CDA jaaroverzicht 1994
Uit: J. Hippe, P. Lucardie en G. Voerman, 'Kroniek 1994. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 1994' in: G.Voerman (red.), Jaarboek 1994 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1995), 14-91, aldaar 33-45.
Inleiding
Verkiezingsnederlaag en oppositierol. Met deze aanduidingen zal het jaar 1994 voor het CDA de geschiedenis in gaan. Bij de Tweede-Kamerverkiezingen verloor de partij maar liefst twintig zetels - een nog niet eerder vertoonde achteruitgang in de parlementaire historie. Met de vorming van de paarse coalitie belandde het CDA in de oppositie. Ook dit was een historisch feit, aangezien de confessionele voorlopers van het CDA sinds 1918 getweeën of gedrieën altijd deel van de regering hadden uitgemaakt. Het dramatische electorale verlies leidde uiteindelijk tot het aftreden van lijsttrekker Elco Brinkman, de beoogde opvolger als politiek leider van Ruud Lubbers. Deze verdween na twaalf jaar premier te zijn geweest, van het politieke toneel.
Minister Bukman
Begin januari kwam minister Piet Bukman van Landbouw in opspraak, toen een vertrouwelijke brief aan zijn collega Koos Andriessen van Economische Zaken openbaar werd. Hierin stelde hij voor om de verhoging van de aardgasprijs voor glastuinders een jaar uit te stellen. De angst voor stemmenverlies bij de komende verkiezingen speelde hierbij een rol. Prijsverhoging zou leiden tot een woede-uitbarsting in deze sector, aldus Bukman: 'De politieke prijs van een explosie zal hoog zijn en volledig door het CDA betaald worden' (NRC-Handelsblad, 12 januari 1994). Vooral in het Westland - traditioneel een CDA-bolwerk - heerste reeds veel onvrede over het kabinetsbeleid. Aan het einde van 1993 zouden tweehonderd tuinders hun CDA-lidmaatschap hebben opgezegd. In de Tweede Kamer was de verontwaardiging over de brief van Bukman groot. Ook het CDA vond zijn handelwijze onverstandig. In antwoord op kamervragen zei minister-president Lubbers dat Bukman 'staatsrechtelijk niet juist en overbodig' had gehandeld. Begin februari debatteerde de Tweede Kamer over de affaire. Een motie van wantrouwen van GroenLinks kreeg van de overige fracties echter geen enkele steun.
Verkiezingsprogramma
Gezien de verslechterende economische situatie besloot de partijtop in januari tot enkele ingrijpende wijzigingen in het ontwerp-verkiezingsprogramma. Voorgesteld werd om in de komende kabinetsperiode in plaats van negen bijna achttien miljard gulden te bezuinigen, door de bevriezing van de sociale uitkeringen en de ambtenarensalarissen. De extra bezuinigingen waren noodzakelijk om meer banen te scheppen. Met dit nieuwe bedrag kwam het CDA in de buurt van de VVD, die ook ongeveer zeventien miljard wilde bezuinigen.
De partijraad stemde op 28 januari in met het aangescherpte verkiezingsprogram, maar had grote moeite met de bevriezing van de AOW. Dit voorstel was een dag eerder op een persconferentie door partijvoorzitter Wim van Velzen en Ad Kolnaar, lid van de verkiezingsprogramcommissie, wereldkundig gemaakt. De partijraad ging pas akkoord na een dringende oproep van Brinkman en de toezegging van het partijbestuur, dat er extra geld zou worden uitgetrokken om in individuele gevallen de scherpe kantjes van de maatregel weg te nemen. Vervolgens werd het ontwerp-verkiezingsprogram door het partijcongres op 29 januari definitief vastgesteld.
Kandidaatstelling verkiezingen Tweede Kamer en Europees Parlement
Het partijcongres wees verder onder luid applaus Brinkman aan als lijsttrekker. Brinkman verkreeg 140.844 van de maximaal haalbare 142.000 punten. Tegenkandidaten waren er niet. De scheidende minister-president Lubbers prees Brinkman als zijn opvolger aan. Ook werd de ontwerp-kandidatenlijst voor de Tweede-Kamerverkiezingen vastgesteld. Het congres sanctioneerde de wijzigingen die de afdelingen eerder in de voorstellen van het partijbestuur hadden doorgevoerd. Minister Bukman was hierdoor van de zesde naar de elfde plaats gezakt. De door het partijbestuur op de tweede positie gekandideerde Ernst Hirsch Ballin - minister van Justitie - verruilde van positie met nummer drie, staatssecretaris van Economische Zaken Yvonne van Rooy. De lobby van het CDA-Vrouwenberaad zou hierbij een rol hebben gespeeld. Staatssecretaris Enneüs Heerma van Volkshuisvesting steeg naar de vijfde positie.
