Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Politieke partijen Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) Geschiedenis

GPV jaaroverzicht 1999

Uit: B. de Boer, P. Lucardie, I. Noomen en G. Voer­man, 'Kroniek 1999. Overzicht van de partijpolitieke gebeurte­nissen van het jaar 1999' in: G. Voerman (red.), Jaarboek 1999 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 2000), 13-92, aldaar 43-50.

Inleiding

Het jaar 1999 stond voor het GPV in het teken van de samen­werking met de RPF. Beide partijen maakten in oktober plannen bekend om in januari 2000 een unie aan te gaan.

Provinciale Statenverkiezingen

In 1998 was het GPV begonnen met de voorbereidingen van de verkiezingen voor de Provinciale Staten van 1999 (zie Jaaroverzicht 1998, onder het kopje 'Provinciale Statenverkiezingen 1999'. In zes provincies (Drente, Gelderland, Flevo­land, Utrecht, Zuid-Holland en Zeeland) kwamen GPV en RPF met één kandidatenlijst uit. Het tweetal werk­te in Noord-Brabant en Noord-Holland met de SGP samen. In Gronin­gen, Friesland en Overijssel deed het GPV met een zelf­standige lijst mee.

De verkiezingen ver­liepen voor het GPV succesvol: het aantal Statenleden steeg van zestien naar negentien. In de provincies waar het Verbond zelfstandig deelnam, deed de partij het min­der goed dan in combinatie met SGP en/of RPF.

Partijcongres GPV

Op 24 april hield het GPV zijn jaarlijkse algemene verga­de­ring, die in het teken stond van de Europese verkiezingen op 10 juni. Politiek leider G.J. Schutte was afwezig; hij verbleef met een parlemen­taire delegatie in de Verenigde Staten. In zijn plaats sprak zijn collega uit de Tweede-Kamerfractie E. van Middel­koop het congres toe. In zijn toespraak liet hij zich zeer kritisch uit over D66. De afgevaardigden herko­zen S.J.C. Cnossen als partijvoor­zit­ter.

Eerste-Kamerverkiezingen

In de herfst van 1998 was in het geregeld overleg van de voor­zitters en secretarissen van GPV, SGP en RPF de vraag bespro­ken of de drie partijen met één lijst bij de Eerste-Kamerver­kiezingen zouden uitkomen. GPV en RPF waren bereid hierover te on­derhandelen, maar de SGP hield in tweede instantie de boot af. Wel wilde deze partij een lijstverbinding met GPV, RPF en CDA aangaan.

GPV en RPF stelden vervolgens gezamenlijk een kandidaten­lijst op. Als gevolg van de winst bij de Statenver­kiezingen èn door de lijstverbinding met SGP en CDA, steeg het aantal Eerste-Kamer­zetels van Verbond en Federatie van twee naar vier. Voor het GPV namen K. Veling en J.P. de Vries zitting. De laatste trok zich daarop terug als voorzitter van het curatorium van de Groen van Prinsterer Stichting, een functie die hij 22 jaar had vervuld. Het wetenschap­pelijk bureau van het GPV nam op 17 september van De Vries afscheid, tijdens een bijeenkomst waar werd gediscussieerd over de publicatie De burger in beeld. Een christe­lijke visie op overheid, individu en samen­leving, van de hand van R. Jans­sens, direc­teur van de Stich­ting. De Vries werd de bundel Tot de senaat geroepen aangeboden. Hierin haal­den vijftien personen die met hem hadden samengewerkt, herin­neringen aan hem op.

Europese verkiezingen

In december 1998 hadden GPV, RPF en SGP overeenstemming be­reikt over de wijze waarop zij gezamenlijk aan de Europese verkiezingen van 10 juni zouden deelnemen. De SGP had moeite met de kandi­daatstelling van twee vrouwen door de beide andere partijen, maar zette toch de samenwerking voort (zie Jaaroverzicht 1998, onder het kopje 'Samenwerking GPV, RPF, SGP en CDA'). Het GPV kreeg op de kandidatenlijst de eerste plaats toe­bedeeld. De RPF mocht de tweede kandidaat leveren en de SGP num­mer drie. Op grond van de uit­slag van de Twee­de-Kamer­ver­kiezin­gen werd de aanduiding van de combinatie van 'SGP/GPV/RPF' gewij­zigd in 'RPF/SGP/GPV'.

