Geld maakt gelukkig…of niet… of toch
Datum: | 25 oktober 2016 |
Auteur: | Peter van der Meer |
Als je economen vraagt of geld gelukkig maakt, dan zullen de meesten dat beamen. In de handboeken wordt al heel lang geschreven dat mensen hun nut willen maximaliseren, gegeven de beperkte middelen die mensen hebben. Hoe minder beperkt de middelen zijn, des te meer nut of welvaart kan aan die middelen worden ontleend. Ergo: meer inkomen maakt mensen gelukkiger en dat gaat niet alleen op voor individuen, maar ook voor samenlevingen als geheel. Het is niet voor niets dat het centraal planbureau elk jaar weer nieuwe voorspellingen doet over economische groei en hoe het voorgenomen kabinetsbeleid die groei beïnvloedt. Binnenkort zullen de politieke partijen hun verkiezingsprogramma’s door laten rekenen door het centraal planbureau en dan aan de kiezers verkondigen hoe goed zij het met het land voor hebben. Maar is die aanname dat geld gelukkig maakt wel juist? En gaat het wel om geld alleen?
Zeker sinds de jaren zeventig staat die gedachte dat geld gelukkig maakt al ter discussie. In dat decennium publiceerde Easterlin zijn bevindingen dat we sinds de tweede wereldoorlog met elkaar wel rijker zijn geworden, maar niet gelukkiger. Dit robuust onderzoeksresultaat staat sinds die tijd bekend als de Easterlin paradox. Sinds die tijd wordt die paradox door economen bediscussieerd en soms gaat dat er heftig aan toe. Dat economen de resultaten van Easterlin betwisten blijkt vooral ook aan de problemen die Easterlin ondervond bij het publiceren van zijn onderzoek. Het onderzoek van Easterlin is vaak herhaald. De stand van zaken nu is dat geld wel gelukkig maakt.
Maar het effect van geld raakt wel uitgewerkt. In economen termen: we vinden een afnemend marginaal nut van geld. Anders gezegd, geven we één euro aan een arme persoon dan stijgt zijn geluk meer dan wanneer diezelfde euro aan een rijk persoon zouden geven. Uit al dat onderzoek is ook duidelijk geworden dat relatief inkomen veel belangrijker is dan absoluut inkomen. Het idee van relatief inkomen of relatieve positie biedt een goede verklaring voor de Easterlin-paradox. Als het inkomen van iedereen in gelijke mate stijgt en dus de relatieve positie niet verandert dan maakt een hoger inkomen niet gelukkiger en vinden we geen correlatie tussen inkomen en geluk. Als echter je eigen inkomen meer stijgt dan dat van je buurman, wordt jij gelukkiger en de buurman een beetje ongelukkiger. Immers dan stijgt relatieve positie en dat van je buurman daalt.
Moeten we dan helemaal geen inkomensverbetering meer nastreven? Nou zo simpel is dat ook weer niet, want onze rijkdom en dan vooral onze hoge arbeidsproductiviteit, heeft ons veel welvaart gebracht. We zijn daarom in staat met weinig uren werk toch een hoog inkomen te verdienen en we zijn in staat ons leven op allerlei manieren aangenamer in te richten. We danken er onze goede gezondheidszorg aan en ook ons goede onderwijssysteem.
Moet inkomensverbetering dan het belangrijkste doel zijn, omdat dat ons linksom of rechtsom gelukkiger maakt? Nee, want naast dat relatief inkomen een groter effect op geluk heeft dan absoluut inkomen, zitten er ook haken en ogen aan het ‘bruto binnenlands product’. Het bruto binnenlands product meet weliswaar onze welvaart, maar het is een verre van perfecte maat. Niet alles wordt in die maatstaf meegenomen, denk alleen al aan al het huishoudelijk werk dat om niet wordt verzet. Daarnaast tellen wel activiteiten mee die niet direct aan de welvaart bijdragen maar wel het BBP opstuwen, zoals het uitstoten van CO2.
Wilt u meer van dit alles weten? Lees dan het boek ‘Measuring Happiness: the economics of well-being’ geschreven door Joachim Weimann, Andreas Knabe eb Ronnie Schöb, uitgegeven door the MIT Press, Cambridge Massachusetts.