Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Politieke partijen Christen Democratisch Appel (CDA) Geschiedenis

CDA jaaroverzicht 2006

Uit: P. Lucardie, M. Bredewold, G. Voerman en N. van de Walle, 'Kroniek 2006. Overzicht van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 2006' in: G.Voerman (red.), Jaarboek 2006 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partije n (Groningen 2008), 15-104, aldaar 32-40.

Inleiding

Voor de christen-democraten eindigde het jaar 2006 veel beter dan het begon. Begin januari stond de partij in de peilingen op dertig zetels en bij de gemeenteraads­verkiezingen werden forse verliezen geleden, terwijl ook het ledental terugliep. Het vertrou­wen in premier Jan Peter Balkenende en zijn partij begon vanaf mei echter te stijgen. Na een geslaagde campagne bleef het CDA ondanks licht verlies bij de Tweede-Kamer­verkiezingen de grootste partij en mocht zij het voortouw nemen bij de kabinets­formatie.

Gemeenteraadsverkiezingen

Het CDA startte de campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen op 14 januari in Rotterdam, tegelijk met een nieuwjaarsreceptie, onder het motto ‘lokaal staat centraal’. In zijn toespraak richtte politiek leider Balkenende zich vooral tegen de PvdA. Verder liet hij zich weinig zien in de campagne, afgezien van deelname aan het carnaval (in Tilburg en Venlo) en een enkel bezoek aan afdelingen.

Het CDA verloor ongeveer vierhonderd zetels op 7 maart. Volgens een peiling van het televisieprogramma ‘Netwerk’ weten de meeste chris­ten-democratische lokale lijsttrekkers hun verlies aan het landelijk beleid, maar vonden zij vrijwel allemaal dat Balkenende en voorzitter Maxime Verhagen van de Tweede-Kamerfractie moesten aanblijven. Slechts hier en daar klonk de roep om een meer sociale koers. De premier zelf zag geen reden voor een koerswijziging: ‘Ik sta voor mijn zaak’ (Trouw, 11 maart 2006). Alleen de voorzitter van het Christen Democratisch Jongeren Appèl (CDJA), Ronald van Bruchem, achtte een grondige heroriëntatie noodzakelijk. Partijvoorzitter Marja van Bijsterveldt-Vliegenhart vond wel dat haar partij ‘meer naast de mensen moest gaan staan’ en het regeringsbeleid beter moest presenteren (Trouw, 10 maart 2006). De partijtop zou meer het land moeten intrekken, zo luidde de conclusie. Van de achterban kreeg men af en toe forse kritiek, zoals op 8 april in Arnhem, waar met name Verhagen verweten werd een ‘technocratisch verhaal’ zonder compassie te houden (Trouw, 10 april 2006). In de peilingen daalde de partij in april tot 28 Kamerzetels – dertig minder dan rivaal PvdA.

Cartoonkwestie

De opschudding onder moslims over de spotprenten in een Deense krant – die zij beledigend achtten voor de islam en de profeet Mohammed in het bijzonder – ontmoette begrip binnen het CDA, althans bij Agnes van Ardenne-van der Hoeven, minister voor Ontwikkelingssamenwerking. In een artikel voor de internationale Arabische krant Asharq Al-Awsat (25 februari 2006, overgenomen door NRC Handels­blad op 28 februari 2006) hekelde zij de vijandigheid van ‘fundamentalistische secularisten’ ten opzichte van religie, ook al wees ze tegelijkertijd beperking van de vrijheid van meningsuiting af. Haar partijgenoot Bernard Bot, minister van Buitenlandse Zaken, distantieerde zich van haar opmerkingen. In de Tweede Kamer nam Van Ardenne in maart afstand van de aanduiding ‘fundamentalistische secularisten’, maar niet van haar analyse.

Minister Donner

Minister Piet Hein Donner van Justitie raakte een gevoelige snaar toen hij in een vraaggesprek met het weekblad Vrij Nederland opmerkte dat ‘als tweederde van alle Nederlanders morgen de sharia zou willen invoeren, dan moet die mogelijkheid toch bestaan?’ (16 september 2006). Daarmee leek hij in te gaan tegen fractievoorzitter Verhagen, die van mening was dat de Nederlandse overheid onder geen enkele omstandigheid het islamitische rechtssysteem zou moeten invoeren. Ter verantwoording geroepen in de Tweede Kamer, gaf de minister op 14 september toe dat hij verzuimd had in het interview duidelijk te maken dat hij de sharia zou bestrijden. De Kamer nam hiermee genoegen en gaf weinig steun aan de motie van wantrouwen die het onafhankelijk Kamerlid Geert Wilders had ingediend. Evenmin aangenomen werd een motie van het CDA om politieke partijen te verbieden die voor toepassing van de sharia ijveren. Donner zou overigens een week later toch aftreden, om een heel andere reden: het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de Schipholbrand (zie Jaarboek 2006 DNPP, blz. 16-30).

