God' en naar de apostolische geloofsbelijdenis zou voldoende zijn. 'We kiezen voor een EO-model', aldus Rasch: bij deze omroep zou plaats zijn voor christenen van alle richtingen. Op de Federatieraad van 15 mei distantieerde RPF-partijsecretaris H. van Grootheest zich van dit voorstel.
Enquête
De eerste uitkomsten van de enquête onder de plaatselijke verenigingen werden door de partijbesturen van GPV en RPF op de algemene vergadering van het Verbond op 24 april en op de Federatieraad van 15 mei bekend gemaakt. Wat later werden de volledige gegevens gepubliceerd. Van de verenigingen van het GPV had 80% gereageerd; van de RPF 57%.
In het algemeen was de achterban van beide partijen geporteerd voor vèrgaande samenwerking. 96% van de RPF-kiesverenigingen was voorstander van lijstineenschuiving, tegen 86% van die van het GPV. Met het visiedocument stemde 97% van de kiesverenigingen van de RPF in en 86% van die van het GPV. Weinig animo was er om het toelatingsbeleid voor leden gezamenlijk te regelen: 81% van de GPV-verenigingen wilde dat hun partij dit beleid in eigen handen hield. Een grote minderheid van 42% van de RPF-kiesverenigingen wenste dit eveneens. Volgens RPF-secretaris Van Grootheest had deze terughoudendheid te maken met de positie van de evangelische partijleden. 'Men wil ruimte houden voor deze groep christenen' (Reformatorisch Dagblad, 17 mei 1999).
Ondanks de meningsverschillen ten aanzien van dit laatste punt constateerden de besturen van GPV en RPF dat er een overtuigende meerderheid binnen beide partijen bestond voor de vorming van een gemeenschappelijke kandidatenlijst en een gezamenlijk verkiezingsprogram. Dit was voorzien voor het jaar 2002. De kabinetscrisis van 19 mei leek echter roet in het eten te gooien (zie in deze Kroniek onder 'hoofdmomenten'). Beide partijen besloten dat zij in het geval van vervroegde verkiezingen reeds dan met één lijst en één program zouden uitkomen. Onduidelijk bleef wie in dat geval voor het lijsttrekkerschap in aanmerking kwam. Schutte had in 1998 te kennen gegeven dat hij zich na deze kabinetsperiode terug zou trekken. Nu dit al na een jaar aan de orde leek te komen, sloot hij niet uit dat hij zich opnieuw zou kandideren. Het probleem werd opgelost doordat de lijmpoging van het tweede kabinet-Kok gelukte.
Op 26 juni belegde de GVR een uitgebreide Verbondsadviesraad (VAR) over de samenwerking met de RPF. Aanvankelijk was deze niet-besluitvormende bijeenkomst voor 12 juni gepland, maar als gevolg van de kabinetscrisis en de mogelijkheid van verkiezingen was deze uitgesteld. Aan de hand van de Inventarisatienota konden de afgevaardigden de hoofdlijnen aangeven van de besluiten die de algemene vergadering in januari 2000 diende te nemen ten aanzien van de politieke integratie (lijstineenschuiving) en organisatorische vormgeving. Over het eerste punt bestond vrijwel geen discussie meer; ten aanzien van de vorm liepen de meningen uiteen. Een meerderheid sprak zich echter uit voor een 'confederatie'. GPV en RPF vormen hierbij samen een unie waarin bepaalde bevoegdheden zijn ondergebracht, zoals het opstellen van het verkiezingsprogram en de kandidatenlijst. Partijvoorzitter Cnossen verwachtte dat dit model in de verdere besprekingen de meeste kans van slagen zou maken. Daarbij sloot hij niet uit dat GPV en RPF na verloop van tijd zouden fuseren.
In de zomer hadden er vervolgens gesprekken plaats tussen delegaties van de besturen van GPV en RPF, die moesten leiden tot concrete voorstellen over samenwerking met betrekking tot de organisatie en het politieke profiel. Op 21 oktober presenteerden de besturen van GPV en RPF gezamenlijk de plannen.