Verder stelde het partijcongres de rangschikking van de kandidatenlijst voor de Europese verkiezingen vast. Als lijstaanvoerder werd minister van Verkeer en Waterstaat Hanja Maij-Weggen aangewezen. Zij zou Jean Penders als voorzitter van de CDA-delegatie in de Europese Volkspartij (EVP)-fractie in het Europees Parlement opvolgen.
Gemeenteraadsverkiezingen
De gemeenteraadsverkiezingen van 2 maart liepen uit op een gevoelige nederlaag voor het CDA. Het aantal raadszetels liep terug van 3515 naar 2741. Omgerekend in kamerzetels zouden de christen-democraten van 54 zetels uitkomen op 39. De Tweede-Kamerfractie verweet in een reactie de CDA-bewindslieden dat zij haar op sociaal-economisch terrein te weinig tegemoet waren gekomen. Fractievoorzitter Brinkman werd voorgehouden 'minder rekenmeesterig' op te treden. De presentatie moest anders, alhoewel de fractie haar voorzitter wel bleef steunen. Het dagelijks bestuur van de partij daarentegen zou gepoogd hebben Brinkman tot aftreden te bewegen, aldus berichtte Trouw in een terugblik op 17 december 1994.
AOW
Op de door het CDA in januari geopenbaarde plannen om de AOW te bevriezen, was door de ouderenbonden zeer afwijzend gereageerd. De Protestants-Christelijke Ouderenbond (PCOB) tekende onmiddellijk protest aan bij het CDA. De katholieke ouderenbond Unie KBO poogde een extra CDA-partijraad bijeen te laten roepen. Deze zou de AOW-voornemens ongedaan moeten maken. De beide bonden kondigden samen met de Algemene Bond van Ouderen (ANBO) acties aan.
Als gevolg van de nederlaag bij de raadsverkiezingen nam ook binnen de partij het verzet tegen het AOW-standpunt toe. CDA-raadsleden en wethouders uit Brabant en Limburg drongen aan op een herziening. De winst van enkele ouderenpartijen in het Zuiden speelde hierbij een rol. Op 4 maart werd een evaluatiebijeenkomst gehouden van het partijbestuur met kaderleden uit 43 grote gemeenten. In een open brief vroegen de lijsttrekkers uit Breda, Den Bosch, Eindhoven, Helmond en Tilburg aan Brinkman om terug te komen op het 'onrechtvaardige' AOW-standpunt. Brinkman hield echter voet bij stuk, maar zei toe de bevriezing van de AOW per jaar te bezien.
De onrust binnen het CDA verdween hiermee niet. Volgens een opiniepeiling enkele dagen later was 72% van de CDA-achterban het oneens met het partijstandpunt ten aanzien van de AOW. Bijna eenderde van de achterban zag hierin aanleiding om bij de kamerverkiezingen niet op het CDA te stemmen. De voorzitter van de gemeenteraadsfractie van het CDA in Den Bosch, Paul van den Krabben, zag hierin aanleiding om voor een extra partijraad te pleiten. Na het vertrek van partijvoorzitter Van Velzen (zie hieronder) ging Brinkman alsnog over tot 'concretisering van de bijstellingen en aanvullingen'. De aangekondigde lastenverlichting voor AOW-ers zocht hij vooral in een verlaging van de AWBZ-premie. Over de aanpassingen had Brinkman naast zijn fractie ook prominente CDA-leden als oud-premier Jelle Zijlstra en oud-minister Jan de Koning geconsulteerd.
Op een vergadering van 11 maart van het partijbestuur met de voorzitters van de kamerkringen kreeg Brinkman steun voor zijn voorstellen. Van een extra partijraad wilde het partijbestuur niet weten, omdat de tekst van het verkiezingsprogram niet werd gewijzigd. De christelijke ouderenbonden PCOB en Unie KBO reageerden tamelijk positief. De ANBO vond de handreiking 'gemodder in de marge'.
Als gevolg van alle onrust ging het CDA meer aandacht aan de ouderen besteden. Een werkgroep 'Ouderenbeleid' onder leiding van Tineke Lodders-Elfferich - de waarnemend partijvoorzitter - ging op 28 april van start. Daarnaast werd de instelling voorbereid van een studiegroep over integraal ouderenbeleid van het Wetenschappelijk Instituut.
Partijvoorzitter Van Velzen
Op 7 maart gaf Van Velzen te kennen af te treden als partijvoorzitter van het CDA. Hij achtte zich verantwoordelijk voor de presentatie van de CDA-voorstellen betreffende de AOW. Van Velzen doelde hiermee op de geruchtmakende persconferentie van 27 januari, waarop Kolnaar en hij de bevriezing van de AOW-uitkeringen hadden toegelicht. Hij hoopte dat er met zijn terugtreden 'ruimte is om de campagne voor de Tweede-Kamerverkiezingen weer een nieuwe impuls te geven' (CDActueel, 12 maart 1994). Van Velzen was in 1987 voorzitter geworden. Na de Europese verkiezingen zou hij plaats nemen in het Europees Parlement.
