GPV jaaroverzicht 1996
Uit: J. Hippe, P. Lucardie, I. Noomen en G. Voerman. 'Kroniek 1996. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 1996' in: G. Voerman (red.), Jaarboek 1996 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1997), 13-87, aldaar 41-49.
Inleiding
In 1996 veranderde het aanzien van het GPV. In april verscheen het eerste nummer van het vernieuwde partijorgaan Ons Burgerschap. De belangrijkste wijziging was dat drie GPV-bladen nu tot één orgaan waren gefuseerd: het oude Ons Burgerschap, het Groen Katern van de Groen van Prinsterer Stichting (het wetenschappelijk bureau van het GPV) - dat tot nu toe als afzonderlijk katern in Ons Burgerschap was opgenomen - en Raster, het orgaan van de Vereniging van GPV-bestuurders in provincie en gemeente. Tegelijk met het vernieuwde partijblad werd ook een nieuw logo als onderdeel van een nieuwe huisstijl gepresenteerd. Verder vergde de vraag of met de RPF een lijstineenschuiving bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1998 moest worden aangegaan, de nodige aandacht van het Verbond.
Schutte over moslims
Aan het begin van het jaar zorgde de voorzitter van de Tweede-Kamerfractie Schutte voor enige ophef. In een lezing voor de Christelijke Hogeschool 'De Wittenberg' in Zeist op 22 januari zei hij onder meer dat de komst van islamieten naar Nederland niet als een verrijking van de samenleving is te beschouwen. Want als pluriformiteit met zich meebrengt dat er een scheiding ontstaat 'op het kardinale punt van de dienst aan God', is dat niet positief te waarderen. Dit standpunt mag echter niet leiden tot het weigeren van islamitische vluchtelingen of tot discriminatie van moslims, aldus Schutte (Reformatorisch Dagblad, 23 januari 1996).
Dit oordeel van de politiek leider van het GPV over de aanwezigheid van islamieten in Nederland riep hier en daar kritische reacties op. Zo vond het RPF-Tweede-Kamerlid A. Rouvoet het te ver gaan om van een negatieve ontwikkeling te spreken. Zijn collega R.H.L.M. van Boxtel van D66 zei in een debat met Schutte dat deze als volksvertegenwoordiger geacht wordt de belangen te dienen van allen die in Nederland verblijven. Schutte antwoordde hierop dat naar zijn opvatting ook moslims alle recht hebben om eigen scholen te stichten en moskeeën te bouwen. Van Boxtel vond ook dat Schutte bijdroeg aan 'islamanoia' en dat diens standpunt gebaseerd was op de veronderstelling dat het christelijk geloof 'superieur dominant is in de Nederlandse samenleving en dat iedereen zich daar maar naar heeft te voegen' (Trouw, 26 januari 1996).
Algemene vergadering
De algemene vergadering van het GPV vond plaats op 19 en 20 april. In zijn toespraak zei Schutte onder andere dat RPF, SGP en GPV hun stemgedrag in de Tweede Kamer zoveel mogelijk op elkaar af moesten stemmen. Door de verdeeldheid binnen de paarse coalitie kregen de stemmen van de kleine christelijke partijen vaker dan voorheen een beslissende betekenis. Partijvoorzitter S.J.C. Cnossen plaatste enige kritische kanttekeningen bij het feit dat van het CDA ook niet-christenen lid konden zijn.
Verder werd het rapport Krachtige belijning. Over de betekenis van de belijdenis in de politieke praktijk besproken (zie Jaaroverzicht 1995, onder het kopje 'Belijdenis en politiek'). Oud-senator J. van der Jagt betreurde het dat het rapport niet inging op de politieke relevantie van de artikelen uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis die over de kerk gaan. Zijn opvolger in de Eerste Kamer, K. Veling, zei hierover echter dat in de politiek alleen over de kerk gepraat moest worden als het om de relatie tussen kerk en staat ging.
