Campagne Tweede Kamerverkiezingen 1946
Uit: D.J. Elzinga en G. Voerman, Om de stembus. Verkiezingsaffiches 1918-1998 (Amsterdam/Antwerpen 2002), 84-91.
'Hier de Partij van de Arbeid!' Zelfverzekerd kondigde Banning, de geestelijke vader van de ‘Doorbraak’, op 9 februari 1946 de geboorte van de PvdA aan. Op initiatief van de NVB hadden de SDAP, VDB, CDU, leden van de katholieke Christofoorgroep, een aantal prominente leden van de CHU en politieke daklozen een nieuwe partij gevormd: de PvdA. Deze partij had politieke en maatschappelijke vernieuwing hoog in haar vaandel geschreven. Zij wilde afrekenen met de verstarde beginselen als antithese en klassenstrijd. Voor de SDAP lag deze ontwikkeling in het verlengde van de metamorfose die zij aan het einde van de jaren dertig had ondergaan. Binnen de VDB waren het vooral de jongeren geweest die op fusie hadden aangedrongen. De PvdA wilde een volkspartij zijn waarin plaats was voor de verschillende religieuze gezindten. Deze konden zich in protestantse en katholieke ‘werkgemeenschappen’ organiseren. Ook de diverse sociale groepen moesten zich er kunnen thuisvoelen. Dit laatste aspect kwam ook in de campagne tot uitdrukking. In een van de Britse Labour Party overgenomen serie affiches spraken vertegenwoordigers van allerlei beroepsgroepen zich uit voor de PvdA.
Na de bevrijding duurde het een jaar voordat de stembussen voor de Tweede-Kamerverkiezingen weer in bedrijf kwamen. Dit uitstel wekte de ergernis van de ARP. De antirevolutionairen verdachten het kabinet-Schermerhorn ervan een vertragingstactiek toe te passen om zo de partijvernieuwing een grotere kans van slagen te bieden. De regering weet de vertraging aan technische omstandigheden. Inderdaad waren door de chaos bij de burgerlijke stand de kieslijsten nogal gebrekkig. De kiezers moesten zich op het stembureau met distributiekaarten legitimeren. Voor de partijen was het ondanks de extra tijd nog een hele toer om meteen na de opbouw van het partijapparaat de verkiezingsstrijd aan te gaan. De ledenadministratie was nog niet op orde en de verkiezingskassen waren vrijwel leeg. De PvdA klaagde over de uitzonderlijk gestegen kosten van de campagnevoering. Daarnaast functioneerden de communicatiemiddelen nog maar gebrekkig en was voor de propaganda slechts in beperkte mate papier voorradig. De CPN bijvoorbeeld drukte haar affiches af op de achterkant van Amerikaanse legerkaarten.
Met de komst van de PvdA, die zo nadrukkelijk afscheid nam van de vooroorlogse politieke erfenis, domineerde in de verkiezingscampagne het thema van de politieke vernieuwing. Andere issues speelden ook, zoals de economische wederopbouw, de kwestie van de bijzondere rechtspleging en het Indonesische probleem. In augustus 1945 had Soekarno eenzijdig de onafhankelijkheid uitgeroepen. De regering-Schermerhorn was bereid de Republiek met het voorstel van een Indonesische federatie enigszins tegemoet te komen. Afgezien van de CPN en de PvdA kon zij hiervoor niet op de steun van andere partijen rekenen. Vlak voor de verkiezingen keerde een parlementaire delegatie terug uit Indonesië. In allerijl publiceerde deze haar bevindingen, zodat het kiezerscorps daarvan nog tijdig kennis kon nemen.
Toch raakte ook dit probleem, evenals het vraagstuk van de economische wederopbouw, overschaduwd door de vraag of de katholieken, anti-revolutionairen en christelijk-historischen in staat zouden zijn de frontale aanval van de PvdA op de antithese te pareren. De eerste ronde had de vernieuwingsbeweging eigenlijk al verloren, want aan de verkiezingen namen de confessionele partijen alle min of meer in hun oude gedaante deel. Binnen de ARP en CHU was gespeeld met de gedachte van vergaande samenwerking. Ten slotte was toch gekozen voor een gescheiden optrekken onder aanvoering van nieuwe leiders als Schouten en Tilanus. Tot een stembusakkoord met onder andere de PvdA waren zij niet bereid.
De PvdA wilde op haar beurt niet alleen met de Katholieke Volkspartij (KVP) - zoals de RKSP zich eind 1945 ging noemen - tot een gemeenschappelijk urgentieprogram komen. Zij vreesde dat dit haar op stemmenverlies aan de CPN zou komen te staan. De KVP proclameerde haar kerkelijke karakter te willen afleggen en een programpartij te zijn, die open stond voor een ieder. In de praktijk bleef zij echter als voertuig van de katholieke staatkundige eenheid fungeren. Als zodanig kreeg zij ook het bisschoppelijk keurmerk. Op de zondag voor de verkiezingen werden de katholieke gelovigen van de kansel op het hart gedrukt om op de KVP en haar leider Romme te stemmen.