Na Van Velzens vertrek werd de functie van partijvoorzitter waargenomen door de vice-voorzitter, Lodders-Elfferich. Als mogelijke opvolgers vielen de namen van De Koning, Lubbers en oud-Europees Commissaris Frans Andriessen. Geen van deze prominente partijleden wenste in aanmerking te komen voor de functie.
Op 23 september kwam de selectiecommissie die onder voorzitterschap van Lodders-Elfferich stond, met de kandidatuur van Hans Helgers naar buiten. Helgers was onder meer voorzitter van de CDA-kamerkring Utrecht geweest, en lid van de partijcommissies 'CDA-politici in functie' en 'Appèl en weerklank II'. Het partijbestuur nam de enkelvoudige voordracht - die was bedoeld om een partijstrijd over het voorzitterschap te voorkomen - over. Nadat de afdelingen zich hierover hadden gebogen, stelde de partijraad van 19 november de voordracht definitief vast. De nieuwe voorzitter van het CDA zou moeten worden verkozen op het partijcongres van 4 februari 1995.
Campagne Tweede-Kamerverkiezingen
Het CDA ging de verkiezingscampagne in onder de leus 'een groot karwei vraagt een sterke partij'. De campagne ging op 13 april officieel van start in Kerkrade. Op aandringen van de partijtop trad minister-president Lubbers meer op de voorgrond. Hij opende in Kerkrade de aanval op coalitiepartner PvdA, waarvan hij het programma eerder nog had geprezen. Volgens Lubbers zouden de sociaal-democraten de laatste tijd een 'zwenking naar links' hebben gemaakt. Tegelijkertijd zocht hij toenadering tot D66, alhoewel hij het euthanasiestandpunt van de Democraten laakte.
Bij de start van de campagne zei Lubbers Brinkman zijn steun toe. Enkele uitlatingen van hem in de publiciteit leken daar echter niet op te wijzen. In een interview in de Telegraaf (15 april 1994) zei Lubbers 'slapeloze nachten' te hebben gehad van de kritiek die Brinkman aan het einde van 1993 op zijn kabinet had uitgeoefend. 'Al die aanvallen van Elco op het kabinetsbeleid hebben averechts gewerkt', zo meende hij. Half april deelde Lubbers in het televisieprogramma Nova mee dat PvdA-leider Kok als premier 'niet slechter' zou zijn dan Brinkman. Hij stelde verder het jammer te vinden dat 'een lijstaanvoerder automatisch ook kandidaat-premier' is. Lubbers zei bovendien Brinkman nooit te hebben voorgedragen 'als nieuwe premier, maar slechts als degene die leiding moet geven aan het CDA' (NRC-Handelsblad, 16 april 1994). In de media werden deze uitlatingen uitgelegd als een distantiëring van Brinkman. Lubbers meende daarentegen dat zijn woorden door de pers totaal verkeerd werden uitgelegd. Brinkman reageerde korzelig: hij noemde het merkwaardig wanneer het CDA met een lijsttrekker in zee zou gaan die vervolgens niet geschikt zou zijn voor de leiding van het land. Volgens Brinkman zou Lubbers er moeite mee hebben om terug te treden. Waarnemend partijvoorzitter Lodders-Elfferich stelde zich achter Brinkman op. Zij meende echter ook dat Brinkman te snel lucht had gegeven aan zijn ergernis. Na gesprekken met de beide CDA-leiders kwam zij tot de slotsom dat er geen meningsverschillen tussen hen bestonden.
Op 17 december zou Trouw onthullen dat Lubbers aan het einde van 1993 had gepoogd de oud-KVP-leider en oud-Europees Commissaris Andriessen naar voren te schuiven als toekomstig premier. In dit scenario zou hijzelf als lijstduwer fungeren en na de verkiezingen het partijvoorzitterschap op zich nemen. Brinkman zou dan fractievoorzitter blijven. Het voorstel strandde onder meer op de weigering van Brinkman, aldus Trouw. Volgens het artikel zou Lubbers aan het begin van 1994 hebben voorgesteld dat het CDA met twee lijsttrekkers de kamerverkiezingen in moest gaan, waarbij hij naast Brinkman aan de uit de KVP afkomstige Van Rooy dacht. Opnieuw zou Brinkman het voorstel van de hand hebben gewezen.
Arscop
Op 8 april raakte Brinkman in opspraak toen justitie bij de beheermaatschappij Arscop huiszoeking verrichtte in verband met belastingfraude. Van deze onderneming, die toebehoorde aan de oom van zijn echtgenote, was Brinkman sinds 1992 commissaris. De fraude zou zich enkele jaren eerder hebben voorgedaan bij een dochteronderneming. De vraag rees of Brinkman zich wel goed op de hoogte had gesteld toen hij het commissariaat aannam. Een reportage van de inval werd uitgezonden door het KRO-programma Reporter. Het CDA reageerde furieus op de uitzending. Brinkman beschuldigde de omroep van een hetze tegen zijn persoon. Minister-president Lubbers sprak van 'laster en kwaadspreken'. KRO-voorzitter Gerrit Braks - die ook voorzitter was geweest van de verkiezingsprogramcommissie van het CDA - zei niet te twijfelen aan de loyaliteit van Brinkman. Tegelijk stelde hij zich achter zijn omroepmedewerkers op, zij het met enige bedenkingen. De affaire kostte de KRO circa duizend leden.