Daarna werd het nieuwe Program van Richtlijnen (zie Jaaroverzicht 1995, onder het kopje 'Program van richtlijnen') met algemene stemmen vastgesteld, na het aanbrengen van enkele wijzigingen. In januari was de bundel verschenen met de toespraken en werkgroeprapportages van de bijeenkomst van de Verbondsadviesraad van 16 december 1995, waar de hoofdlijnen van het concept-Program van Richtlijnen besproken werden.
Ten slotte werd een besluit genomen over de voorstellen van de Generale Vakbondsraad (GVR) tot wijziging van de uit 1988 stammende criteria bij politieke samenwerking door lijstineenschuiving (zie hieronder verder onder 'Samenwerking GPV, RPF en SGP').
Samenlevingsvormen
Op 15 juni besprak de GVR de brochures Zo zijn we niet getrouwd uit 1992 en Samenwonen verplicht uit 1995, beide opgesteld onder auspiciën van de Groen van Prinsterer Stichting (zie Jaaroverzicht 1992 onder het kopje 'Verwante instellingen en publikaties' en Jaaroverzicht 1995 onder het kopje 'Verwante instellingen en publikaties'). Tijdens de bespreking kwamen ook de partijpolitieke aspecten aan de orde. De beide brochures waren door RPF en SGP sterk aangevallen. Het toekennen van zakelijke rechten aan niet-huwelijkse samenlevingsvormen zagen deze partijen als een principieel onaanvaardbare vorm van erkenning door de overheid van deze samenlevingsvormen. De GVR betreurde deze verdeeldheid, maar was het niet met de kritiek van de zusterpartijen eens: het GPV moest de in de brochures aangegeven lijn blijven volgen.
Op 23 oktober presenteerde de Tweede-Kamerfractie van het GPV de notitie Huwelijk en gezin, met recht gewaardeerd. Opvallend onderdeel uit deze notitie was dat het GPV de rechter de bevoegdheid wilde geven om de behandeling van een verzoek om echtscheiding voor een half jaar op te schorten. De rechter diende dan te bevorderen dat de meest passende vorm van hulpverlening werd aangeboden, gericht op de instandhouding van het huwelijk.
Tweede-Kamerverkiezingen 1998
Op 30 november besloot de GVR politiek leider Schutte weer als eerste te plaatsen op de advieslijst voor de Tweede-Kamerverkiezingen van 1998. Voor het andere GPV-Tweede-Kamerlid, E. van Middelkoop, werd de tweede plaats gereserveerd. Beide kamerleden hadden te kennen gegeven weer beschikbaar te zijn. Tevens werd besloten dat het verkiezingsthema van het Verbond 'vaste grond' zou zijn.
Samenwerking GPV en RPF
In januari laaide de discussie op over de vraag of GPV en RPF tot een gemeen-schappelijke lijst bij de Tweede-Kamerverkiezingen en een gezamenlijke fractie zouden moeten overgaan. In een reactie op een enquête van het opinieblad Amendement onder GPV-raads- en Statenleden (zie Jaaroverzicht GPV onder het kopje 'Samenwerking GPV, RPF en SGP') zei RPF-voorzitter A. van den Berg begin januari dat een confederatie - voor hem het uitgangspunt voor een fusie - tussen GPV en RPF een kwestie van tijd zou zijn. Hij hoopte op een gezamenlijke lijst bij de Tweede-Kamerverkiezingen in 1998. Dit werd ook bepleit door R. Kuiper, directeur van het wetenschappelijk bureau van de RPF, en door de fractievoorzitter van de RPF in de Tweede Kamer, L.C. van Dijke.
Door de GPV-leiding werd de boot echter (voorlopig) afgehouden. Voorzitter Cnossen zei de vorming van één kamerfractie niet te willen overhaasten. De figuur van één fractie had volgens hem ook het nadeel dat het 'kwaliteitsvolle' opereren van de GPV-Tweede-Kamerfractie niet meer zo goed tot uiting zou komen (Nederlands Dagblad, 12 januari 1996). Politiek leider Schutte stelde geen voorstander te zijn van een lijstineenschuiving, omdat de geschiedenis had geleerd dat een gezamenlijke kamerfractie een opstap was naar een fusie. Als de RPF zich zou beraden op haar confessionele karakter, dan zou dat volgens Schutte veel helderheid bieden en toekomstige gesprekken over samenwerking ten goede kunnen komen. RPF-leider Van Dijke kon met dit appèl niet uit de voeten. Naar zijn mening bestond er in het geheel geen onduidelijkheid meer over de rol van de confessie binnen de RPF.