De krachtmeting met de PvdA, met de antithese als inzet, doorstonden de confessionelen met glans. Omdat op de PvdA-lijsten enkele ‘doorgebroken’ katholieken en christelijk-historischen hoge posities innamen, hadden CHU en KVP nog het meeste van de PvdA te duchten. De eerste hield zich evenwel goed staande. De KVP boekte zelfs een zetel winst. De propaganda waarmee de PvdA het katholieke volksdeel paaide, was beantwoord met een campagne die de katholieken moest doordringen van de gevaren van het door de PvdA voorgestane staatsdirigisme. De ARP daarentegen moest haar ‘Colijn-winst’ inleveren en kelderde van zeventien zetels naar dertien. In de verkiezingsstrijd werden de anti-revolutionairen van diverse zijden van conservatisme beschuldigd. De verbondenheid met Colijn had de ARP in 1937 een electorale bonus opgeleverd. Na de bevrijding, toen alles wat naar de vooroorlogse politiek zweemde in een ongunstig daglicht stond, keerde deze associatie zich tegen haar. Van deze teruggang profiteerde de SGP echter niet. De partij bleef op twee zetels steken. Haar voorman en grondvester Kersten moest als gevolg van de zuivering uit de politiek vertrekken. Hij werd opgevolgd door ds. Zandt.
Deze confessionele bestendigheid ging vergezeld met een nederlaag van de PvdA. Van te voren waren de verwachtingen hooggespannen, mede op basis van peilingen van de mening van de kiezers. Deze werden voor het eerst gehouden door het in de zomer van 1945 opgerichte Nederlands Instituut voor de Publieke Opinie. Het NIPO voorspelde de PvdA aan het begin van 1946 nog 44% van de stemmen. Bij de kandidaatstelling voor de Tweede Kamer ging het partijbestuur van 35 à 40 zetels uit. Na het tellen der stemmen bleken het er echter niet meer dan 29 te zijn; nota bene twee minder dan SDAP, VDB en CHU in 1937 gedrieën hadden behaald. Zonneklaar was aangetoond dat de Doorbraak was mislukt.
De PvdA moest vooral aan de CPN terrein prijsgeven. Deze partij sprong van drie zetels naar tien. Deze toename was voor die tijd ongekend. Met deze ‘doorbraak’ kregen de communisten de electorale beloning voor hun prominente rol in het verzet tegen de Duitsers. Het lukte hun echter niet om de samenwerking in het verzet naar de naoorlogse tijd door te trekken. Tevergeefs had de CPN gepoogd de SDAP los te weken uit het door de NVB geïnitieerde fusieoverleg. In de campagne stonden beide partijen als kemphanen tegenover elkaar. De PvdA zag in dat het meer radicale deel van het sociaal-democratisch electoraat de beweging naar het politieke midden wel eens niet zou willen volgen. Men hield rekening met een mogelijke ‘desertie’ in de richting van de CPN. Vorrink, de laatste voorzitter van de SDAP en de eerste van de PvdA, poogde de CPN in een kwaad daglicht te plaatsen. Vergeleken met het nationaal-socialisme vond hij "een communistische infectie veel gevaarlijker [...], omdat zij op het sentiment van de arbeiders werkt". Premier Schermerhorn (die ook lid was van de PvdA) speelde de CPN aan de vooravond van de verkiezingen nog eens in de kaart. Hij dreigde desnoods het leger een door de communistische vakbond geleide staking in de Rotterdamse havens te zullen laten breken. Geslepen betitelde de CPN deze uitlatingen als de ‘laatste verkiezingsstunt van de PvdA’. De communisten trachtten zo in te spelen op het bestaande ongenoegen over het sociaal-economisch beleid van het aan de PvdA verwante kabinet Schermerhorn-Drees.
Ook aan de rechterzijde van het politieke spectrum was er na de bevrijding weinig nieuws onder de zon. De LSP (vroeger de Vrijheidsbond geheten) bereidde haar terugkeer voor, maar vond zich op een zijspoor gezet door een groep onder leiding van Stikker, die de Partij van de Vrijheid (PvdV) oprichtte. In de naamgeving was nadrukkelijk afgezien van de term ‘liberaal’, omdat men deze te belast vond. In de PvdA zag de PvdV eigenlijk alleen maar de contouren van de SDAP. De antisocialistische bestrijding die vóór 1940 de SDAP ten deel was gevallen, werd nu aan het adres van de PvdA gericht. Daarbij lieten de liberalen een begerig oog vallen op de voormalige vrijzinnig-democratische kiezers. De PvdA reageerde door de PvdV af te schilderen als de representant van het ‘liberalistisch-kapitalistisch systeem’. De PvdV bracht het er bij de verkiezingen beter af dan haar voorganger. Onder lijsttrekker Stikker gingen de liberalen van vier naar zes zetels. Stikker, die eerder directeur was geweest van Heinekens Bierbrouwerij, schoot het grootste deel van de onkosten van de verkiezingscampagne uit eigen zak voor.
De uitslag van de verkiezingen toonde aan dat de politieke verhoudingen hardnekkiger waren dan sommigen hadden gehoopt. Toch keerden de tijden van het interbellum niet meer terug. De katholieken hadden hun bekomst van een christelijke coalitie. Zij zetten de samenwerking met de sociaal-democraten, die in 1939 was begonnen, na de oorlog voort. Uit de KVP, die als grootste partij uit de stembus was gerold, werd Beel als formateur aangezocht. Binnen een maand bracht hij een rooms-rood, parlementair kabinet tot stand, het zogenaamde ‘Nieuwe Bestand’. Beel zelf werd premier van deze coalitie van KVP en PvdA, die steunde op een parlementaire meerderheid van 61 zetels.
Laatst gewijzigd: | 06 februari 2023 14:58 |