Op een persconferentie enkele dagen na de uitzending deelde Brinkman mee dat hij bij het aannemen van het commissariaat bij Arscop zorgvuldig had gehandeld. Hij was niet van plan zijn commissariaat op te geven. Het dagelijks bestuur van het CDA had hem daartoe verzocht, maar legde zich bij Brinkmans beslissing neer. In een reactie noemde het de verklaring 'overduidelijk en afdoende'. Later werd bekend dat Brinkman een dag na de kamerverkiezingen alsnog het omstreden commissariaat had neergelegd.
Minister Hirsch Ballin
In de verkiezingscampagne legde het CDA de nadruk op de gevaren van een mogelijke paarse coalitie. Op een campagnebijeenkomst in Breda op 21 april trok minister Hirsch Ballin tegen zo'n combinatie van leer, waarbij hij waarschuwde voor een hernieuwde discussie over de legalisering van euthanasie. 'Er mag nooit een sfeer groeien, waarin ouders met een mongooltje als kind zich als het ware moeten excuseren dat ze het kind niet hebben laten wegmaken', aldus Hirsch Ballin (Trouw, 22 april 1994). VVD, PvdA en D66 reageerden als door een wesp gestoken. Kok en Hans van Mierlo eisten excuses van Hirsch Ballin. Minister Ed van Thijn noemde de opmerkingen van zijn collega immoreel en verweet hem een 'fundamentalistische' houding. Hoewel Lubbers Hirsch Ballin tegen de kritiek in bescherming nam, bood deze zijn verontschuldigingen aan. De opmerkingen van Van Thijn wees hij van de hand. Lubbers kondigde wat later aan een 'signaalstem' uit te brengen op Hirsch Ballin, vanwege het feit dat deze openlijk voor zijn overtuiging zou uitkomen.
Evaluatiecommissie ('commissie-Gardeniers')
De Tweede-Kamerverkiezingen verliepen voor het CDA zeer teleurstellend. Maar liefst twintig zetels gingen verloren. Nog nooit eerder leed een partij zo'n groot verlies. In een reactie zei Brinkman 'diep bedroefd' te zijn. Een dag na de verkiezingen wees de Tweede-Kamerfractie hem bij acclamatie aan als haar voorzitter. In die hoedanigheid was Brinkman in de komende kabinetsformatie de eerste man van het CDA. Het partijbestuur sprak op 6 mei zijn vertrouwen in hem uit. Volgens krantenberichten zou het dagelijks bestuur er evenwel tevergeefs bij Brinkman op hebben aangedrongen om terug te treden (zie Trouw, 17 december 1994 en de Volkskrant, 31 december 1994).
Het partijbestuur besloot tevens om een uitgebreid onderzoek in te stellen naar de 'oorzaken en achtergronden' van de nederlagen bij de raads- en kamerverkiezingen. Oud-minister Til Gardeniers-Berendsen werd voorzitter van deze 'Evaluatiecommissie' (in de wandelgangen daarom 'commissie-Gardeniers' genoemd). Verder hadden onder anderen zitting de oud-kamerleden Dien Cornelissen en Piet van der Sanden; de oud-voorzitter van het CNV Henk Hofstede en de oud-voorzitter van het Christen Democratisch Jongeren Appèl (CDJA) Ad Koppejan.
Op de partijraad van 11 juni ging Brinkman in op zijn eigen aandeel in de verkiezingsnederlaag. Hij achtte zich mede-verantwoordelijk, waarbij hij onder meer de tweeslachtige houding ten aanzien van het kabinet noemde en het gezagsvacuüm binnen het CDA als gevolg van het feit dat er twee kapiteins op het schip waren. Een door het CDJA ingediende resolutie om de partijregels ten aanzien van voorkeursstemmen te versoepelen, kreeg veel weerklank. Stemming hierover werd echter uitgesteld tot na de publikatie van het rapport-Gardeniers. Onmiddellijk na de verkiezingsnederlaag in mei had het CDJA overigens al forse kritiek geuit op de partijtop.
Op 18 juni kwam een deel van een notitie in de openbaarheid waarin 22 voormalige CDA-kamerleden op uitnodiging van de Evaluatiecommissie hun visie op de electorale nederlaag uit de doeken deden. In het stuk, getiteld 'Herstel van vertrouwen', stelden zij dat het CDA wat betreft de sociale zekerheid een 'onbetrouwbare' en 'onberekenbare' partij was geworden. De aanhoudende pleidooien van Brinkman voor ingrepen in onder andere de WAO waren hieraan mede debet geweest. Daarnaast zou Brinkman als voorzitter van de Tweede-Kamerfractie te zeer op enkele vertrouwelingen hebben gesteund. Ook de 'machtspolitiek' van de partijtop moest het ontgelden. Naast de gewezen kamerleden konden ook kamerkringvoorzitters, lijsttrekkers bij de raadsverkiezingen, bewindslieden en andere prominente CDA-leden hun zegje doen. Ook hield de commissie enkele hoorzittingen.