Op 24 februari besloot de GVR in 1998 geen lijstineenschuiving aan te gaan. Wel werd besloten om met de RPF te gaan praten over inhoud en functie van de gereformeerde belijdenis in de grondslag van beide partijen. Het gesprek zou een open agenda en geen tijdslimiet moeten hebben. Als zou blijken, zo stelde GPV-voorzitter Cnossen, dat de partijen het 'met elkaar eens zouden zijn over een grondslag waaraan wij ons beiden willen binden, dan betekent dat een belangrijke stap om samen tot organisatorische gevolgen te komen' (Ons Burgerschap, maart 1996). Ook wilde de GVR de samenwerking tussen de drie protestantse fracties in de Tweede Kamer graag verder uitbouwen. Met de RPF wilde de GVR tot afspraken komen over de manier waarop beide partijen in de verkiezingscampagne 1998 met elkaar om zouden gaan.
Binnen het GPV waren ook voorstanders van lijstineenschuiving en een gemeenschappelijke Tweede-Kamerfractie, zoals het oud-Tweede-Kamerlid A.J. Verbrugh en de voorzitter van het curatorium van de Groen van Prinsterer Stichting en hoofdredacteur van het Nederlands Dagblad, J.P. de Vries. Ook het zittende Eerste-Kamerlid Veling behoorde hiertoe.
RPF-leider Van Dijke vond de besluiten van het GPV-bestuur een betekenisvolle stap voorwaarts. Alleen wilde hij aan het gesprek een termijn verbinden: binnen een jaar zouden de overeenkomsten en verschillen tussen de twee partijen in kaart gebracht kunnen zijn. Ook het Federatiebestuur van de RPF aanvaardde de uitnodiging tot gesprek, met de kanttekening dat de grondslag van de RPF niet ter discussie zou staan. Van RPF-zijde zouden onder anderen Kuiper en het Tweede-Kamerlid Rouvoet aan het gesprek deelnemen; van het GPV onder meer Van Middelkoop.
Dat de RPF zelf wat meer gereserveerd was geworden ten aanzien van een fusie (zie Jaaroverzicht 1995 onder het kopje 'Samenwerken GPV, RPF en SGP') bleek ook in 1996 enkele malen. Zo zei de RPF-jongerenvoorzitter Th. Krins tijdens de algemene ledenvergadering van deze organisatie dat velen binnen de RPF minder gecharmeerd waren van het opgaan van de Federatie in een nieuwe partij met het GPV en eventueel de SGP. Door de cultuurverschillen tussen de partijen zou, aldus Krins, de aantrekkingskracht van zo'n nieuwe formatie in de praktijk wel eens tegen kunnen vallen. Bij de bespreking van de discussienota Reformatorische Partijvisie (zie Jaaroverzicht 1995 onder het kopje 'Reformatorische partijvisie') tijdens de Federatieraadsvergadering van de RPF in mei steunde een meerderheid de stelling dat het 'irreëel (is) om anno 1996 te zeggen dat de RPF zich zal opheffen ter wille van samenwerking' (Nederlands Dagblad, 13 mei 1996). In een workshop werd geconcludeerd dat de RPF-leiding wel naar samenwerking, maar niet naar eenwording met SGP en/of GPV zou moeten streven.
Op 3 december publiceerden de wetenschappelijke bureaus van GPV en RPF voor het eerst een gemeenschappelijk geschrift: Gelukkig is het land, geschreven door Verbrugh en Kuiper. De nota wilde een bijdrage leveren aan het debat over de publieke moraal in Nederland. De auteurs bepleitten het opnemen van een artikel in de grondwet, dat de overheid verplicht in al haar handelen God eer te bewijzen. Volgens hen is de figuur van een overheid die zich aan Gods wet bindt, verenigbaar met het bestaan van klassieke vrijheidsrechten. Bij de presentatie van de publicatie kondigde Kuiper aan dat de twee studiecentra in de toekomst minstens één gezamenlijke studie per jaar zouden uitbrengen.
