Campagne Tweede Kamerverkiezingen 1989 - Om de stembus
Uit: D.J. Elzinga en G. Voerman, Om de stembus. Verkiezingsaffiches 1918-1998 (Amsterdam/Antwerpen 2002), 190-197.
Op 29 januari 1988 vierde de VVD in Breda op uitbundige wijze haar veertig jarig bestaan. Na de meer plichtmatige toespraken van partijvoorzitter Ginjaar, vice-premier De Korte en fractievoorzitter Voorhoeve kwam ‘feestredenaar’ Wiegel aan het woord. De zaal had hier reikhalzend naar uitgekeken. In zijn vertrouwde populistische stijl maakte de oud-partijleider ‘enkele losse kanttekeningen uit de provincie’, die op de nodige weerklank bij zijn gehoor konden rekenen. Aan bespiegelingen over een mogelijk lijsttrekkerschap bij de Kamerverkiezingen in 1990 wenste Wiegel niet mee te doen: "We hebben tot 1990 heel wat nuttiger dingen te doen dan speculeren wie straks lijsttrekker gaat worden."
Ondanks Wiegels ontkenning werd gedurende het gehele jaar in de media druk gespeculeerd over het lijsttrekkerschap van de VVD. Voorhoeve werd na Nijpels’ terugtreden weliswaar als de liberale leider beschouwd, maar of dit ook het lijstaanvoerderschap zou moeten betekenen werd betwijfeld. Hierbij werd dan vooral in de richting van Wiegel gewezen. Deze zou een veel grotere electorale uitstraling hebben, hetgeen door kiezersonderzoek werd bevestigd. Geleidelijk aan begon Voorhoeves ster echter te rijzen, vooral na enkele aanvaringen met premier Lubbers. In de discussie tussen CDA en VVD over de vraag door wie het voornemen om de Wet Investeringsrekening (WIR) af te schaffen, was uitgelekt, beschuldigde Lubbers de VVD-leider van ‘politiek vandalisme’. Voorhoeve hield op zijn beurt Lubbers voor dat hij ‘tegen een hersenschim’ streed. Naar aanleiding van het parlementaire debat over de paspoortaffaire noemde Voorhoeve Lubbers op de VVD-partijraad "een spookrijder, wiens onverantwoord gedrag bijna tot ongelukken had geleid". Gedurende de gehele periode van het tweede kabinet-Lubbers bleven de verhoudingen tussen CDA en VVD uiterst gespannen. Een voortijdig einde van de coalitie leek in de samenwerking ingebakken.
Met een stringent regeerakkoord waren CDA en VVD in 1986 aan de slag gegaan. De sterke detaillering van het beleidsprogram leidde al snel tot tal van klachten over de onmacht van het parlement. De fracties van CDA en VVD zouden met handen en voeten aan de afspraken gekluisterd zijn, zodat er noch voor de regeringsgezinde parlementsmeerderheid, noch voor de oppositie enige mogelijkheid open bleef het kabinetsbeleid bij te stellen. De parlementaire irritatie nam toe toen bij diverse kwesties aan het licht kwam dat de Kamer onvoldoende ingelicht was, of zelfs onjuist voorgelicht. Het parlement liet als reactie zijn tanden zien door een aantal onderzoeken op touw te zetten. De parlementaire enquête naar het bouwsubsidiebeleid kostte de staatssecretaris Brokx (CDA) zijn politieke functie. Nog voordat het onderzoek goed en wel op gang was gekomen, had Brokx het vertrouwen van zijn eigen Kamerfractie al verloren. Slechts ternauwernood wisten de minister van Defensie, Van Eekelen (VVD) en de minister van Landbouw en Visserij, Braks (CDA), hun politieke leven te redden. Van Eekelen werd zwaar bekritiseerd vanwege een miljoenenverlies bij de bouw van onderzeeboten en Braks werd ‘verwijtbaar medeweten’ aangerekend bij de ontduiking van Europese visquoteringen door Nederlandse vissers. Politieke slachtoffers waren er wel ten gevolge van de paspoortaffaire. Hier zette de Tweede Kamer opnieuw het middel van de parlementaire enquête in. Het beleid van staatssecretaris Van der Linden (CDA) en dezelfde Van Eekelen (VVD) werd ‘gebrekkig, chaotisch, onvoldoende en nalatig’ genoemd. Door de politieke druk uit de regeringsfracties traden beiden af. Slechts met moeite wist premier Lubbers de minister van Buitenlandse Zaken, zijn partijgenoot Van den Broek, uit de wind te houden.
Door de verschillende affaires verslechterde de verhouding tussen de coalitiepartners. Ook slaagde de VVD er nauwelijks in een politieke vuist te maken. Naar het oordeel van de liberalen werd hun aandeel in het kabinetsbeleid van steeds geringere betekenis. De positie van vice-premier De Korte kwam meer en meer onder vuur te liggen. Bovendien bereikte de relatie tussen premier Lubbers en VVD-fractieleider Voorhoeve in de tweede helft van de kabinetsperiode nieuwe dieptepunten. In het voorjaar van 1989 greep Voorhoeve een conflict over het Nationaal Milieubeleidsplan aan om een breuk te forceren. Kabinet en VVD-fractie stonden lijnrecht tegenover elkaar inzake de financiering van het plan en de daaruit voortvloeiende lasten voor de automobilisten. In de ‘nacht van Voorhoeve’, op 2 mei 1989, zegde de VVD-fractie het vertrouwen in het kabinet op. Lubbers bood daarop aan de koningin het ontslag van zijn tweede kabinet aan.