Op 2 juli presenteerde de Evaluatiecommissie haar rapport aan het partijbestuur. Men constateerde onder andere dat het CDA zich teveel had opgesteld 'als een wat zelfgenoegzame bestuurderspartij'. De ideologische uitstraling van het CDA had hierdoor schade opgelopen. Aanbevolen werd bij het uitdragen van de politieke koers de CDA-beginselen helder te laten doorklinken. Intern moesten de leden weer meer bij de partij worden betrokken. De communicatie zou verbeterd kunnen worden door de introductie van een ledenraadpleging. Nadrukkelijk stelde het rapport dat het 'geen oordelen over personen' wilde vellen. Toch was de kritiek op Brinkman duidelijk. De fractievoorzitter werd 'gebrek aan regie' aangewreven, wat volgens het rapport niet bijdroeg 'aan een consistente inhoudelijke en politieke profilering'. Brinkman zag echter geen aanleiding om op te stappen. Het partijbestuur sprak tijdens de bijeenkomst opnieuw zijn vertrouwen in Brinkman uit.
Op 4 juli vergaderde de Tweede-Kamerfractie van het CDA over het rapport van de Evaluatiecommissie. De fractieleden waren het niet eens met de kritiek, dat het sociale gezicht van het CDA te weinig uit de verf was gekomen. Wel werden de aanbevelingen overgenomen over het eigen functioneren. De fractie constateerde dat het rapport de positie van Brinkman niet aantastte en bleef achter haar voorzitter staan.
Het rapport van de Evaluatiecommissie werd tevens besproken op de partijraad van 19 november. De vergadering stemde unaniem in met de in een resolutie vastgelegde conclusies en aanbevelingen van de commissie en bestempelde het rapport als de grondslag voor de vernieuwing van de partij. Verder moest het verkiezingsprogram volgens de partijraad worden getoetst aan de 'nieuwe politieke en economische verhoudingen' (NRC-Handelsblad, 21 november 1994). Ook werd een inhoudelijk debat over de 'grote maatschappelijke vraagstukken' als de sociale zekerheid en de inburgering van allochtonen aangekondigd. Deze 'politieke positiebepaling' zou worden voorbereid door een 'Strategische Beraadsgroep' onder leiding van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA. Voorstellen van de Beraadsgroep zouden op de voorjaarspartijraad in 1995 worden besproken.
Vertrek Brinkman
Kort nadat het partijbestuur het rapport van de Evaluatiecommissie had besproken, kwam Brinkman opnieuw onder vuur te liggen. Tijdens de kabinetsformatie, in juli, werd Brinkman op de vingers getikt door het partijbestuur omdat hij teveel zou aansturen op een coalitie van het CDA met D66 en de VVD. Een formatie-onderzoek naar een kabinet met de PvdA achtte Brinkman 'overbodig'. Voor het partijbestuur was dit moeilijk te rijmen met één van de conclusies van het rapport van de Evaluatiecommissie, waarin gepleit werd voor een duidelijker sociaal profiel van het CDA. Interim-partijvoorzitter Lodders-Elfferich zei dat er geen sprake van was dat het CDA een combinatie met de PvdA blokkeerde.
Tijdens de formatie nam de kritiek op Brinkman binnen het CDA toe. Lodders-Elfferich brak in juli een lans voor een 'collectief, collegiaal leiderschap' (de Volkskrant, 19 juli 1994). Oud-kamerlid Ad Hermes meende dat Wim Deetman Brinkman tijdens de kabinetsformatie moest bijstaan. Voorzitter Toos Jongma van het CDA-Vrouwenberaad riep Brinkman op terug te treden. Zij werd later bijgevallen door Arie Oostlander, namens het CDA lid van het Europees Parlement.
Op 16 augustus legde Brinkman zijn functie neer. Een dag eerder had het dagelijks bestuur er bij hem op aangedrongen om zich te beraden over zijn positie. Brinkman gaf bij zijn terugtreden te kennen dat hij het CDA-bestuur van te voren had ingelicht over zijn besluit dat hij zelfstandig had genomen; Lodders-Elfferich ontkende dat. In een brief aan de fractie schreef Brinkman dat hij terugtrad om de partij in de gelegenheid te stellen 'een nieuwe start te kunnen maken' (CDActueel, 27 augustus 1994).