Samenwerking GPV, RPF en SGP
Een verder naar elkaar toegroeien van GPV en RPF zou door de SGP niet worden betreurd. Tijdens de algemene vergadering van zijn partij op 24 februari zei partijleider B.J. van der Vlies het een goede zaak te vinden wanneer GPV en RPF - die immers beide anti-revolutionaire wortels hebben - op termijn zouden samengaan. Dit zou de duidelijkheid in de christelijke politiek dienen. Vanwege de fundamentele verschillen tussen de SGP en beide andere protestantse partijen, wilde de SGP zich niet bij dit eventuele samengaan aansluiten. Maar een samenwerking 'met behoud van eigen beginselen en met respect voor elkaars standpunten', bleef volgens Van der Vlies mogelijk (Reformatorisch Dagblad, 26 februari 1996).
De algemene ledenvergadering van het GPV aanvaardde op 20 april enkele voorstellen van de GVR tot wijziging van de in 1988 opgestelde criteria voor politieke samenwerking door lijstineenschuiving (zie Jaarboek 1988 DNPP, blz. 37). Eén van die wijzigingen behelsde dat voortaan ook tot lijstineenschuiving mocht worden overgegaan wanneer zelfstandig één of meer zetels zouden kunnen worden behaald, mits kon worden aangegeven dat de doelstelling van 'doorwerking van christelijke politiek' met deze vorm van samenwerking het beste werd gediend. Een andere wijziging betrof een aanscherping van de regel dat de samenwerkende partijen verantwoordelijk waren voor het stellen van de eigen kandidaten. Dit werd gedaan 'om de criteria (meer) te doen aansluiten op de actieve bevordering van het deelnemen van vrouwen aan politieke activiteiten' (Ons Burgerschap, maart 1996). Deze wijziging bracht algemeen secretaris D. Nieuwenhuis van de SGP tot de voorspelling dat er samenwerkingsverbanden tussen GPV en SGP bij verkiezingen zouden worden verbroken.
In de eerste helft van 1996 kwam er bij de voorbereiding van de tussentijdse gemeenteraadsverkiezingen in Zeeland op 13 november in de drie nieuw te vormen gemeenten na jarenlange samenwerking een einde aan gemeenschappelijke lijsten van GPV, RPF en SGP. In Middelburg kwam de SGP nu alleen uit, omdat RPF en GPV de eis van de SGP dat er geen vrouwen op de gemeenschappelijke lijst zouden staan niet konden aanvaarden. In Schouwen/Duiveland haakte de RPF af, onder andere vanwege het feit dat de Federatie een vrouw kandideerde, wat voor de SGP onacceptabel was. Voor Veere weigerde het SGP-hoofdbestuur één lijst van de drie partijen goed te keuren, omdat GPV en RPF vrouwen op deze lijst wilden plaatsen.
Ruim aandacht trok het feit dat bij de tussentijdse verkiezingen in het Noord-Brabantse Werkendam op 27 november de RPF, die haar lijst met die van de SGP had verbonden, dank zij de reststemmen van de staatkundig-gereformeerden een tweede zetel verkreeg die door een vrouw werd ingenomen. Was de lijstverbinding er niet geweest, dan waren de reststemmen naar de VVD gegaan. Niet alleen de plaatselijke SGP, maar ook Nieuwenhuis stond hier achter. Een RPF-vrouw was volgens hem te verkiezen boven een VVD-man, vooral nu de doelstelling van de samenwerking was de christelijke meerderheid in de raad te behouden. Nieuwenhuis vond verder dat een kiezer bij een lijstverbinding geen enkele verantwoordelijkheid heeft voor degene die dankzij deze vorm van samenwerking in de raad komt.