Politieke unie
Op 21 oktober kondigden de besturen van GPV en RPF op een gezamenlijke persconferentie aan dat zij politiek wilden fuseren door samen een unie te vormen. Zij waren van plan met één verkiezingsprogram en kandidatenlijst aan de komende Tweede-Kamerverkiezingen deel te nemen en vervolgens een gezamenlijke fractie te vormen. Volgens de voorstellen diende de unie ook in alle vertegenwoordigende lichamen op gemeentelijk, provinciaal en Europees niveau namens beide partijen te gaan optreden. Het bestuur van de unie zou worden gevormd door de partijbesturen van GPV en RPF. In het uniecongres, dat twee keer per jaar bijeen zou moeten komen, zouden alle verenigingen van beide partijen vertegenwoordigd zijn. Volgens de plannen moesten de partijbureaus, vormings- en wetenschappelijke instituten worden samengevoegd onder verantwoordelijkheid van het uniebestuur. De partijbesturen wilden verder de jongeren- en bestuurdersverenigingen en de plaatselijke verenigingen stimuleren ook te uniëren.
De politieke fusie zou in organisatorisch opzicht niet geheel doorgetrokken worden: GPV en RPF zouden als 'aandeelhouders' van de unie blijven voortbestaan. Zij behielden elk hun eigen financiële en ledenbeleid en stelden ook zelf de groslijsten voor de gezamenlijke kandidatenlijst samen. Volgens de beide partijbesturen lag in het uniemodel de mogelijkheid besloten 'tot doorgroei naar een fusie, zonder dat dit een automatisch gevolg zou zijn' (Een nieuwe politieke unie. Voorstellen samenwerking RPF en GPV, blz. 4).
GPV-leider Schutte omarmde de unie, maar meende dat een fusie 'onnodig en onjuist' was. Zelfstandigheid was geboden vanwege 'essentiële zaken als het ledenbeleid en de relatie tussen grondslag en het politieke werk' (Ons Burgerschap, oktober 1999, blz. 14). Hij wilde in de unie 'vooral praktische politiek bedrijven'. RPF-aanvoerder Van Dijke daarentegen vond een fusie 'duidelijk in het verlengde liggen van de unie' (NRC-Handelsblad, 21 oktober 1999). Op de Federatieraad van zijn partij op 23 oktober zei hij zich te zullen inspannen om de beide Tweede-Kamerfracties nog voor de verkiezingen van 2002 te laten fuseren.
De vraag wie lijsttrekker moest worden, werd op de persconferentie niet beantwoord. Schutte wilde zoals vermeld bij de verkiezingen van 2002 geen kandidaat meer zijn. Van Dijke zei beschikbaar te zijn voor elke functie van de unie. De voorzitters van de jongerenorganisaties van GPV en RPF, K. de Snoo en H. Valkenburg vonden in december dat geen van beiden in aanmerking kwamen; het zou tijd zijn voor nieuwe gezichten. Overigens hielden de beide jongerenorganisaties in december een enquête onder hun leden om na te gaan of deze evenals de besturen voorstander waren van het samengaan van beide organisaties.
De kiesverenigingen van beide partijen konden tot 4 december amendementen en tegenvoorstellen bij de plannen indienen. Vervolgens beraadden de besturen van GPV en RPF zich over de wijzigingsvoorstellen. Voorzien van pre-adviezen werden deze aan het einde van het jaar weer naar de verenigingen gezonden. Deze konden zich hier vervolgens weer over buigen en hun definitieve standpunt bepalen. Op 22 januari 2000 diende de algemene vergadering van het GPV en de Federatieraad van de RPF uiteindelijk te beslissen. Dan zou ook de naam worden gepresenteerd van de unie.
GPV-voorzitter Cnossen zei bij de presentatie te hopen dat de unie drie à vier zetels winst zou boeken. CDA-voorzitter Van Rij zag in de nieuwe unie evenwel geen bedreiging voor zijn partij. Hij beschouwde de combinatie als een interessante regeringspartner, die mogelijk betrokken zou kunnen worden bij een coalitie van CDA met PvdA of VVD. Op deze wijze zou het CDA 'versterkt' worden bij levensbeschouwelijke kwesties als euthanasie (Reformatorisch Dagblad, 21 oktober 1999) (zie voor de reactie van de SGP het SGP Jaaroverzicht 1999 onder het kopje 'Reactie SGP op samenwerking GPV en RPF').