In de Tweede-Kamerfractie heerste onvrede over het feit dat de partijtop zou hebben aangedrongen op Brinkmans heengaan als politiek leider, maar men schikte zich in zijn vertrek. Als opvolgers van Brinkman als fractievoorzitter werden genoemd Van Rooy, Jaap de Hoop Scheffer en Heerma. Deetman, inmiddels herkozen als voorzitter van de Tweede Kamer, zei geen belangstelling te hebben. Op 18 augustus werd Heerma als opvolger van Brinkman aangewezen. In 1971 was Heerma voor de Anti-Revolutioanire Partij (ARP) in de Amsterdamse gemeenteraad gekomen. Van 1978 tot 1986 was hij wethouder, waarna hij in het tweede kabinet-Lubbers staatssecretaris werd - eerst van Economische Zaken, daarna van Volkshuisvesting. Na zijn verkiezing tot fractievoorzitter zei Heerma dat hij hiermee niet de politiek leider van het CDA was. In plaats van één leider zou er een meerhoofdig leiderschap moeten komen, waarin ook de fractievoorzitters uit de Eerste Kamer en het Europees Parlement zouden participeren.
Wester
Vlak voor de Tweede-Kamerverkiezingen werd bekend dat de pr-adviseur van Brinkman, Frits Wester, na de stembusdag zou vertrekken naar de commerciële omroep RTL. Half mei trad hij in dienst als chef van de Haagse redactie. Met de dalende trend voor het CDA in de opiniepeilingen had Wester steeds meer kritiek te verduren gekregen. Hij werd binnen het CDA verantwoordelijk geacht voor de sterk persoonsgebonden campagne van Brinkman. Zo was hij de bedenker van de 'Brinkman-shuffle', waarin de CDA-leider zich met draadloze microfoon over het toneel bewoog. Lubbers zou eind 1993 aan Brinkman hebben gevraagd om Wester te ontslaan (Trouw, 17 december 1994). Wester ontkende dat zijn vertrek te maken had met de neergang van het CDA. In november legde hij om 'persoonlijke redenen' zijn functie bij RTL neer.
Lubbers
Op 3 mei, onmiddellijk nadat de stembussen voor de kamerverkiezingen waren gesloten, maakte Lubbers bekend zich kandidaat te stellen voor de functie van voorzitter van de Europese Commissie. Voor die tijd had Lubbers altijd een duidelijke uitspraak ontweken. Lubbers kreeg concurrentie van de Belgische premier Jean-Luc Dehaene, eveneens van christen-democratische komaf. Op 30 mei, tijdens een bijeenkomst in Mulhouse van de Franse president François Mitterand en de Duitse bondskanselier Helmut Kohl, bleek dat de Belgische kandidaat de steun kreeg van Parijs en Bonn. In de race om het voorzitterschap verslechterde de verstandhouding tussen Lubbers en Dehaene. De Belgische oud-premier en voorzitter van de EVP Wilfried Martens trachtte te bemiddelen, omdat de EVP één kandidaat naar voren wilde schuiven. Zijn poging mislukte echter. Op de bijeenkomst van de Europese regeringsleiders en het Franse staatshoofd op het Griekse eiland Korfoe op 24 en 25 juni vielen zowel Lubbers als Dehaene uit de boot. Enkele weken later werd vervolgens Jacques Santer, premier van Luxemburg, tot voorzitter van de Europese Commissie benoemd.
In oktober viel Lubbers' naam in verband met de vrijkomende functie van secretaris-generaal van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De zittende secretaris-generaal, de Fransman Jean-Claude Paye, werd echter herbenoemd.
Met de installatie van het kabinet-Kok nam Lubbers als premier afscheid. Hij had vanaf 1982 leiding gegeven aan drie kabinetten. Hij was daarmee de langst-zittende minister-president uit de Nederlandse parlementaire geschiedenis. Van 1973 tot 1977 was Lubbers minister van Economische Zaken in het kabinet-Den Uyl. Hij werd in 1978 voorzitter van de Tweede-Kamerfractie van het CDA. Vier jaar later volgde hij Dries van Agt als premier op.
In november onthulde Van Thijn in zijn boek Retour Den Haag: dagboek van een minister dat Lubbers eind maart - ongeveer een maand voor de kamerverkiezingen - op het punt had gestaan om zijn ontslag als minister-president in te dienen. Naar verluidt zou vice-minister-president Kok hem hiervan hebben weerhouden.
Europese verkiezingen
Bij de Europese verkiezingen in juni wist het CDA zijn tien zetels te behouden. 'Het CDA klimt kennelijk uit het dal', aldus lijsttrekker Maij-Weggen (CDA-krant, 18 juni 1994). Dat het zeteltal gelijk bleef, lag echter vooral aan de uitbreiding van het aantal zetels dat Nederland kreeg toebedeeld. Ten opzichte van 1989 ging het CDA er namelijk 3,8% op achteruit. De delegatieleider van het CDA in het Europees Parlement Penders keerde niet terug. In de nieuwe fractie had ook ex-partijvoorzitter Van Velzen zitting. De CDA-delegatie in de fractie van de EVP kantte zich met succes tegen het voorstel om Forza Italia van de Italiaanse premier Silvio Berlusconi deel van de fractie te laten uitmaken. De Britse Conservatieven daarentegen werden opnieuw toegelaten, nadat zij het EVP-manifest hadden ondertekend.