In het najaar van 1998 hadden de plaatselijke verenigingen (afdelingen) van het GPV gestemd over de volgorde van de kandidaten op de lijst van het Verbond. Op 20 februari stelde de Generale Verbonds­raad (GVR) de defini­tieve kandi­da­tenlijst vast. Boven­aan stond de zittende Euro­parlemen­tariër J. Blok­land. Verder aanvaardde de GVR het verkie­zingspro­gram­ma, dat de titel had 'Europa Anders: een chris­telijk ver­ant­woord alternatief'. Een in 1998 inge­stelde com­mis­sie van GPV, RPF en SGP onder lei­ding van oud-Europarle­mentariër L. van der Waal (SGP) had dit program opgesteld. Het werd op de algemene verga­dering van het GPV op 24 april gepre­senteerd. In het programma zetten de partij­en zich af tegen een federaal Europa en hiel­den zij vast aan de natio­nale soeverei­niteit.

In de aanloop naar de verkiezingen organiseerde de Eurofrac­tie van GPV, RPF en SGP in samenwerking met de wetenschappe­lijke bureaus van deze partijen op 9 april een congres over 'chris­telijke poli­tiek voor Euro­pa?!'. Tij­dens deze bijeen­komst bleek dat sommi­gen binnen het GPV de traditionele, anti-Euro­pese partij­visie wilden bij­stellen. Het geven van meer be­voegdheden aan Europa zou garan­ties kunnen bieden voor de veiligstelling van na­tio­nale ver­worven­heden, zoals bij­voor­beeld de vrijheid van gods­dienst. De lezingen van het congres werden later gepubliceerd.

Bij de verkiezingen behaalde het samenwerkingsverband van RPF, SGP en GPV 8,7%. Het zeteltal ging omhoog van twee naar drie (zie dit Jaaroverzicht onder het kopje 'Samenwerking GPV, RPF, SGP en CDA'). Deze winst was niet het ge­volg van meer stemmen, maar van het feit dat de kiezers van de drie protestantse partijen minder slecht opkwamen dan die van andere par­tijen. Na de verkiezingen sloten de Europarle­menta­riërs van GPV, RPF en SGP zich aan bij de fractie Europa van Democra­tieën in Ver­scheidenheid (EDV). Daarvoor had de SGP/GPV/RPF-Eurof­ractie als subgroep deel uitgemaakt van de groep Europa van Nationale Staten, maar deze samen­werking kon niet worden voortgezet. De EDV, waarvan verder Franse, Deense en Britse afgevaardigden deel uitmaakten, was vooral een tech­­nisch samenwerkingsver­band, noodzakelijk om voor bepaalde facilitai­re voorzieningen in aanmerking te komen. Gemeenschap­pelijk kenmerk was de afwijzing van het streven naar een federaal Euro­pa.

Samenwerking GPV en RPF

In 1998 hadden GPV en RPF hun gesprekken over verdergaande nauwe samen­werking voortgezet. In mei van dat jaar was het Rapport politieke samenwer­king GPV en RPF van de commissie Samenspre­king gepubliceerd, waarin een 'proeve van een grond­slag' voor bei­de partijen was geformuleerd. De commissie zag geen pro­grammatische belemmeringen voor de door haar aanbevo­len politieke en organisatorische integratie van beide partij­en. In oktober verscheen Met het oog op de toekomst: discus­sieno­ta over een gezamenlijke poli­tieke visie van GPV en RPF. In dit 'visiedo­cument' werd gesteld dat de integratie van GPV en RPF het einddoel moest zijn. De besturen van GPV en RPF legden beide nota's voor aan de plaatselijke vereni­gingen van beide partij­en. Aan de hand van een aantal vragen konden zij hun mening kenbaar maken. Vóór 1 april 1999 moesten hun reac­ties op de partijse­creta­riaten binnen zijn (zie Jaaroverzicht 1998, onder het kopje 'Samenwerking GPV en RPF').

Voordat het zover was, leidden uitspraken van enkele promi­nente gerefor­meerd-vrijgemaakten tot enige beroering. In een interview in Ons Bur­ger­schap (januari 1999) stelde de emeri­tus-hoogle­raar J. Kamphuis dat het GPV in het visie­do­cu­ment afstand nam van de belijde­nis. Gere­for­meerden en evan­ge­lischen konden niet onder één noemer worden ge­bracht. Volgens Kamphuis was de evangeli­sche stro­ming in de RPF 'in concreto een gevaar voor de kerk van Chris­tus'. Ook de oud-hoogle­raar C. Trimp zei in het partijorgaan van het GPV er persoonlijk moeite mee te hebben met de evangeli­schen in één partij te zitten.