Reacties binnen het GPV en de RPF
Na de presentatie van de plannen belegden GPV en RPF enkele bijeenkomsten voor hun achterban om de unieplannen toe te lichten. De Federatieraad van de RPF die 23 oktober bijeen kwam, was tevreden met de voornemens, alhoewel er kanttekeningen werden geplaatst bij de organisatorische uitwerking. Op 30 oktober organiseerde Mandaat, het scholings- en vormingsinstituut van het GPV, een 'actiedag' voor bestuursleden van de plaatselijke kiesverenigingen. Ook hier waren de reacties grotendeels positief.
Op de plannen kwam echter ook enige kritiek. Zo meenden het oud-Tweede-Kamerlid van het GPV A.J. Verbrugh en C.J. Smits, oud-lid van het Federatiebestuur van de RPF, dat de unie ook een rechtstreeks lidmaatschap mogelijk moest maken. Ook vonden beiden het gezamenlijke kernprogramma, dat onderdeel uitmaakte van de unieplannen, te weinig bezielend (Reformatorisch Dagblad, 10 november 1999).
In december schreef het voormalige Statenlid van het GPV P. de Roos in het blad Reformanda, dat het Verbond in de unieplannen de grondslag van de RPF had overgenomen en daarmee zijn binding met de gereformeerde confessie had verlaten. Volgens hem was aan het zelfstandig voortbestaan van het GPV na een halve eeuw een einde gekomen. In zijn artikel stak De Roos ook zijn sympathie voor de 'standvastige' SGP niet onder stoelen of banken. Partijvoorzitter Cnossen reageerde geprikkeld op deze kritiek: hij vond dat het GPV in de plannen voor een unie niet zijn identiteit had opgegeven.
Verwante instellingen en publicaties
In juni publiceerde de Tweede-Kamerfractie van het GPV Kruis.nl. (Nederland op een kruispunt). Hierin zette de fractie vraagtekens bij het 'recht op mobiliteit'.
Aan het begin van het jaar publiceerde de Groen van Prinsterer Stichting de bundel Ieder zijn dagelijks brood. Aspecten van sociale zekerheid. De auteurs, die allen deel uitmaakten van een werkgroep van de Stichting, hielden de actuele sociale taak van overheid, kerk en burgers tegen het licht. Op 5 juni organiseerde de Stichting een congres over het 'Grote Stedenbeleid'. Ter voorbereiding publiceerde het wetenschappelijk bureau in de serie 'Kort Commentaar' Big City. Grote Stedenbeleid in Nederland van de hand van Th. Haasdijk. Deze uitgave ging in op de problemen van grote steden (onveiligheid, verpaupering) en de oplossingen die de rijksoverheid kon bieden. In november verscheen Het bordeelverbod van de baan, geschreven door R.M. Freeke, Th. Haasdijk en P. van Vugt, over de legalisering van bordelen. Bij deze publicatie werkte het wetenschappelijk bureau van het GPV samen met dat van de RPF en met het Voorlichtings- en Vormingscentrum van de SGP.
De Gereformeerde Politieke Jongeren Club (GPJC; de jongerenorganisatie van het GPV) hield op 29 mei een algemene ledenvergadering. Zij belegde op 5 juni samen met de RPF-jongeren een congres met als thema Europa.
Op 25 juni boden de jongerenorganisaties van GPV, RPF en SGP aan minister Netelenbos van Verkeer en Waterstaat en Pronk van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een 'mobiliteitsmanifest' aan met als titel 'Op goede sporen en rechte wegen'. Hierin veroordeelden de jongerenorganisaties de achterstelling van ecologische en sociale waarden ten opzichte van economische belangen. Zij wezen de Betuwelijn af, waarmee de GPJC in tegenstelling geraakte tot de GPV-Tweede-Kamerfractie.
Op 20 maart hield de Vereniging van GPV-bestuurders haar ledenvergadering. Thema van de bijeenkomst was 'Nederland in 2030'.
Personalia
Met ingang van 1 december werd B. Koelewijn burgemeester van de gemeente Liesveld. Daarvoor was hij gemeentesecretaris van Bunschoten en De Bilt.
Laatst gewijzigd: | 29 januari 2024 13:22 |