Partijfinanciën
De partijraad van 28 januari stemde in met strengere richtlijnen voor het accepteren van giften van het bedrijfsleven. Maximaal 2500 gulden per gift per jaar mocht worden aangenomen door lokale afdelingen. Voor kamerkieskringen lag de grens bij vijfduizend gulden. Voor hogere bedragen was de toestemming vereist van de landelijke penningmeester. Voor de landelijke partijorganisatie was geen limiet gesteld. 'De nieuwe richtlijnen moeten leiden tot een volwassen evenwicht in de financiering van de partij', zo stelde partijvoorzitter Van Velzen (de Volkskrant, 13 januari 1994). De bedoeling was te voorkomen dat de partij in opspraak zou kunnen raken, zoals in 1993 gebeurde met het CDA-Limburg (zie Jaaroverzicht 1993). Het gewestelijk bestuur van Limburg werd echter begin 1994 van alle blaam gezuiverd door de commissie onder leiding van senator Kees van Dijk. In het eindrapport dat in januari verscheen, stelde de commissie dat er 'geen enkel spoor van malversaties' gevonden was.
Appèl en Weerklank II
In oktober presenteerde de partijcommissie Appèl en weerklank II haar rapport Herkenbaar en slagvaardig over de interne partijdemocratie. In 1983 was het rapport Appèl en Weerklank verschenen, dat mede tot doel had de organisatorische eenheid van het CDA te versterken. De huidige commissie, die in de zomer van 1993 door het partijbestuur was ingesteld, had de ontwikkeling van de partijorganisatie van de afgelopen tien jaar tegen het licht gehouden. Onder leiding van Leendert Klaassen, lid van het dagelijks bestuur en voorzitter van de kamerkring Groningen, deed de commissie aanbevelingen 'om de partijcultuur te vitaliseren en het volkspartijkarakter van onze partij te versterken'. Daartoe moest onder andere het partijbestuur worden gehalveerd en een ledenraadpleging worden ingevoerd bij de verkiezing van de partijvoorzitter en de samenstelling van de kandidatenlijst voor de Tweede Kamer en het Europees Parlement. Zo zou de slagvaardigheid vergroot, de centralisatie verminderd en de achterban meer bij de besluitvorming betrokken worden, aldus de commissie.
Het partijbestuur concludeerde op 14 oktober dat in het rapport de 'wezenlijke discussiepunten' werden aangegeven. In de partij werd evenwel gemengd gereageerd op de voorstellen. Het Vrouwenberaad was tegen het plan om de eigen organisatie voor het jaar 2000 om te vormen tot 'een vrouwennetwerk van en voor het CDA'. Ook de Bestuurdersvereniging was niet ingenomen met de voorgestelde wijziging van haar status. Beide organisaties maakten in december hun bezwaren kenbaar aan het partijbestuur. Het CDJA vreesde dat door het aannemen van de plannen zijn invloed binnen de moederpartij zou verminderen.
Op de partijraad van 19 november werd een hoorzitting over het rapport gehouden. De partijraad van 10 juni 1995 zou het laatste woord hebben.
Statenverkiezingen
De voorbereidingen voor de Statenverkiezingen van 8 maart 1995 waren al vroeg begonnen. Op 4 maart 1994 stelde het partijbestuur de leidraad voor de provinciale verkiezingsprogramma's 1995-1999 vast. Het stuk, getiteld De nieuwe provincie: slagvaardig, inspirerend, schoon en dienstbaar, was opgesteld door een commissie onder leiding van Jef Pleumeekers. In september begon de provinciale CDA-organisatie in Noord-Brabant al met haar campagne. De bedoeling was om de voormalige CDA-kiezers te bereiken die bij de raads- en kamerverkiezingen waren weggelopen. In een aantal plaatsen werden grote manifestaties gehouden, waar landelijke coryfeeën de Brabantse lijsttrekker bijstonden. Op 12 november organiseerde het CDA in samenwerking met de CDA-delegatie in het Europees Parlement een bijeenkomst over het thema 'Europa en de provincies'.
Eerste-Kamerverkiezingen
In verband met de Eerste-Kamerverkiezingen van 29 mei 1995 stelde het partijbestuur op 23 september een adviescomissie in onder voorzitterschap van Virginie Korte-van Hemel, oud-staatssecretaris van Justitie. Tot 1 november konden de provinciale afdelingen en de CDA-statenleden personen voordragen. Partijleden konden ook zelf solliciteren. Op 12 december stelde het dagelijks bestuur een eerste advieslijst op. Op 13 februari 1995 zou het partijbestuur de definitieve kandidatenlijst vaststellen.