Het Federatiebestuur van de RPF reageerde teleurge­steld. Het had 'met verdriet' kennis genomen van de uitspraken van beide theologen over de evangelischen (Reformatorisch Dagblad, 25 januari 1999). Ook binnen het GPV waren de uitlatingen omstre­den. Zo nam senator Veling afstand van de opvattingen van Kamp­huis en vond directeur Janssens van de Groen van Prin­sterer Stich­ting het geen probleem wanneer evan­geli­schen en gerefor­meerden lid waren van dezelfde partij.

Een maand later uitte ook Schutte kritiek op het visiedocu­ment. Naar zijn mening klonk het centrale thema van de chris­telijke politiek, 'de Almachtige God eren', te weinig door in de poli­tieke boodschap die in het visiedocument was geformu­leerd. Het opsommen van 'publieke gerechtig­heid', een 'gezond milieu' en een 'rechtvaardige samenleving' was niet voldoende (Ons Bur­ger­schap, februa­ri 1999). RPF-leider L.C. van Dijke rea­geerde verbaasd op de kri­tiek van Schutte. Hij verwees naar het manifest Vernieuwing in de chris­telijke politiek dat Schut­te en hij een jaar eerder samen hadden opgesteld. Hierin was volgens hem de doelstel­ling van christelijke politiek in min of meer dezelfde bewoor­dingen uitgewerkt als in het visie­document.

Trans-Formatie

Het samenwerkingsproces tussen GPV en RPF had volgens een aan­tal jongeren in beide partijen een te zakelijk karakter. Het 'verstandshuwelijk' zou niet bezielend genoeg zijn. Als tegen­wicht vormden zij half januari het plat­form 'Trans-Forma­tie'. Zij meenden dat 'juist tijdens de in­tegratie van RPF en GPV nieuw elan en nieuwe ideeën moeten worden opge­daan' (Ne­der­lands Dag­blad, 14 januari 1999). Kernwoorden voor de koers van de nieuw te vormen formatie waren volgens hen 'christelijk, groen, progressief, kritisch, sociaal'. Door middel van dis­cussiebijeen­kom­sten wilden zij de partijbe­sturen ongevraagd van advies die­nen. Oprichters van Trans-For­matie waren R. Freeke, M. Rasch en G.J.M. Segers, allen afkom­stig uit de RPF. Zij beschouwden hun platform als een tijde­lijke aange­legen­heid: zodra het GPV en de RPF de discussie over samen­wer­king hadden afgerond, zou de beweging zich ophef­fen. RPF-leider Van Dijke juichte het ini­tiatief meteen toe.

De formele oprichting van Trans-Formatie vond plaats op 25 ja­nuari. Onder de aanwezigen waren R. Kuiper, direc­teur van het wetenschappelijk bureau van de RPF, en zijn collega van het GPV, Janssens. De laatste sprak de hoop uit dat ook veel GPV-jonge­ren zich bij de beweging zouden aansluiten. Er werden vier werk­groepen gevormd, die in de loop van het jaar discus­sie­avonden zouden voorbereiden: over het 'waarom' en over de inhoud van christe­lijke politiek, en over de orga­nisatie en over het optreden van een christelijke partij. Ook werd een website geopend.

Op de eerste discussieavond in maart zorgde Trans-Formatie voor enige opschudding door er­voor te pleiten dat GPV en RPF, wanneer ze zouden fus­eren, in de grondslag van de nieuwe par­tij niet zouden refe­reren aan de belijdenis­ge­schrif­ten (de Drie Formu­lieren van Enigheid). Enkel een verwijzing naar 'de Bijbel als be­trouw­baar Woord van God' en naar de apostolische geloofs­be­lij­denis zou voldoende zijn. 'We kiezen voor een EO-model', aldus Rasch: bij deze omroep zou plaats zijn voor christenen van alle richtingen. Op de Federatieraad van 15 mei distan­tieerde RPF-partijse­cretaris H. van Groot­heest zich van dit voorstel.

