Campagne Tweede Kamerverkiezingen 1925
Uit: D.J. Elzinga en G. Voerman, Om de stembus. Verkiezingsaffiches 1918-1998 (Amsterdam/Antwerpen 2002) 38-47.
‘Voor of tegen Colijn’ - dat was het parool bij de Kamerverkiezingen van 1 juli 1925. Twintig jaar daarvoor hadden de verkiezingen in het teken gestaan van de persoon van Kuyper. Nu vormde de naam van Colijn, die als leider van de ARP in Kuypers voetspoor was getreden, het schibbolet.
In oktober 1923 was het kabinet gestruikeld over de Vlootwet. De beoogde uitbreiding van de marine werd met een nipte meerderheid in het parlement verworpen, doordat tien leden van de RKSP-fractie met de oppositie tegenstemden. De formatie die volgde, liep mede door de opzet van de ARP om Colijn in de frontlinie te manoeuvreren, telkens spaak. Teneinde raad besloot koningin Wilhelmina om alsnog het ontslag van het kabinet te weigeren, waarna het de rit uitzat tot aan de reguliere verkiezingen van 1925.
Enkele maanden vóór de Vlootwetcrisis was Colijn - tot dan toe voorzitter van de AR-fractie - tot de regering toegetreden. Als minister van Financiën volgde hij De Geer (CHU) op, die onverhoeds was afgetreden toen het kabinet de parlementaire behandeling van de Vlootwet wilde bespoedigen. Colijn stelde minister-president Ruijs al snel in de schaduw. Onmiddellijk na zijn aantreden bond hij op rigoreuze wijze de strijd aan tegen het begrotingstekort. Op onderwijs en defensie werd bezuinigd en op de ambtenarensalarissen gekort. Op de golven van een gunstig economisch getij slaagde hij er inderdaad in het budgettaire evenwicht te herstellen.
Als gevolg van zijn omstreden financiële beleid en door het gevestigde imago van ‘sterke man’ geraakte Colijn in het middelpunt van de verkiezingscampagne. In zijn eigen partij werd hij op handen gedragen. De gereformeerde mannenbroeders zongen op verkiezingsbijeenkomsten hun leidsman toe met het lied 'Dat's Heeren Zeegen op U daal'. In de campagne trachtte de ARP munt te slaan uit Colijns imago van een doortastend politicus die de rijksbegroting weer sluitend had gemaakt. Op affiches werd hij afgebeeld als ‘'s Lands Stuurman’. Ook zijn monetaire beleid waarmee de gulden was ‘gered’ werd in de strijd geworpen. Verkiezingsplakkaten in de vorm van beursnoteringen, waarop de waardevastheid van de gulden ten opzichte van buitenlandse valuta werd verbeeld, verschenen aan muren.
De vereenzelviging van de ARP met het bezuinigingsbeleid van Colijn ging gepaard met drie zetels verlies. Twee daarvan gingen verloren als gevolg van een wijziging van de Kieswet. De partij kon hierdoor niet meer de in 1922 gevolgde tactiek van het splitsen der kandidatenlijsten volgen. De derde verloren zetel lijkt bij de SGP te zijn beland. In een nogal tumultueus verlopen campagne kwamen beide partijen regelmatig met elkaar in botsing. Op hoge toon verweten de staatkundig-gereformeerden de ARP tezeer tegemoet te zijn gekomen aan de verlangens van Rome en daarmee de geloofsbelijdenis te verloochenen. Op haar beurt noemde de ARP de SGP ‘papenvreters’.
In sociaal-democratische en communistische kring werd Colijn verguisd. ‘Colijn, verdwijn’, zo klonk het hier. De SDAP bracht een speciaal tegen Colijn gericht strooibiljet uit, waarin enkele van zijn uitlatingen op de korrel werden genomen. De sociaal-democraten wreven hem vooral de salarisverlagingen aan. Met haar protest tegen de bezuinigingen boekte de SDAP een grote overwinning van vier zetels. Ook de Communistische Partij Holland (zoals de CPN zich ging noemen) verheelde haar afkeer van de AR-voorman niet. Een communistisch affiche toonde een weldoorvoede Colijn met een nimbus om zijn hoofd waarin ‘petroleum-schijnheiligheid’ stond te lezen - een verwijzing naar Colijns voormalige functie als directeur van de Bataafsche Petroleummaatschappij. De Communistische Partij Holland (CPH), zoals de CPN zich onder invloed van het Duitse taalgebruik in de Communistische Internationale ging noemen, bracht het er bij de verkiezingen niet al te best van af. Door interne twisten verzwakt bleef er van de twee zetels maar één over.
Evenals de ARP gaf ook de RKSP terrein prijs. De Staatspartij kreeg concurrentie van de meer vooruitstrevende Rooms-Katholieke Volkspartij (RKVP), die één zetel in de wacht sleepte. Daarnaast kreeg de RKSP het op haar thuisbasis onder de Moerdijk hard te verduren van de SDAP. De sociaal-democraten lieten in het Zuiden een speciaal tegen de RKSP gericht pamflet bij tienduizenden verspreiden. Vooral in Limburg kwam het tussen deze twee partijen tot incidenten. Van binnenuit kwam de RKSP eveneens onder druk te staan, toen meer vooruitstrevende katholieken zich onder de naam ‘St. Michaël’ afzonderlijk in de partij organiseerden. Al met al verloor de RKSP twee zetels. Het schrappen van de mogelijkheid van het splitsen der lijsten werkte in haar nadeel.