Bundeling voor Christelijke Politiek (BCP)
Op 16 april hield de Bundeling voor Christelijke Politiek (BCP) haar eerste congres in Utrecht. In de BCP werken de Beweging Christelijke Koers CDA en de Stichting Rooms-Katholieke Partij Nederland (RKPN) samen. Op de bijeenkomst die circa tweehonderd belangstellenden trok, voerde onder meer bisschop Henny Bomers van Haarlem het woord. Hij had in 1993 het CDA verlaten uit protest tegen de in zijn ogen te weinig principiële stellingname van de partij ten aanzien van abortus en euthanasie (zie Jaaroverzicht 1993). Bij de Europese verkiezingen voerde de BCP een voorkeursactie voor G.L.O. Baron van Boetzelaer, die op de 21ste plaats van de kandidatenlijst stond. De initiatiefnemers prezen Van Boetzelaer aan als 'een positief-christelijke kandidaat, die zich beroept op bijbelse normen en waarden' (Reformatorisch Dagblad, 25 mei 1994).
Verwante instellingen en publikaties
Op 18 februari organiseerde het CDA samen met de EVP een conferentie over het subsidiariteitsbeginsel. Als sprekers fungeerden onder anderen de CDA-Europarlementariërs Jan Sonneveld en Karla Peijs.
Een dag later belegden de CDA-Vrouwen een symposium met als thema 'de nieuwe werknemer met zorgtaken', over de verdeling van werk en zorg tussen mannen en vrouwen. Op 24 september hield het CDA-Vrouwenberaad zijn landelijke ledendag. Op deze bijeenkomst werd de discussie geopend over 'duurzame ontwikkeling', het thema van het seizoen 1994-1995. Het verslag van de bijeenkomst verscheen onder de titel Droom van een wereld.
Op 23 april hield het CDJA zijn algemene ledenvergadering. Voorzitter De Vries werd herkozen. Hij bekleedde deze functie sinds 1992.
De CDA-Bestuurdersvereniging publiceerde in januari 'Een steekpenning bederft het hart'. Deze notitie over de integriteit van het openbaar bestuur was vastgesteld op de ledenraad van 13 november 1993 (zie Jaaroverzicht 1993). De vereniging hield op 1 oktober een conferentie over de 'veranderende gemeenten'. Sprekers waren onder anderen de burgemeester van Hoogeveen, Sytze Faber, en Europarlementariër Oostlander. De ledenraad van de CDA-Bestuurdersvereniging kwam op 5 november bijeen.
De Eduardo Frei Stichting - de Stichting voor Internationale Solidariteit van het CDA - belegde op 8 oktober samen met de Nationale Commissie Ontwikkelingssamenwerking een bijeenkomst over de functie van maatschappelijke organisaties in landen met zwakke democratische structuren. Op 10-12 november werd bijgedragen aan het 'Seminar on Civil Society in Central and Eastern Europe' in Boekarest. De Nederlandse bijdragen verschenen in Essays on civil society, subsidiarity and federalism. A christian-democratic approach.
Op 5 april publiceerde het Wetenschappelijk Instituut het beleidsadvies Schakels tussen landbouw, milieu en natuur. In het advies werd een 'reeks van vernieuwende initiatieven' voorgesteld voor de agrarische sector. Op 5 november organiseerde het Wetenschappelijk Instituut in samenwerking met het Christelijk Studiecentrum een congres over het christelijk perspectief op ouder worden. Het Instituut hield op 30 november een symposium over 'zingeving en verantwoordelijkheid'. Tot de sprekers behoorde Hirsch Ballin. Op 10 december belegde het Wetenschappelijk Instituut een studieconferentie met als thema 'schepping en rentmeesterschap'.
In september verscheen het CDA-Jaarboek 1994-1995. Rode draad vormde de 'generatiewisseling' die het CDA doormaakte en waarvan het vertrek van Lubbers een duidelijk voorbeeld was.
Personalia
Oud-minister Piet Engels overleed op 13 april. Engels was van 1971 tot 1973 minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk in het kabinet-Biesheuvel. Van 1963 tot 1971 maakte hij deel uit van de Tweede-Kamerfractie van de KVP.
Op 3 mei overleed Haty Tegelaar-Boonacker. Zij was in 1986 lid van de Tweede-Kamerfractie van het CDA geworden. Daarvoor was zij onder meer vice-voorzitter van het CDA.
Op 1 juni overleed Wim van der Grinten. Hij behoorde in 1945 tot de oprichters van de KVP. Van 1949 tot 1951 was hij staatssecretaris van Economische Zaken in het kabinet-Drees-Van Schaik. In 1977 formeerde hij het kabinet-Van Agt-Wiegel.
Op 8 oktober overleed Jan de Koning. Hij was minister van Ontwikkelingssamenwerking geweest in het eerste kabinet-Van Agt (1977-1981), minister van Landbouw en Visserij in het tweede kabinet-Van Agt (1981-1982) en minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de eerste twee kabinetten-Lubbers (1982-1989). Voor de ARP had hij van 1969 tot 1971 zitting in de Eerste Kamer en vanaf 1971 tot 1977 in de Tweede Kamer. Hij was bovendien partijvoorzitter van de ARP in de jaren 1973-1975.
Laatst gewijzigd: | 06 april 2023 15:45 |