Campagne Tweede Kamerverkiezingen 1933
Uit: D.J. Elzinga en G. Voerman, Om de stembus. Verkiezingsaffiches 1918-1998 (Amsterdam/Antwerpen 2002), 58-67
‘Hottentotten-verkiezingen’, zo luidde de bange verwachting van Albarda voor de verkiezingen van 26 april 1933. De SDAP-leider vreesde dat zijn partij eenzelfde lot beschoren zou zijn als de Duitse SPD bij de Rijksdagverkiezingen in 1907. Vlak vóór die verkiezingen was de inheemse bevolking in Zuid-West Afrika in opstand gekomen tegen het Duitse koloniale bestuur. Toen de SPD weigerde om deze opstand te veroordelen, werd zij de dupe van het door de burgerlijke partijen aangeblazen nationalisme. Na de tweeslachtige reactie van de SDAP op de muiterij op de kruiser De Zeven Provinciën verwachtte Albarda dat confessionelen en liberalen eveneens gebruik zouden maken van de nationalistische golf die over Nederland was gespoeld. "Bij het nationalisme behoort een wilde woede tegen alles wat socialist is. Dat is voor den naderenden [...] verkiezingsstrijd een mooie stemming, die men ongetwijfeld zal trachten warm te houden tot op den verkiezingsdag."
De gebeurtenissen in de Nederlands-Indische wateren hadden tot grote opwinding in politiek Den Haag geleid. De muiterij op De Zeven Provinciën begon in de eerste week van februari. Een deel van de bemanning nam toen het pantserschip over, uit protest tegen de kortingen van het kabinet-Ruys op de salarissen van het marinepersoneel. De actie werd enige dagen later met geweld de kop ingedrukt, waarbij 23 opvarenden omkwamen. Confessionelen en vrijzinnigen waren eenstemmig in hun veroordeling van de muiterij. AR-fractievoorzitter Colijn sprak uit dat deze insubordinatie moest worden onderdrukt, "zoo noodig, door het schip met een torpedo naar den bodem van den Oceaan te zenden." De sociaal-democraten schaarden zich niet ondubbelzinnig in dit koor van afkeuring, maar reageerden uiteenlopend. Het SDAP-Kamerlid Cramer maakte van zijn hart geen moordkuil en juichte de opstand toe. Albarda daarentegen manoeuvreerde voorzichtiger en vroeg om begrip voor de situatie. Deze tweeslachtigheid kwam de sociaal-democraten duur te staan. Met de verkiezingen in het vooruitzicht zag de regering-Ruys er aanleiding in om een strafexercitie tegen de grootste oppositiepartij te ondernemen. De minister van Defensie verbood eind februari militairen onder andere ‘aansluiting bij of eenigerlei steun verleenen aan’ SDAP en NVV. Pas aan het einde van de jaren dertig werd deze ban opgeheven.
De muiterij drukte haar stempel op de verkiezingscampagne. Het thema van de gezagshandhaving speelde hierin een voorname rol. Dit ging vaak vergezeld van kritiek op de parlementaire democratie en het partijwezen. Al enige tijd was er sprake van een groeiende twijfel aan het politieke bestel. Uitgesproken antidemocratische en extreem-rechtse partijen traden naar voren. Enkele van deze groeperingen dienden kandidatenlijsten in met de bedoeling om de bezem door de parlementaire augiasstal te halen. De gevestigde partijen gingen lang niet zover, maar ook zij hadden zo hun aanmerkingen op de werking van het parlementaire stelsel. In katholieke en sociaal-democratische kringen was de ordeningsgedachte populair. Confessionelen en conservatieve liberalen vonden dat de democratie op sommige punten teveel doorschoot. Het besef in een politieke crisis te verkeren, werd verscherpt door de dreiging van het opkomende fascisme en nazisme. De machtsovername van Hitler op 30 januari in Duitsland schokte velen in Nederland.
In dit klimaat zagen met name de confessionelen en liberalen aanleiding om ‘ter bescherming van de vrijheid’ te pleiten voor meer orde en gezag. De ARP schoof onder de leus ‘Voor krachtig staatsbestuur’ Colijn als sterke man naar voren. De RKSP koppelde haar slogan van ‘Sterk overheidsgezag’ aan de noodzaak van ‘Gezonde volksinvloed’. De Vrijheidsbond riep om ‘krachtige gezagshandhaving’ en haalde daarbij het thema van ‘nationale eenheid’ uit de kast. Ook waarschuwden de liberalen voor de schadelijke gevolgen van het partijpolitieke sectarisme, dat bij deze verkiezingen met 54 lijsten hoogtij vierde. De VDB moest weinig hebben van de conservatieve hang naar een sterke leider, omdat het parlement daardoor aan invloed zou inboeten. De democratie woog het zwaarst, zo maakten vrijzinnig-democratische affiches duidelijk.