Enquête

De eerste uitkomsten van de enquête onder de plaatselijke ver­eni­gingen werden door de partijbesturen van GPV en RPF op de alge­mene vergade­ring van het Verbond op 24 april en op de Fe­deratieraad van 15 mei bekend gemaakt. Wat later werden de volle­dige gegevens gepu­bliceerd. Van de ver­enigin­gen van het GPV had 80% gerea­geerd; van de RPF 57%.

In het al­gemeen was de achterban van beide partijen ge­porteerd voor vèrgaande samen­werking. 96% van de RPF-kies­ver­enigingen was voorstander van lijstineen­schui­ving, tegen 86% van die van het GPV. Met het visiedocu­ment stemde 97% van de kiesver­eni­gingen van de RPF in en 86% van die van het GPV. Weinig animo was er om het toelatings­beleid voor leden geza­menlijk te re­gelen: 81% van de GPV-­vereni­gingen wilde dat hun partij dit beleid in eigen handen hield. Een grote minder­heid van 42% van de RPF-kiesver­enigin­gen wenste dit eveneens. Volgens RPF-se­cre­taris Van Groot­heest had deze terughoudendheid te maken met de positie van de evan­ge­li­sche partijleden. 'Men wil ruimte houden voor deze groep christe­nen' (Reformatorisch Dagblad, 17 mei 1999).

Ondanks de meningsverschillen ten aanzien van dit laatste punt constateerden de besturen van GPV en RPF dat er een overtui­gende meerderheid binnen beide partijen bestond voor de vor­ming van een gemeen­schappe­lijke kandidaten­lijst en een geza­menlijk ver­kiezings­program. Dit was voorzien voor het jaar 2002. De kabinetscri­sis van 19 mei leek echter roet in het eten te gooien (zie in deze Kroniek onder 'hoofdmomenten'). Beide partijen besloten dat zij in het geval van ver­vroegde verkiezingen reeds dan met één lijst en één program zouden uitkomen. Onduide­lijk bleef wie in dat geval voor het lijst­trekkerschap in aanmerking kwam. Schutte had in 1998 te kennen gegeven dat hij zich na deze kabinetspe­riode terug zou trek­ken. Nu dit al na een jaar aan de orde leek te komen, sloot hij niet uit dat hij zich opnieuw zou kandi­de­ren. Het probleem werd opge­lost doordat de lijmpoging van het tweede kabinet-Kok gelukte.

Op 26 juni belegde de GVR een uitge­breide Verbondsadvies­raad (VAR) over de samenwerking met de RPF. Aanvankelijk was deze niet-besluit­vormende bijeenkomst voor 12 juni gepland, maar als gevolg van de kabinetscrisis en de mogelijkheid van ver­kiezin­gen was deze uitgesteld. Aan de hand van de Inven­ta­risa­tienota konden de afgevaardigden de hoofd­lijnen aan­ge­ven van de beslui­ten die de algemene verga­dering in januari 2000 dien­de te nemen ten aanzien van de politieke integratie (lijstin­een­schuiving) en organisatorische vormge­ving. Over het eerste punt bestond vrijwel geen dis­­cussie meer; ten aanzien van de vorm liepen de me­ningen uiteen. Een meerderheid sprak zich echter uit voor een 'confe­deratie'. GPV en RPF vormen hierbij samen een unie waarin be­paalde bevoegdheden zijn onderge­bracht, zoals het opstellen van het verkie­zingsprogram en de kandidatenlijst. Partij­voor­zitter Cnossen verwachtte dat dit model in de verdere bespre­kingen de meeste kans van slagen zou maken. Daarbij sloot hij niet uit dat GPV en RPF na verloop van tijd zouden fuseren.

In de zomer hadden er vervolgens gesprekken plaats tussen de­legaties van de besturen van GPV en RPF, die moesten leiden tot concrete voorstellen over samenwerking met betrek­king tot de orga­nisatie en het politieke profiel. Op 21 oktober presen­teerden de besturen van GPV en RPF geza­menlijk de plannen.

