Panta Rhei: De precaire positie van persoonlijke data binnen het vermogensrecht
Datum: | 20 november 2023 |
Auteur: | Hidde Höfte |
Tot nog toe zijn weinig tot geen privaatrechtelijke analyses van het begrip data gedaan die tot een sluitende benadering leiden. De groeiende technologische vooruitgang maant het recht echter tot reactie. In een verkenning in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Universiteit van Amsterdam een onderzoeksrapport opgesteld dat kijkt naar de vraag hoe, vanuit een juridisch perspectief, omgegaan moet worden met data na de dood. Uit het onderzoeksrapport volgt de vraag welke impact de digitalisering op de digitale nalatenschap heeft, een tweede orde vraag is. De eerste orde vraag - die daarvóór beantwoord moet worden - ziet op de verduidelijking van de vermogensrechtelijke status van digitaal bezit. In deze thesis wordt nader onderzocht wat de vermogensrechtelijke verhouding is tussen een persoon en diens persoonlijke data.
De vermogensrechtelijke kwalificatie van digitale data aan de hand van het goederenrecht wordt als volgt uiteengezet: (1) wat is het onderscheid tussen zaken en vermogensrechten, (2) wat is de kwalificatie van het object binnen het goederenrecht en (3) hoe functioneert de “numerus clausus” van het goederenrecht. Vervolgens komt de eigendomsrechtelijke kwalificatie over digitale data aan de orde. Hierbij worden naar analogie de praktische voorbeelden van cryptocurrencies, domeinnamen, software en goodwill gebruikt.
De discussie die valt te ontwaren in de literatuur bestaat uit een conservatieve en een progressieve stroming. De conservatieve stroming is van mening dat digitale data - en dus ook persoonlijke data - niet onder te brengen is onder het vermogensrecht. De progressieve(re) stroming is van mening dat de wetgever moet anticiperen op de technologische ontwikkelingen en digitale data als zodanig een onderkomen moet bieden in het vermogensrecht. Zij stellen verscheidene mogelijkheden voor om tot een kwalificatie te komen. In het verleden heeft de wetgever al eens een regeling in het leven geroepen om nieuwe objecten als absoluut vermogensrecht te bestempelen, namelijk de intellectuele eigendomsrechten. Zij kan dit ten aanzien van digitale data - en dus persoonlijke data - opnieuw doen. Deze zienswijze noopt eveneens tot uitbreiding van de numerus clausus van objecten.
Op dit moment ligt de keuzemogelijkheid bij de wetgever. De wetgever kan kiezen om geen wettelijke aanpassingen te maken. De rechterlijke macht moet dan rechtspreken op basis van de door de wetgever gegeven handvatten. De meest recente uitspraak van de rechtsprekende macht ziet dit als minder wenselijke aanpak. De andere keuze bestaat in het voorzien van meer algemene of juist specifiekere wet- en regelgeving. Nu de digitalisering voortschrijdt en in de rechtspraktijk een groeiende vraag is naar antwoorden over hoe men om moet gaan digitale data, lijkt hier een uitdrukkelijke taak voor de Nederlandse wetgever weggelegd.
Over de auteur
master IT-recht (2023) (https://www.linkedin.com/in/hiddehofte) LinkedIn