Campagne Tweede Kamerverkiezingen 1956
Uit: D.J. Elzinga en G. Voerman, Om de stembus. Verkiezingsaffiches 1918-1998 (Amsterdam/Antwerpen 2002), 112-119.
"Een verkiezingscampagne, waarbij de stukken eraf vlogen. Zo zal de latere parlementaire geschiedschrijver de heftige, verbitterde strijd kunnen kenschetsen, waarmede de twee grote partijen in Nederland - de KVP en de PvdA - elkaar in dit jaar 1956 messcherp hebben bevochten." De parlementair redacteur van het Algemeen Handelsblad sloeg met deze woorden de spijker op de kop. Het was nog niet eerder vertoond dat twee coalitiegenoten - die bovendien al tien jaar gezamenlijk de spil van de regering vormden - publiekelijk met elkaar op de vuist gingen en elkaar over en weer belaagden met schimpscheuten, beschuldigingen en hatelijkheden. Het tweegevecht tussen rood en rooms werd niet zozeer veroorzaakt door politieke meningsverschillen over concrete zaken. Het sproot vooral voort uit het feit dat de KVP het bij de Kamerverkiezingen van 1952 had moeten afleggen tegen de PvdA (omdat de loting om de lijstnummers tussen KVP en PvdA door de eerste was gewonnen, kon de KVP niettemin onder nummer één de verkiezingen ingaan). Waar de PvdA op 13 juni 1956 de doorbraak wilde uitbouwen, was de KVP er alles aan gelegen de katholieke eenheid te bewaren. Het was deze diametraal tegenover elkaar staande inzet die aan de campagne haar verbeten karakter gaf.
De nederlaag in 1952 had diepe wonden geslagen bij de KVP. De roep om herstel van de katholiek-staatkundige eenheid stak de kop op. Na enige tijd kwam er een ‘eenheidsgesprek’ op gang tussen de KVP, de behoudende KNP en de binnen de PvdA opererende, meer vooruitstrevende Katholieke Werkgemeenschap (KWG). Met Welter en de zijnen wist de KVP, mede door bisschoppelijke pressie, tot een akkoord te komen. In 1955 ging de KNP op in de KVP, wat door de PvdA in de campagne uiteraard als een ruk naar rechts zou worden uitgelegd. ‘Wie Romme kiest, kiest Welter’, aldus de sociaal-democraten. Met de KWG bereikte de KVP geen overeenstemming. Deze toch al niet zo kansrijke onderneming werd doorkruist door het bisschoppelijk mandement uit 1954 over ‘De katholiek in het openbare leven van deze tijd". Ongerust geworden door de electorale aantrekkingskracht van de PvdA op katholieke arbeiders, stelde het episcopaat dat "een doorbraak naar de Partij van de Arbeid een even grote afbraak is van de eigen katholieke partij". De bisschoppen riepen katholieke PvdA-leden nogmaals op deze partij te verlaten, "uit grote bezorgdheid voor het zieleheil van hen die tot nog toe aan Ons bisschoppelijk vermaan geen gehoor hebben gegeven". De PvdA reageerde gestoken op het mandement, dat vanzelfsprekend mede was gericht aan de KWG. In plaats van toe te geven, brak de KWG de gesprekken met de KVP af. De KVP bezag trouwens met gemengde gevoelens de bisschoppelijke inmenging. Hoewel de PvdA-leiding besloot de zaak niet op de spits te drijven, voerde dit staaltje katholieke onverdraagzaamheid - zo althans beschouwden de sociaal-democraten het - de spanning tussen beide partijen op.
De verkiezingsstrijd ontbrandde dit keer bijzonder vroeg. In de zomer van 1955, een jaar voor de verkiezingen, startte de KVP haar campagne onder de provocerende leuze ‘O 56’ (Overwinning '56). Op een zondag werden bij de parochiekerken pamfletten uitgedeeld, waarin een tekening was opgenomen van in vlammen opgaande katholieke instellingen. ‘Als de rode haan victorie kraait’, zo luidde de niets aan de verbeelding overlatende tekst. De PvdA reageerde als door een wesp gestoken. In een brief aan zijn KVP-collega sprak partijvoorzitter Vermeer van een ‘misdadige insinuatie’. In de KVP was lang niet iedereen in zijn sas. Het Tweede-Kamerlid Klompé toonde zich ‘diep gekwetst’. De voorzitter van de KVP-kring Amsterdam weigerde de folder te laten verspreiden: "dit pamflet is een onchristelijke publicatie, de KVP onwaardig en ver beneden Amsterdams peil". De PvdA haalde op haar beurt ook hard uit. Vermeer wierp de KVP voor de voeten dat zij schoolkinderen tegen de PvdA zou opjutten. Tot overmaat van ramp voegde hij daar aan toe dat men onder de Moerdijk wel raad wist met kinderexploitatie, zoals in de fabrieken van Regout.
De verkiezingsstrijd ontpopte zich tot een tweestrijd tussen Drees en Romme. Aanvankelijk had de zeventigjarige Drees zich als partijleider terug willen trekken. Hij zwichtte echter voor de aandrang van de partijtop, die besefte dat zonder het ‘Drees-effect’ het voor de PvdA zeer moeilijk zou worden haar leidende positie te verdedigen. Als tegenwicht voor Drees zag de KVP dit keer af van een meervoudig lijsttrekkerschap en koos men voor Romme als enig boegbeeld. Romme moest vooral het punt van de ‘bezitsvorming’ uitdragen. Met dit thema hoopten de KVP-strategen het met Drees geassocieerde en electoraal attractief gebleken issue van de ouderdomsvoorziening te pareren.