Politieke unie

Op 21 oktober kondigden de besturen van GPV en RPF op een ge­zamenlijke pers­con­ferentie aan dat zij politiek wilden fuseren door samen een unie te vormen. Zij waren van plan met één ver­kie­zingsprogram en kandi­daten­lijst aan de ko­mende Tweede-Ka­mer­­verkiezingen deel te ­nemen en vervol­gens een ge­zamen­lijke fractie te vormen. Volgens de voorstellen diende de unie ook in alle verte­genwoor­digende li­chamen op gemeentelijk, pro­vinci­aal en Euro­pees niveau namens beide partijen te gaan op­treden. Het be­stuur van de unie zou worden ge­vormd door de partij­besturen van GPV en RPF. In het uniecon­gres, dat twee keer per jaar bij­een zou moeten komen, zouden alle verenigin­gen van beide partijen vertegen­woordigd zijn. Volgens de plannen moes­ten de par­tijbureaus, vor­mings- en weten­schappe­lijke institu­ten worden samenge­voegd onder verant­woorde­lijk­heid van het uniebe­stuur. De partijbe­sturen wilden verder de jonge­ren- en be­stuurders­ver­enigingen en de plaat­selijke ver­eni­gingen stimu­le­ren ook te uniëren.

De politieke fusie zou in organisatorisch opzicht niet geheel doorgetrokken worden: GPV en RPF zouden als 'aandeelhouders' van de unie blijven voort­bestaan. Zij behiel­den elk hun eigen finan­ciële en ledenbe­leid en stelden ook zelf de gros­lijsten voor de gezamenlijke kandidatenlijst samen. Volgens de beide par­tijbe­sturen lag in het uniemodel de moge­lijkheid besloten 'tot door­groei naar een fusie, zonder dat dit een auto­ma­tisch ge­volg zou zijn' (Een nieuwe politieke unie. Voorstellen samen­werking RPF en GPV, blz. 4).

GPV-leider Schutte omarmde de unie, maar meende dat een fusie 'onnodig en onjuist' was. Zelfstandigheid was geboden vanwege 'essentiële zaken als het ledenbeleid en de relatie tussen grondslag en het politie­ke werk' (Ons Burgerschap, oktober 1999, blz. 14). Hij wilde in de unie 'vooral prak­ti­sche poli­tiek bedrijven'. RPF-aan­voerder Van Dijke daarente­gen vond een fusie 'duidelijk in het verlengde liggen van de unie' (NRC-Handels­blad, 21 oktober 1999). Op de Federatieraad van zijn partij op 23 oktober zei hij zich te zullen inspan­nen om de beide Tweede-Kamerfrac­ties nog voor de verkie­zingen van 2002 te laten fuseren.

De vraag wie lijsttrekker moest worden, werd op de persconfe­ren­tie niet beantwoord. Schutte wilde zoals vermeld bij de ver­kiezingen van 2002 geen kandidaat meer zijn. Van Dijke zei beschikbaar te zijn voor elke functie van de unie. De voorzit­ters van de jongerenorga­nisa­ties van GPV en RPF, K. de Snoo en H. Valken­burg vonden in decem­ber dat geen van beiden in aan­mer­king kwamen; het zou tijd zijn voor nieuwe gezichten. Ove­rigens hielden de beide jongerenorganisaties in december een enquête onder hun leden om na te gaan of deze evenals de be­sturen voorstander waren van het samengaan van beide organi­saties.

De kiesver­eni­gingen van beide partijen konden tot 4 december amendemen­ten en tegenvoorstellen bij de plannen indie­nen. Vervol­gens be­raad­den de bestu­ren van GPV en RPF zich over de wijzi­gings­voor­stellen. Voor­zien van pre-adviezen werden deze aan het einde van het jaar weer naar de verenigin­gen gezonden. Deze konden zich hier vervolgens weer over buigen en hun defi­nitie­ve standpunt be­palen. Op 22 janua­ri 2000 diende de alge­mene vergade­ring van het GPV en de Federatieraad van de RPF uiteindelijk te beslis­sen. Dan zou ook de naam worden gepre­senteerd van de unie.

GPV-voorzitter Cnossen zei bij de presentatie te hopen dat de unie drie à vier zetels winst zou boeken. CDA-voorzitter Van Rij zag in de nieuwe unie evenwel geen bedreiging voor zijn partij. Hij beschouwde de combinatie als een in­te­ressante rege­ringspar­tner, die mogelijk betrokken zou kunnen worden bij een coalitie van CDA met PvdA of VVD. Op deze wijze zou het CDA 'ver­sterkt' worden bij levensbeschouwe­lijke kwes­ties als eutha­nasie (Refor­mato­risch Dagblad, 21 oktober 1999) (zie voor de reactie van de SGP het SGP Jaaroverzicht 1999 onder het kopje 'Reactie SGP op samenwerking GPV en RPF').

