Campagne Tweede Kamerverkiezingen 1986 - Om de stembus
Uit: D.J. Elzinga en G. Voerman, Om de stembus. Verkiezingsaffiches 1918-1998 (Amsterdam/Antwerpen 2002), 182-189.
In mei 1985 deelde de vice-voorzitter van de FNV, Pont, mee dat de vakcentrale met het oog op de Kamerverkiezingen van het volgende jaar drie miljoen gulden uit zou trekken voor een politieke campagne. De bedoeling ervan was te bewerkstelligen dat de zittende coalitie van CDA en VVD plaats zou maken voor een regering die meer oog had voor de wensen van de vakbonden. Een maand later maakte de bij de FNV aangesloten ambtenarenbond ABVA-KABO melding van het voornemen ook drie miljoen gulden uit te trekken, ter ondersteuning van het verzet tegen het beleid van het kabinet-Lubbers. De campagne zou de leden moeten bewegen niet te stemmen op het CDA of de VVD. Het gezamenlijke bedrag van zes miljoen gulden overtrof de financiële middelen die de grote partijen in totaal in 1986 ter beschikking hadden voor hun verkiezingscampagnes. Vooral vanuit kringen van het CDA en de VVD werd geschamperd over deze vakbondscampagne. CDA-fractieleider De Vries sprak over een ‘afscheidscadeau van drie miljoen’ voor Kok, de aftredend voorzitter van de FNV en de gedoodverfde opvolger van PvdA-leider Den Uyl. Het eerste kabinet-Lubbers richtte zich in hoofdzaak op het financieel-economische beleid. Vanuit de samenleving werd jaar na jaar te hoop gelopen tegen de ingrijpende bezuinigingen. Het openbaar vervoer en het onderwijs staakten massaal in het begin van de regeringssperiode. De ambtenaren legden een groot deel van Nederland plat, nadat het kabinet een salariskorting van 3% had aangekondigd. Premier Lubbers, daarbij vooral gesteund door de minister van Financiën Ruding (CDA) en de VVD-ministers, wilde echter van geen wijken weten. Sanering van de economie door overheidsbezuinigingen bleef vier jaar lang het belangrijkste oogmerk, ondanks de zware maatschappelijke protesten
Het eerste jaar van het kabinet-Lubbers was ook het jaar van de nieuwe grondwet en de RSV-enquête. Na jaren van staatsrechtelijke arbeid kreeg ons land in 1983 een geheel opgefriste grondwet waarin fundamentele herzieningen van het politieke bestel evenwel ontbraken. Voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog werd er weer een parlementaire enquête gehouden. Onderwerp van onderzoek was de financiële overheidssteun aan de noodlijdende scheepswerf Rijn-Schelde-Verolme (RSV). De Tweede Kamer stak daarbij de hand ook in eigen boezem en nam haar eigen rol onder de loep. Voor het kabinet pakte de parlementaire enquête negatief uit. Vice-premier Van Aardenne (VVD) bleek als minister van Economische Zaken in het eerste kabinet-Van Agt het parlement informatie te hebben onthouden. Vanwege coalitiebelangen bleef Van Aardenne aan, maar zijn politieke beschadiging (de term ‘aangeschoten wild’ werd gebruikt) bleef de VVD en het kabinet gedurende de verdere regeringsperiode parten spelen.
Steeds ingewikkelder en klemmender werd het vraagstuk van de plaatsing van de Amerikaanse kruisraketten op Nederlandse bodem. Lange tijd kon Den Haag het netelige probleem voor zich uitschuiven, maar duidelijk was dat tijdens het eerste kabinet-Lubbers de definitieve beslissing zou moeten vallen. In de Tweede Kamer was de zaak zeer omstreden. Toch konden een grote demonstratie in Den Haag, die 550.000 betogers op de been bracht, en een massaal volkspetionnement met 3,5 miljoen handtekeningen, een meerderheid uiteindelijk niet overtuigen. Met steun van de kleine protestants-christelijke partijen wist het kabinet eind 1985 de stationering van kruisraketten op de vliegbasis Woensdrecht door de Tweede Kamer aanvaard te krijgen.
De inzet van de verkiezingen van 1986 was zeer duidelijk. CDA en VVD bepleitten zonder omwegen een voortzetting van het gevoerde regeringsbeleid. Het ging om het kabinet-Lubbers. In vergelijking tot het verleden was dit vooral voor het CDA een ongebruikelijke stap. Doorgaans spraken de confessionelen zich vóór de verkiezingen niet zo duidelijk uit. PvdA en D66 zetten zich in voor een progressief alternatief. De voortekenen leken daarvoor gunstig. Door het strakke bezuinigingsbeleid, het ingrijpen in het stelsel van sociale zekerheid en het besluit tot plaatsing van kruisraketten had het kabinet-Lubbers veel maatschappelijk krediet verloren. Bovendien ging vlak voor de verkiezingen het issue van de kernenergie in de cammpagne een belangrijke rol spelen, als gevolg van het ongeluk in de Sovjet-Russische kerncentrale in Tsjernobyl. Tot overmaat van ramp voor de coalitie verkeerde de VVD ook nog eens in een crisissfeer. Het probleem-Van Aardenne en het onstabiele en wispelturige optreden van fractieleider Nijpels kregen veel negatieve publiciteit. In de opiniepeilingen stond de coalitie op verlies en in regeringskringen werd gevreesd dat VVD en CDA hun parlementaire meerderheid zouden verliezen. De voorspelde winst voor de PvdA daarentegen leek de sociaal-democraten een goed uitgangspunt te bieden voor de kabinetsformatie.