Precies zoals Albarda had gevreesd, werd in de campagne de SDAP als onbetrouwbaar afgeschilderd. De ARP ging daarin heel ver. Op de vraag of men de muiterij niet beter kon laten rusten gaf haar Handleiding voor het huisbezoek het wat schijnheilige antwoord: "Dat zou heel verkeerd zijn. Dit droevig voorval moeten wij gebruiken om de oogen van het Nederlandsche volk te openen voor het schrikkelijk en afschuwelijk bedrijf dat de soc.-dem. voeren. Dag aan dag vergiftigen zij de menschen door in de harten te zaaien het zaad der ontevredenheid [...] Het is meer dan verschrikkelijk." Ook andere partijen lieten zich deze gelegenheid om de SDAP de oren te wassen, niet ontnemen. De Vrijheidsbond, altijd al afkerig van de sociaal-democraten, deed er dit keer een schepje bovenop en fulmineerde tegen het ‘roode gevaar’. De VDB wendde zich met pijn in het hart eveneens af van de SDAP. Het vertrouwen van de Bond in de oprechte trouw van de SDAP aan de democratie was geschonden. Ook van de linkerzijde kwam de sociaal-democratie onder vuur te liggen. De CPH gispte haar dubbelhartige opstelling en noemde de SDAP een lakei van het imperialisme van Colijn. De communisten schaarden zich geheel achter de muiterij en brachten deze in woord en beeld in verband met de Indonesische vrijheidsstrijd tegen Nederland.
Op deze wijze diende de muiterij voor de regeringspartijen als een prachtige bliksemafleider. De aandacht werd weggevoerd van de economische crisis, die was ingeluid met de beurskrach van Wall Street in 1929. Op de groeiende werkloosheid reageerde de overheid volgens het oude recept van het begrotingsevenwicht en bezuinigingen op ambtenarensalarissen en steunuitkeringen. Doordat het thema van de gezagshandhaving alle aandacht trok, kwam het sociaal-economische beleid er in de campagne amper aan te pas. De SDAP slaagde er niet in om de aandacht naar dit voor haar gunstiger terrein te verleggen. Deels hing dat samen met het feit dat de sociaal-democratische propaganda van de weeromstuit naar de andere kant doorschoot. In sommige manifesten werd Colijn met Hitler vergeleken en werden de grote burgerlijke partijen als ‘fascistisch’ afgeschilderd.
De economische en politieke crisis leidde tot een gepolariseerd en versplinterd parlement. Waar in 1929 de grote partijen ongeveer stabiel bleven, moesten zij nu alle inleveren. Utzondering was de ARP, die met haar offensieve ‘Colijn’-campagne twee zetels won. Wellicht dreef de behoudende toon van de ARP een deel van haar meer vooruitstrevende aanhang in de armen van de Christelijk-Democratische Unie (CDU), die een zetel behaalde. De RKSP verloor twee zetels. Het bisschoppelijk mandement waarin tot eenheid was opgeroepen, kon niet voorkomen dat de RKVP in de Kamerbanken terugkeerde. Ook de CHU, de Vrijheidsbond en de VDB liepen terug. Deze laatste kampte met een negatief stemadvies van enkele invloedrijke boerenbonden. De SDAP verloor twee zetels, hetgeen intern vooral werd geweten aan de rechtse stemmingmakerij. De partijleiding zag echter ook in dat de leuze van de nationale ontwapening in deze tijd van oplopende internationale spanningen minder aansloeg. "Dit goede trekpaard bij onze verkiezingscampagne schijnt kreupel te zijn geworden", zo erkende Albarda. Ten slotte had men te lijden onder de verkiezingsdeelname van de Onafhankelijk Socialistische Partij (OSP), die zich een jaar eerder van de SDAP had afgescheiden.
De middelpuntvliedende krachten hadden vooral in het voordeel van de nieuwkomers gewerkt. Aan de uiterste rechterzijde nestelde zich het autoritaire Verbond voor Nationaal Herstel (VNH). Als lijsttrekker fungeerde de gepensioneerde generaal Snijders. Aan de linkerkant nam de Revolutionair-Socialistische Partij (RSP) zitting. De RSP profiteerde van het martelaarschap dat haar lijsttrekker Sneevliet ten deel was gevallen. Door een opruiende rede naar aanleiding van de muiterij, was hij in de schijnwerpers van de publiciteit tot enkele maanden gevangenisstraf veroordeeld. De verkiezingsleus van de RSP - ‘Van de cel in de Kamer’ - werd bewaarheid. In juli konden de aanhangers van Sneevliet hun leider begroeten bij de poort van de gevangenis. De CPH verdubbelde haar zeteltal en kwam uit op vier. In haar op de onafhankelijkheid van Indonesië geënte campagne waren op de communistische lijst afwisselend Nederlanders en Indonesiërs genomineerd. Van de Indonesische kandidaten zou Effendi als eerste rijksgenoot op het Binnenhof debuteren.
In deze gespannen politieke situatie domineerden bij de regeringsvorming de krachten van het midden. De meerderheid van ARP, RKSP en CHU, waarop de regering-Ruys had gerust, was tot 52 zetels teruggegelopen. De voor de hand liggende verbreding werd uitgevoerd door Colijn. Als leider van de enige grote partij die winst had geboekt, werd hij door de Koningin tot formateur benoemd. Een eerste poging om een kabinet van confessionelen en vrijzinnigen te smeden, liep vast op de katholieke onwil om met de Vrijheidsbond in zee te gaan. In tweede instantie gaf Aalberse, die de in 1931 overleden Nolens als voorzitter van de RKSP-fractie was opgevolgd, toch zijn fiat. Hiermee werd het formeel extra-parlementaire ‘crisiskabinet’ een feit, waarin ARP, CHU, RKSP, VDB en Vrijheidsbond samenwerkten. Gezagshandhaving stond hoog in het vaandel van deze regering, zo stelde Colijn. "Tegen extremisme, van welke zijde dit zich ook openbaart, zal met beslistheid worden opgetreden."
Laatst gewijzigd: | 06 februari 2023 14:58 |