De campagne kreeg door de wedloop tussen beide lijsttrekkers een nogal personalistische inslag. De PvdA focuste haar verkiezingspropaganda geheel op Drees, wiens foto overal opdook. De naam Drees sierde ook de verkiezingshelicopter, die mede was ingezet om aan te tonen dat de PvdA ‘met haar tijd mee’ ging. In de ochtend van de verkiezingsdag lag op de deurmatten in Nederland het visitekaartje van Drees, met daarop een laatste opwekking om te gaan stemmen, ‘wat ook uw politieke richting is’. De KVP presenteerde Romme als ‘de lijsttrekker, de hemelbestormer’. Een pamflet dat huis-aan-huis werd verspreid, toonde foto’s van Romme als echtgenoot, grootvader, professor en politicus. Met een sneer naar ‘vadertje’ Drees prees de KVP zich in de folder gelukkig, "dat wij een Romme hebben. Men zal hem nooit ‘vader’ noemen. Hij zal kortweg Romme bljven".
In het gevecht tussen beide kemphanen deden zich vele incidenten voor, met name in het Zuiden. In Venlo werd een manifestatie van de PvdA met stinkbommen verstoord en in Roermond moest Drees het zonder geluidsinstallatie stellen, omdat er een paar kabels waren doorgesneden. In Heerlen daarentegen lichtten de sociaal-democraten de katholieken pootje, door 's nachts de route die een processie de volgende dag zou volgen met PvdA-affiches te behangen. In Brabant had de PvdA moeite om zalen te vinden voor haar bijeenkomsten. Sommige manifestaties die daar werden gehouden moesten voortijdig worden beëindigd vanwege gejoel en handgemeen.
Andere thema's werden door dit propagandageweld naar de achtergrond gedrongen. Voor een deel kwam dat ook omdat er over bepaalde zaken een grote mate van overeenstemming bestond, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot het anticommunisme, de noodzaak van een sterke defensie als waarborg voor de ‘vrijheid’ en de woningnood. Zonder uitzondering eisten de partijen dat de bouwproductie omhoog moest; over hoeveel woningen er bij moesten komen liepen de meningen uiteraard uiteen.
Evenals bij vroegere verkiezingen beten de partijen zich ook dit keer weer vast in het punt van staatsinmenging in het sociaal-economisch leven. De door de PvdA gewenste geleide loonpolitiek kwam onder vuur te liggen van de VVD. Bijgevallen door de confessionele partijen pleitten de liberalen voor vrije loonvorming. De PvdA werd door Oud van ‘reactionaire trekken’ beticht, omdat ze in het crematievraagstuk voor de confessionele druk zou zijn gezwicht.
Naast hun gezamenlijk beleden afkeer van staatsdirigisme vonden de CHU en ARP elkaar in de opvatting dat de overheid in de geest van Gods Woord werkzaam diende te zijn. Handhaving van het christelijke karakter van de natie werd door beide partijen in de campagne benadrukt. Ondanks de vele overeenkomsten was een fusie voor anti-revolutionairen en christelijk-historischen evenwel uit den boze. Als leider van de ARP volgde minister van Economische Zaken Zijlstra Schouten op. Voor de CHU trad Tilanus als vanouds in de ring.
De CPN was nog altijd uit de ether verbannen. In haar campagne poogde zij een graantje mee te pikken van de internationale ontspanning, die met de aflossing van Stalin door Chroesjtsjov op gang was gekomen. Onder de leus ‘eenheid tegen Romme’ - die in 1952 ook al was gehanteerd - zocht de partij toenadering tot de PvdA. De sociaal-democraten wilden hiervan weinig weten. In hun tegencampagne verspreidden zij in Amsterdam - het bolwerk van de CPN - een Nederlandse vertaling van de befaamde destalinisatierede van Chroesjtsjov. Dit gebeurde uitgerekend op een moment dat de CPN zelf daarover nog in opperste verwarring verkeerde. De koerswijziging in Moskou leverde de communisten geen profijt op, integendeel.
Ook nu betekende de uitslag een grote verrassing. De KVP mocht dan wel drie zetels hebben gewonnen (waarbij de twee van de KNP waarschijnlijk in de moederschoot zijn teruggekeerd), maar de PvdA ging er vier op vooruit en werd daarmee onmiskenbaar de grootste partij. CPN, CHU en ARP moesten het hoofd buigen voor de beide giganten en leverden zetels in. De VVD bleef stabiel, evenals de SGP die sinds 1946 een abonnement op twee zetels leek te hebben. Na de verkiezingen werd in tweede lezing de in 1952 mislukte grondwetswijziging aangenomen. Het aantal Tweede-Kamerzetels kwam hierdoor van 100 op 150 en elke fractie werd met een derde uitgebreid (het aantal zetels van de Eerste Kamer ging van 50 naar 75). Drees, nu aanvoerder van een fractie van 50 zielen, opende de formatie. Na vier maanden en vijf (in)formateurs sloot hij deze af met de vorming van het derde kabinet-Drees, dat werd gedragen door PvdA, KVP, ARP en CHU. Beide kemphanen troffen elkaar dus weer achter de regeringstafel.
Laatst gewijzigd: | 06 februari 2023 14:58 |