Internationale contacten
Van 13 tot 18 april was het scholings- en vormingsinstituut Mandaat van het GPV betrokken bij de organisatie van een cursus 'Christenen in de politiek' in Torockó in Roemenië. De cursus was bestemd voor gereformeerde jeugdwerkers uit de Hongaars-Roemeense bevolkingsgroep. Van 14 tot 20 september werd in Nederland een vervolgcursus gegeven. In de zomer verzorgde Mandaat een 'train the trainer-workshop' voor het regionale kader van de Zuid-Afrikaanse ACDP, een kleine christelijke partij.
Crisis bij de GPJC
In de eerste helft van 1996 maakte het Landelijk Verband van GPJC's (de GPV-jongerenorganisatie) een crisis door. In het januarinummer van Jeugd en Politiek, het orgaan van het Verband, schreven GPJC-voorzitter M. Flipse en zijn voorganger M. Jonker een 'openhartige brief'. Hierin spraken zij hun verontrusting uit over de koersverandering die zij bij het GPV signaleerden en die weg zou voeren van een 'confessioneel gereformeerde politiek'. Deze koersverandering zagen zij vooral tot uitdrukking komen in uitspraken van GPV-voorzitter Cnossen in het Nederlands Dagblad van 12 janari 1996. Hierin stelde deze dat er in de praktijk al nagenoeg sprake zou zijn van een confederatie van GPV en RPF, maar dat het formeren van één fractie van deze twee partijen in de Eerste en Tweede Kamer niet overhaast moest worden. Dat was, aldus Flipse en Jonker, slechts een pragmatisch bezwaar tegen een snelle lijstineenschuiving. Het door de Centrale Verbondsraad (CVR) van het GPV bepleite confederatiemodel was op deze wijze niets anders meer dan een 'mooi behangen voorportaal voor definitieve bezegeling van het federatiemodel'. Hierdoor zou de confessionele politiek van het GPV verruimd worden tot RPF-conforme 'bijbelgetrouwe' politiek, want in de grondslag van de Federatie was de belijdenis een niet of nauwelijks serieus te nemen document.
Op 12 februari besloot het GPJC-bestuur voorzitter Flipse (die tevens hoofdredacteur van Jeugd en Politiek was) op grond van deze brief met onmiddellijke ingang op non-actief te stellen. Daarbij speelde niet de geuite mening een rol - die moest binnen de GPJC verkondigd kunnen worden - maar de onheus-kritische toon, met daarbij het feit dat de brief zonder medeweten van de rest van het bestuur en de redactie van Jeugd en Politiek was geplaatst. Flipse zou daarmee afspraken hebben geschonden. Op de achtergrond speelde ook mee dat er binnen het GPJC-bestuur al langer kritiek leefde op het functioneren van Flipse. Medeschrijver Jonker werd op non-actief gesteld als redactielid van Jeugd en Politiek.
Tijdens de jaarvergadering van de GPJC op 10 april werd het besluit tot het op non-actief stellen van Flipse ongedaan gemaakt, toen bij een stemming hierover de stemmen staakten. Tijdens de urenlange discussie die daaraan voorafging, was vooral de vraag aan de orde of het conflict ging over de koers van de GPJC (aldus Flipse c.s.) dan wel over het functioneren van Flipse (zo meende het GPJC-bestuur).
De vergadering, die na de stemming was geschorst, werd op 17 mei voortgezet. Medestanders van Flipse dienden toen een motie in met als doel de opvattingen van Flipse c.s. als koers van de GPJC vast te leggen. Er diende een commissie van drie personen te komen - bestaande uit medestanders van Flipse - die de confessioneel-gereformeerde koers van de GPJC zou moeten waarborgen en binnen zes maanden haar visie aan de algemene vergadering zou moeten voorleggen. Het bestuur (minus Flipse) beschouwde dit als een motie van wantrouwen. De stemming liep uit op een nederlaag voor Flipse c.s. Van de twintig aanwezige verenigingen verwierpen twaalf de motie. Flipse trok zich daarna terug. De vergadering koos vervolgens K. Dijkema tot voorzitter. Hij was al voor de vergadering van april door het bestuur (minus Flipse) kandidaat gesteld.