Reacties binnen het GPV en de RPF

Na de presentatie van de plannen belegden GPV en RPF enkele bijeenkomsten voor hun achterban om de unieplan­nen toe te lichten. De Federatieraad van de RPF die 23 oktober bijeen kwam, was tevreden met de voornemens, alhoewel er kanttekenin­gen werden geplaatst bij de organisatorische uitwerking. Op 30 oktober orga­ni­seerde Mandaat, het scholings- en vor­mings­insti­tuut van het GPV, een 'actiedag' voor bestuur­sleden van de plaatse­lijke kiesverenigingen. Ook hier waren de reacties groten­deels posi­tief.

Op de plannen kwam echter ook enige kritiek. Zo meenden het oud-Tweede-Kamerlid van het GPV A.J. Ver­brugh en C.J. Smits, oud-lid van het Fede­ratiebestuur van de RPF, dat de unie ook een recht­streeks lidmaatschap moge­lijk moest maken. Ook vonden beiden het gezamenlijke kernprogramma, dat onder­deel uitmaakte van de unieplannen, te weinig bezie­lend (Refor­matorisch Dag­blad, 10 novem­ber 1999).

In december schreef het voormalige Statenlid van het GPV P. de Roos in het blad Reformanda, dat het Verbond in de unie­plannen de grondslag van de RPF had overgenomen en daarmee zijn bin­ding met de gereformeerde confessie had verlaten. Volgens hem was aan het zelfstandig voortbe­staan van het GPV na een halve eeuw een einde gekomen. In zijn artikel stak De Roos ook zijn sympathie voor de 'standvastige' SGP niet onder stoelen of ban­ken. Partij­voor­zitter Cnossen rea­geerde geprik­keld op deze kritiek: hij vond dat het GPV in de plannen voor een unie niet zijn identiteit had opgegeven.

Verwante instellingen en publicaties

In juni publiceerde de Tweede-Kamerfractie van het GPV Kruis.nl. (Nederland op een kruis­punt). Hierin zette de frac­tie vraagtekens bij het 'recht op mobiliteit'.

Aan het begin van het jaar publiceerde de Groen van Prinsterer Stichting de bundel Ieder zijn dage­lijks brood. Aspecten van sociale zeker­heid. De auteurs, die allen deel uitmaakten van een werk­groep van de Stichting, hielden de actuele sociale taak van overheid, kerk en bur­gers tegen het licht. Op 5 juni or­ganiseerde de Stichting een congres over het 'Grote Steden­be­leid'. Ter voor­berei­ding pu­bliceerde het weten­schappe­lijk bu­reau in de serie 'Kort Commen­taar' Big City. Grote Ste­den­be­leid in Neder­land van de hand van Th. Haasdijk. Deze uitgave ging in op de problemen van grote steden (onvei­ligheid, ver­paupering) en de oplossingen die de rijks­overheid kon bieden. In november verscheen Het bordeelverbod van de baan, ge­schre­ven door R.M. Free­ke, Th. Haasdijk en P. van Vugt, over de legalisering van bordelen. Bij deze publica­tie werkte het wetenschappelijk bu­reau van het GPV samen met dat van de RPF en met het Voorlich­tings- en Vormings­centrum van de SGP.

De Gereformeerde Politieke Jongeren Club (GPJC; de jongerenor­ganisatie van het GPV) hield op 29 mei een algemene ledenver­ga­dering. Zij belegde op 5 juni samen met de RPF-jonge­ren een congres met als thema Europa.

Op 25 juni boden de jongerenorganisaties van GPV, RPF en SGP aan minister Netelenbos van Verkeer en Waterstaat en Pronk van Volkshuisvesting, Ruimte­lijke Ordening en Milieubeheer een 'mo­biliteitsmanifest' aan met als titel 'Op goede sporen en rechte wegen'. Hierin veroordeelden de jongerenorganisaties de achterst­elling van ecologische en sociale waarden ten opzichte van economische belangen. Zij wezen de Betuwelijn af, waarmee de GPJC in tegen­stelling geraakte tot de GPV-Tweede-Kamer­fractie.

Op 20 maart hield de Vereniging van GPV-bestuurders haar leden­vergadering. Thema van de bijeenkomst was 'Nederland in 2030'.

Personalia

Met ingang van 1 december werd B. Koelewijn burgemeester van de gemeente Liesveld. Daarvoor was hij gemeentesecretaris van Bunschoten en De Bilt.

Laatst gewijzigd:29 januari 2024 13:22