De CHU zag zich ook met een nieuwe rivaal geconfronteerd: de Hervormd (Gereformeerde) Staatspartij (HGS), die haar aanhang vooral in de behoudende stroming binnen de Nederlands-Hervormde Kerk vond. De HGS liep te hoop tegen de samenwerking van de CHU met de ‘ultramontaanse’ RKSP en verzette zich tegen het Nederlands gezantschap bij de paus. Namens de partij nam ds. Lingbeek in de Kamer zitting. De CHU ondervond van deze actie geen nadelige gevolgen en behield haar elf zetels.
Al vóór de verkiezingen begon de coalitie, die nu inmiddels zeven jaar aan het bewind was, scheuren te vertonen. De problemen rond de Vlootwet en de daaropvolgende kabinetscrisis hadden de liefde voor elkaar enigszins doen bekoelen. In het vrijzinnige kamp begon men kansen te ruiken. De Vrijheidsbond, die zich tegenwoordig met het voorvoegsel ‘Liberale Staatspartij’ tooide, solliciteerde in bedekte termen naar regeringssamenwerking met de confessionelen. De liberalen waren weliswaar niet zo gecharmeerd van Colijns tariefwet, maar voor de rest waren zij over zijn financiële beleid wel te spreken.
De poging van de Vrijheidsbond om onder het mom van ‘nationale politiek’ een bres te slaan in de antithese, liep op niets uit. De confessionelen hielden vast aan de opvatting dat de christelijke beginselen in de politiek het enige richtsnoer waren. De toenadering tot rechts kwam de liberalen op de nodige sneren van de VDB te staan. In zijn verkiezingsspeeches noemde Oud de Vrijheidsbond ‘de salonwagen van de Rechtse Boemeltrein’. Zijn partij betichtte haar vrijzinnige opponent ervan dat deze ‘vrijt met den heer Colijn’. De Vrijheidsbond zette de VDB op zijn plaats door deze te beschuldigen van een ‘flirtation’ met de SDAP. Inderdaad zetten de vrijzinnig-democraten, die weinig gediend waren van Colijns politiek, hun kaarten op een ‘democratische’ coalitie. Deze zou moeten rusten op de SDAP, de vooruitstrevende vleugel van de RKSP, en natuurlijk de VDB. Bij de SDAP vonden zij daarvoor een open oor. In zijn ‘politiek testament’ had Troelstra, die om gezondheidsredenen als partijleider plaats maakte voor Albarda, een lans gebroken voor regeringsdeelname van de sociaal-democratie.
Naast Colijn en de toekomstige regeringssamenstelling was in de campagne de nationale ontwapening een voornaam issue. De confessionele partijen en de Vrijheidsbond bepleitten vermindering van de internationale ontwapening. Van eenzijdige nationale ontwapening waren zij niet gediend - in tegenstelling tot SDAP en VDB. De SDAP had dit punt al in 1921 in haar program opgenomen, de VDB volgde in 1924. Met het fanatisme van de pas-bekeerde roerde de Bond over dit thema de trom onder de leus ‘geen geweld, doch recht’. De Vrijheidsbond reageerde hierop zuur en zou de verkiezingsactie van de VDB achteraf aanmerken als een ‘politieke gifgascampagne’.
De verkiezingscampagne van 1925 kende enkele noviteiten, die het gevolg waren van de stroomversnelling waarin de ontwikkeling van de communicatiemiddelen was geraakt. Meest revolutionair was wel de intrede van de radio. In de week voorafgaande aan de verkiezingen waren de partijen - op initiatief van de ‘Hilversumsche Draadlooze Omroep’ - voor het eerst in de ether. Omdat nog in weinig huiskamers een ontvanger was te vinden, hadden de partijen openbare vergaderingen belegd waar ‘per loudspeaker de draadloos rondgeseinde rede’ van hun voormannen kon worden beluisterd.
Naast de radio maakte de film zijn opwachting. Onder de titel ‘De Vrijheid’ vertoonden de liberalen op hun bijeenkomsten een rolprent. De SDAP eiste voor zichzelf de eer op ‘nieuwe vormen van verkiezingsreclame’ te hebben geïntroduceerd. Op verschillende plaatsen was vuurwerk te zien en een voor 1.500 gulden gecharterd vliegtuig wierp in totaal 2 miljoen strooibiljetten uit. Bij al deze moderne snufjes leek de aandacht voor de traditionele propagandamiddelen als de verkiezingsposters wat te verflauwen, zo observeerde het Algemeen Handelsblad. Tijdens de campagne had de journalist geen enkele kiezer erop kunnen betrappen stil te blijven staan voor een aanplakzuil, met daarop affiches van 'olie-jassen-reclame en de minderwaardige valuta der AR, de heer in toga die een kanon toespreekt (en) de middeleeuwse ridder, die zich in deze omgeving niet thuis kan voelen'.
De stembusuitslag maakte onmiddellijk een einde aan alle speculaties dat het zou zijn gedaan met de antithese als basis voor regeringsvorming. De coalitie moest weliswaar vijf zetels inleveren, maar behield met 54 zetels een working majority. Na zeven jaren waarin een rooms-katholiek premier leiding had gegeven, koos de Koningin ditmaal voor de man die de verkiezingen had gedomineerd: Colijn. Zijn kabinet, bestaande uit het vertrouwde confessionele drietal, sneuvelde echter al op 11 november 1925 in de ‘nacht van Kersten’. De meer antipaaps ingestelde CHU stemde toen in met het opheffen van het Nederlandse gezantschap bij het Vaticaan. Na maanden van onderhandelen vormde De Geer ten slotte een extra-parlementair kabinet, dat tot 1929 zitting had.
Laatst gewijzigd: | 06 februari 2023 14:58 |