De overheid moet meer in het hoger onderwijs investeren
Datum: | 24 juni 2019 |
Het is onrustig in het hoger onderwijs. De werkdruk is te hoog en de balans tussen onderwijs en onderzoek is zoek, aldus de commissie-Van Rijn in haar rapport ‘Wissels Om’, dat vorige maand verscheen. De commissie is door minister Ingrid van Engelshoven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gevraagd te adviseren over aanpassingen in de bekostigingssystematiek. Het rapport heeft veel stof doen opwaaien want, zoals de titel aangeeft, het moet allemaal (weer) anders in ons hoger onderwijs.
Eén van de centrale aanbevelingen is dat de bestaande middelen op een andere manier moeten worden verdeeld, ten gunste van vooral de technische studies. Een belangrijke conclusie van Van Rijn is dat er te veel concurrentie bestaat tussen de instellingen. Er zou zelfs sprake zijn van een ‘pervers mechanisme’, aangezien de bekostiging van universiteiten en hogescholen vooral gebaseerd is op het aantal studenten. Het binnenhalen van zoveel mogelijk studenten wordt een doel op zich. De commissie wil van deze ‘groeiprikkel’ af, door de financiering minder afhankelijk te maken van de studentenomvang.
Dat laatste klinkt op zich redelijk, dus vanwaar die reuring in het veld inclusief ingediende moties in de Tweede Kamer, nog voordat de minister überhaupt had gereageerd op het rapport? Die opwinding is een gevolg van een enorme adder onder het gras bij de opdracht die Van Engelshoven meegaf aan de commissie: de wijzigingen in het bekostigingssysteem moesten passen binnen het bestaande macrobudget. In normaal Nederlands: je mag van alles adviseren en herverdelen, maar er komt geen cent bij.
Strijd
In het advies krijgt bijvoorbeeld de TU Eindhoven 7,5% meer geld, maar de algemene universiteiten moeten flink inleveren. Dit voorstel van de commissie leidt zo ironisch genoeg dus juist tot meer concurrentie. Niet alleen worden de technische en de algemene universiteiten tegen elkaar uitgespeeld, ook binnen universiteiten moet de strijd worden aangegaan tussen faculteiten en opleidingen onderling. De alfa’s en gamma’s zien de claims van de beta’s bevend tegemoet. Dat gevecht barst direct in alle hevigheid los, want ook de tweede randvoorwaarde die de minister aan de commissie meegaf was brisant: de maatregelen moeten al in 2020 kunnen worden ingevoerd. Er wordt zo een enorme herverdeling voorgesteld, die als het ware morgen in moet gaan.
Achter deze voorspelbare opwinding over het geld, gaat echter een veel groter probleem schuil. De meest intrigerende constatering van de commissie-Van Rijn is namelijk dat het huidige verdelingsmodel van de minister neerkomt op ‘sturen in de mist’. De commissie adviseert daarom op lange termijn te overwegen ‘het landelijke bekostigingssysteem te herijken en de toereikendheid van het macrobudget te beoordelen’. Maar daarmee bijt de commissie zichzelf lelijk in de staart. Immers, hier staat simpelweg dat de twee randvoorwaarden van de minister niet deugen. Eigenlijk zou éérst het verdelingsmodel goed moeten worden onderzocht, in plaats van het nu snel en radicaal te wijzigen. Daarnaast is het macrobudget, dat wil zeggen de middelen die de politiek voor het gehele hoger onderwijs over heeft, mogelijk te krap. Maar toch heeft de commissie de randvoorwaarden geaccepteerd, en daarmee een ongewisse budgettaire stoelendans in gang gezet.
Het hele proces is helaas exemplarisch voor hoe de overheid het hoger onderwijs aanstuurt. Uiteraard is de overheid niet één-op-één met een bedrijf te vergelijken, maar het is een stijlfiguur die een aantal zaken pijnlijk duidelijk maakt. Als je de overheid - met de minister van OCW voorop - als ceo van het systeem ziet, dan zijn de colleges van bestuur van de instellingen het middenmanagement. De ceo stuurt met beperkt zicht een grote onderwijstanker aan. Ze hanteert daarbij een aantal ruwe richtlijnen: we betalen per student en er is een vast totaalbedrag beschikbaar. Hierna implementeren de middenmanagers braaf en succesvol deze kaders: ‘kom in Nederland studeren, topkwaliteit onderwijs (en onderzoek) tegen lage kosten!’ Maar vervolgens blijken die kaders volgens de ceo en haar toezicht (de Tweede Kamer) perverse prikkels te zijn. Dus wijst de leiding met een beschuldigende vinger naar het middenmanagement: ‘schandalig, de universiteiten zijn competitieve leerfabrieken geworden’. Met als resultaat dat er - zonder deugdelijk onderzoek – door de top fors wordt bijgestuurd, bij een onveranderd budget. De nieuwe kaders liggen binnen no time weer op het bord van, juist, de middenmanagers, die zonder morren en zonder echte eigen sturingsmogelijkheden deze koerswijziging moeten slikken.
Onvoorspelbaar
Uit onderzoek blijkt dat je beter een consistent oneerlijke leider kunt hebben dan eentje die onvoorspelbaar en onbetrouwbaar is. De overheid combineert die onvoorspelbaarheid ook nog eens met weinig geduld voor implementatie en geringe interesse in beleidsevaluatie, waarmee ze haar eigen bestuursmist alleen maar dichter maakt. De universiteiten en hogescholen trekken aan het kortste eind, zeker nu de minister heeft aangegeven het advies grotendeels op te volgen: met uitzondering van een paar techneuten moet de rest aan de slag met het beperken van de schade. Wellicht lukt dat, maar voor je het weet heeft de politiek ondertussen besloten dat het roer wéér om moet. In het belang van het hoger onderwijs en onze economie hebben we behoefte aan beleid dat van de wissels afblijft, en voor de verandering eens zorgt dat er voldoende middelen zijn voor beter en meer materieel.
Door: Janka Stoker en Harry Garretsen
Zie ook het artikel op fd.nl.