Eind oktober begonnen Flipse, Jonker en A. Karssenberg (eveneens oud-redacteur van Jeugd en Politiek) een nieuw blad onder de titel: Terwille van het Koninkrijk. In dit blad, dat zes maal per jaar zou moeten verschijnen, wilden zij de lijn voortzetten die zij in Jeugd en Politiek hadden voorgestaan.
Overigens hadden de RPF-jongeren in februari in een brief aan het GPJC-bestuur tevergeefs verlangd dat de GPV-jongeren zich niet alleen van de toonzetting van de open brief van Flipse en Jonker, maar ook van de daarin vervatte visie zouden distantiren.
Verwante instellingen en publicaties
In maart verscheen 'Maastricht' in revisie: discussiebijdrage met het oog op de Intergouvernementele Conferentie 1996 van de fractie van SGP, GPV en RPF in het Europees Parlement. In deze nota werd gepleit voor een Europese Unie van zelfstandige Europese staten. Het takenpakket van deze Unie zou zich moeten beperken tot de interne markt en een aantal daarmee verbonden terreinen zoals internationaal vervoer, milieu en externe handel. De Europese Monetaire Unie was volgens de nota ongewenst en niet noodzakelijk.
Op 17 februari publiceerde de Groen van Prinsterer Stichting Moraal is niet neutraal, geschreven door A.H. Poelman, directeur van de Stichting. Poelman betoogde onder meer dat in een sterk geseculariseerde samenleving de christen-politicus met 'vrijmoedigheid' voor zijn uitgangspunt - het gezaghebbende Woord van God - moest uitkomen. In mei gaf het wetenschappelijk bureau het eerste deel uit van Het GPV in de gemeenteraad. Uitgangspunten, regelingen en praktisch functioneren. Voor deze toelichting op de leidraad voor een GPV-gemeente-programma van 1994 tekende Th. Haasdijk, wetenschappelijk medewerker van de Stichting. In september publiceerde de Groen van Prinsterer Stichting een 'kort commentaar'. In enigszins gewijzigde vorm verscheen de bijdrage van Veling aan het beleidsdebat over Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de Eerste Kamer in mei, onder de titel Het manco van het individualiseringsgeloof. Tijd voor verdieping van het politieke debat. In december zag de brochure Integratie als uitdaging. Overheid en etnische minderheden het licht. Hierin werd een restrictief toelatingsbeleid bepleit om de integratie van reeds aanwezige minderheden te doen slagen.
De jaarlijkse 'Actiedag' van Mandaat werd gehouden op 28 september. Het thema was 'Politiek is niet waarde(n)loos'. Behalve door Schutte werd er ook gesproken door EO-voorzitter A. van der Veer.
De Vereniging van GPV-bestuurders hield op 2 november een ledenvergadering. Het thema van de bijeenkomst was 'armoedebestrijding'. J. Debreczeny, wethouder van Dantumadeel, hield een inleiding.
De GPJC startte in februari met een nieuw jongerenblad voor twaalf- tot zeventienjarigen, Stand-by, dat Jeugd en Politiek Extra verving. Het voorjaarscongres van de GPJC vond plaats van 23 tot 26 februari. Het thema was: criminaliteit. Op 10 april en 17 mei kwam de jaarvergadering bijeen (zie hierboven onder 'Crisis bij de GPJC'). Het najaarscongres van de GPV-jongerenorganisatie vond plaats van 11 tot 14 oktober. Het onderwerp was 'politiek en religie'. Op 30 november was er een studiedag over de toekomst van de gereformeerde politiek en de positie van de GPJC daarin.
Personalia
Op 1 september verliet directeur A.H. Poelman de Groen van Prinsterer Stichting. Hij had de leiding van het wetenschappelijk bureau van het GPV vanaf 1 november 1989 in handen gehad. Tot zijn opvolger werd R. Janssens benoemd. Deze zou op 1 februari 1997 in dienst treden.
Laatst gewijzigd: | 11 maart 2024 14:13 |