Omdat de regeringsmeerderheid gevaar liep, namen de kleine rechts-confessionele partijen in de campagne een bijzondere plaats in. SGP, RPF en GPV bezonnen zich in de maanden voorafgaande aan de verkiezingen op het accepteren van regeringsverantwoordelijkheid. Vooral het GPV was bereid onder zekere voorwaarden die verantwoordelijkheid te aanvaarden. Op de algemene vergadering van het Verbond te Zwolle riep lijstaanvoerder Schutte het CDA zelfs op meteen aan te sturen op een kabinet waarbij ook de kleine christelijke partijen zouden worden betrokken. Hierdoor zou het CDA de christelijke politiek kunnen versterken. Schutte verzette zich wel tegen de term ‘Staphorster variant’; de in de pers gebruikelijke benaming voor een minderheidskabinet van CDA en VVD met gedoogsteun van klein rechts.
Het CDA profileerde zich in de campagne met de succesvolle minister-president: ‘Laat Lubbers zijn karwei afmaken’ stond er op de verkiezingsaffiches. Tijdens de regeerperiode had de partij korte metten gemaakt met het probleem van de voortdurend dwarsliggende loyalisten, waardoor het CDA nu als eenheid naar buiten kon treden. Den Uyl maakte zich op voor zijn allerlaatste lijsttrekkerschap onder de leus ‘Kies de PvdA in een nieuwe regering’. Bij gebrek aan een duidelijke opvolger had Den Uyl toch nog een parlementaire periode volgemaakt. Pas tegen het einde daarvan diende de opvolger zich aan in de figuur van de vakbondsman Kok. Den Uyl werd lijsttrekker en Kok ‘lijstduwer’. Na de verkiezingen zou Kok op enig moment het politieke leiderschap van de PvdA overnemen, maar hoe en wanneer werd door Den Uyl vooralsnog in het midden gelaten. Voor D66 werd partijoprichter Van Mierlo teruggehaald. Hij moest als redder in nood fungeren tijdens een periode waarin de partij electoraal terugliep. Onmiddellijk nadat zijn besluit bekend was gemaakt kon D66 zich - volgens de opiniepeilingen - weer in een toenemende kiezersgunst koesteren. De VVD probeerde kiezers te winnen onder het motto: ‘Als de toekomst je lief is’. Deze vriendelijke leuze kon niet verhullen dat de liberale partijformatie in grote problemen was geraakt. ‘Volkomen verziekt’ noemde oud-partijleider Wiegel de interne verhoudingen in de VVD. Vanuit Leeuwarden volgde hij de ontwikkelingen op de voet. Nijpels, wiens imago de nodige deuken had opgelopen, trok opnieuw de VVD-lijst. Van de electorale wonder-boy uit 1982 was echter niet veel meer te herkennen: de VVD verloor negen zetels.
Anders dan alle opiniepeilingen hadden aangegeven, behielden CDA en VVD met gemak een ruime parlementaire meerderheid. Het CDA behaalde een sensationele winst van negen zetels. Vrijwel niemand had dit verwacht, maar na de verkiezingen werd het toegeschreven aan het zogenaamde ‘Lubbers-effect’. Een ‘omgekeerde Doorbraak’ had zich voltrokken: het CDA bleek namelijk nogal wat kiezers van niet-confessionele signatuur voor zich te hebben gewonnen. De christen-democratische zege compenseerde de liberale teruggang, waardoor de bestaande meerderheid van de coalitie niet werd aangetast. PvdA en D66 boekten weliswaar winst - vijf en drie zetels -, maar het CDA werd de grootste partij en het doel de coalitie haar meerderheid te ontnemen, was niet bereikt. Binnen de PvdA werd gesproken over een ‘overwinningsnederlaag’. Het feit dat de sociaal-democraten ondanks de winst buiten het Catshuis bleven, zou aanleiding geven tot een herbezinning over de koers van de partij. De PSP raakte twee zetels kwijt en - opmerkelijk - voor het eerst sinds 1918 zaten er geen communisten meer in de Tweede Kamer. De CPN, die imiddels het leninisme voor het feminisme had ingeruild, verloor in één klap haar drie zetels. Ook de EVP en CP verdwenen uit de Kamer. Voor het eerst in decennia was het aantal partijen in de Tweede Kamer weer eens onder de tien gedaald.
De verkiezingen hadden gedraaid om het eerste kabinet-Lubbers. Toen dan ook de coalitiemeerderheid in stand bleef, was de formatiepuzzle snel gelegd. Informateur De Koning (CDA) plaveide de weg en al na vijftig dagen kon Lubbers zijn tweede kabinet presenteren. Hoofdpunt van het beleid was de voortzetting van de ombuigingspolitiek en de sanering van ‘s Rijks financiën. In het nieuwe kabinet keerde Van Aardenne niet terug. Lijsttrekker Nijpels legde het fractievoorzitterschap neer en werd minister. De VVD moest betalen voor haar electorale teruggang en leverde enkele ministersposten in. Het feit dat de krachtsverhoudingen in het kabinet sterk in het voordeel van het CDA waren veranderd, zou een tijdbom vormen onder de coalitie.
Laatst gewijzigd: | 06 februari 2023 14:58 |