De vervroegde verkiezingen die op 6 september werden gehouden, waren verkiezingen van de voorzichtigheid. Geen van de grote partijen wilde zich uit de markt prijzen. De campagne was mat en de verkiezingsleuzen toonden maar weinig onderlinge verschillen. De PvdA vond het ‘Tijd voor een ander beleid’. Het CDA wilde ‘Verder met Lubbers’. ‘De VVD werkt’, zo luidde het liberale motto. De democraten adviseerden eenvoudig ‘Kies Van Mierlo’. Na zeven jaar oppositie wilde de PvdA nu wel weer eens achter de regeringstafel plaats nemen. Onder leiding van de nieuwe partijleider Kok waren in de partij ‘de luiken opengegooid’ en was deze ontdaan van enkele Nieuw-Linkse erfstukken. De polarisatiestrategie had men verruild voor de ‘kousevoetenstrategie’. Lijstaanvoerder Kok opereerde uiterst behoedzaam om het CDA niet onnodig voor het hoofd te stoten. De VVD poogde de crisis uit te buiten, maar slaagde daar nauwelijks in. Alsof de breuk niet had plaatsgevonden, trachtte lijsttrekker Voorhoeve opnieuw af te koersen op samenwerking met het CDA. Door deze tegenstrijdigheid kwam de liberale boodschap niet goed over het voetlicht. Comfortabel was de positie van het CDA. Partijleider Lubbers kon zich laten voorstaan op het succes van het saneringsbeleid. De realisering van een aanzienlijke belastingverlaging in het zicht van de verkiezingen en een weggelopen coalitiepartner, vormden een aantrekkelijk uitgangspunt voor de campagne.
Bij de verkiezingen van 1989 deden PSP, CPN en PPR niet meer zelfstandig mee. In de jaren tachtig had klein links zware electorale averij opgelopen. Nadat bij de verkiezingen voor het Europees parlement in juni 1989 de samenwerking in een Regenboogvariant twee zetels had opgeleverd (omgerekend goed voor zeven Kamerzetels), was de tijd rijp voor een verdergaande nationale samenwerking. Onder de naam GroenLinks vormden PPR, PSP, CPN een samenwerkingsverband voor de Tweede-Kamerverkiezingen. Op de valreep werd de EVP uitgenodigd om mee te doen. Omdat het milieuvraagstuk hoog op de politieke agenda stond, leek de nieuwe formatie af te stevenen op een redelijke winst. Uiteindelijk viel de oogst wat tegen: zes zetels werden verkregen, drie meer dan de samenstellende delen in 1986 op eigen kracht hadden behaald. Op de wieken van GroenLinks maakte het communisme zijn parlementaire come-back in de persoon van oud-CPN-lijsttrekker Brouwer.
De televisie beheerste opnieuw de campagne. Voor het eerst waren er nauwgezette afspraken gemaakt tussen de verschillende omroepen. Bij voorgaande verkiezingen had er vaak een soort koehandel plaatsgehad over de vraag welke omroep de belangrijkste debatten zou mogen uitzenden. In 1986 was - tot ongenoegen van velen - de NCRV met de hoofdprijs (het lijsttrekkersdebat) gaan strijken. Nu werden gezamenlijke afspraken gemaakt, waardoor alle omroepen (uitgezonderd EO en VPRO) een bijdrage leverden.
In 1989 deed het oude politieke adagium ‘wie breekt, betaalt’ nog steeds opgeld. De VVD verloor vijf van haar 27 zetels en kwam daarmee uit op het niveau van 1972, het begin van de explosieve electorale groei onder Wiegel. Het CDA bleef gelijk in zeteltal. CDA en VVD behielden zo hun parlementaire meerderheid, maar deze was met 76 zetels wel erg krap geworden. De PvdA verloor drie zetels; een zelfde zeteltal werd door D66 gewonnen. De omstreden rechtse parlementariër Janmaat keerde terug in de Tweede Kamer, dit keer onder de naam Centrumdemocraten (CD).
Het patroon van ellenlange formatieperiodes van een half jaar en meer was in de jaren tachtig doorbroken. Ook in 1989 duurde de kabinetsformatie kort: maar twee maanden. Informateur De Koning (CDA) deed een kort onderzoek naar de mogelijkheid van een kabinet van CDA, VVD en D66. De democraten wilden echter alleen toetreden tot een centrum-links kabinet. In het kader van de daarop volgende informatie- en formatie-opdracht koerste Lubbers af op een kabinet van CDA en PvdA. Met name de CDA-fractie had bezwaren tegen deelname van D66. De sociaal-democraten gingen daarop verder zonder D66. PvdA-leider Kok werd vice-premier en minister van Financiën en CDA-fractieleider De Vries minister van Sociale Zaken. Het derde kabinet-Lubbers kon van start.
Laatst gewijzigd: | 06 februari 2023 14:57 |