Kabinetscrisis

Tijdens de crisis rond het Nederlanderschap van Ayaan Hirsi Ali in de maanden mei en juni (zie Jaarboek 2006 DNPP, blz. 16-30) nam premier Balkenende geleidelijk aan afstand van minister Rita Verdonk voor Vreemdelingenzaken en Integratie, al zou hij haar niet laten vallen. Evenals andere vooraanstaande CDA-leden weet de premier de crisis vooral aan het optreden van D66 en niet aan de VVD. Zelf had hij de crisis niet kunnen voorkomen, meende Balkenende, al vond hij die betreurenswaardig en onnodig. Dat zoveel waarde werd gehecht aan zijn ‘verspreking’ in de nacht van 28 juni, achtte hij ‘merkwaardig’ (Dag­blad van het Noorden, 1 juli 2006). Verhagen vond het optreden van D66 en in het bijzonder van haar fractievoorzitter Lousewies van der Laan ‘onbegrijpelijk’ en ‘zonder enige logica’, ook al had hij eveneens kritiek op minister Verdonk (NRC Handelsblad, 1 juli 2006).

Armeense kwestie

Bij de raadsverkiezingen hadden veel allochtone kiezers het CDA in de steek gelaten. Het aantal allochtone raadsleden daalde tot 28. Het Tweede-Kamerlid Nihat Eski riep zijn partij in juli dan ook op om meer aandacht aan allochtonen te besteden en krachtiger stelling te nemen tegen ongenuanceerde uitspraken over moslims en de islam.

Op de kandidatenlijst voor de Tweede-Kamerverkiezingen (zie hieron­der) stonden drie moslims. Twee daarvan raakten in september in moei­lijkheden toen het televisie­programma ‘Nova’ bekend maakte dat zij over de kwestie van de Armeense genocide in 1915 een andere mening waren toegedaan dan hun partij (zie Jaarboek 2006 DNPP, blz. 16-30). De CDA-fractie had in juni in de Tweede Kamer vóór een initiatief-wetsvoorstel van de ChristenUnie gestemd om de ontkenning van deze volkerenmoord strafbaar te stellen – dat overigens op grond van bezwaren van de Raad voor de Rechtspraak niet op korte termijn tot wetgeving zou leiden. De Turkse regering had altijd geweigerd de dood van circa anderhalf miljoen Armeniërs in Turkije als poging tot uitroeiing (genocide) te beschouwen. De in Turkije geboren Osman Elmaci en Ayhan Tonca – voorzitter van het Contactorgaan Moslims en Overheid – die voorgedragen waren voor de respectievelijk plaats 56 en 35 op de kandidatenlijst, onderschreven de opvatting van de Turkse regering. Desgevraagd verklaarden ze niettemin dat ze het standpunt van hun fractie accepteerden: indien ze destijds al zitting hadden gehad in de Tweede Kamer, hadden ze ook voor de motie gestemd. Daarop dreigde een advocaat in Turkije hen daar aan te klagen wegens bezoedeling van de eer van dat land. In een interview in de Turkse krant Sabah ontkenden Tonca en Elmaci opnieuw de Armeense genocide. Daarop besloot het partijbestuur op 26 september de twee alsnog van de kandidatenlijst te verwijderen. Tonca bleef overigens wel aan als voorzitter van de CDA-fractie in de gemeenteraad van Apeldoorn. Het eveneens uit Turkije afkomstige Kamerlid Coskun Cörüz, die voorgedragen was voor de negentiende plaats, steunde de motie van de ChristenUnie en verklaarde zich be­reid die ook binnen de Turkse gemeenschap in Nederland te verdedigen. Een honderdtal Nederlanders van Turkse afkomst uitte zijn verontwaardiging over de gang van zaken in een protestmars naar het par­tij­bureau in Den Haag op 12 oktober.

Minister Veerman

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Cees Veerman, kwam in augustus in opspraak, evenals in 2005 (zie Jaaroverzicht 2005). Dit keer ging het om het gebruik van zijn dienstauto in het buitenland in vakan­tie­tijd en de declaratie van vliegreizen (van hemzelf en enkele topambtenaren met hun partners) naar zijn vakantieboerderij in Frankrijk in de periode 2002-2005. Hij leek hiermee in strijd met de richtlijnen van het kabinet gehandeld te hebben, maar gaf daar zelf een andere uitleg aan in een schriftelijk antwoord op vragen van Tweede-Kamerleden. Volgens Veerman betrof het een combinatie van werk en privé-leven die nog acceptabel was. De partners van zijn top-ambtenaren zouden hun vliegreizen alsnog betalen.

In dezelfde week kondigde Veerman aan, zich niet verkiesbaar te stellen voor de Tweede Kamer en evenmin voor andere openbare bestuursfuncties.

Kandidatenlijst Tweede-Kamerverkiezingen

Naast Veerman besloten ook de ministers Aart Jan de Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Karla Peijs van van Verkeer en Waterstaat, Van Ardenne-van der Hoeven en Bot om zich niet verkiesbaar te stellen voor de Tweede Kamer. Minister Maria van der Hoeven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Donner bleken daartoe wel bereid. Zij werden door het partijbestuur voorgedragen voor de derde respectievelijk vijfde plaats op de voorlopige kandidatenlijst, die op 14 augustus opgesteld werd nadat een commissie onder leiding van Herman Kaiser (oud-burgemeester van Roermond en bedrijfsadviseur) kandidaten had geselecteerd. De tweede plaats ging naar de fractievoor­zitter, Verhagen, de vierde naar de vice-voorzitter van de fractie, Gerda Verburg. De hoogst geplaat­ste nieuwkomer was Jan Schinkelshoek, directeur communicatie bij de Rabobank en in de jaren tachtig voorlichter van de CDA-fractie in de Tweede Kamer (op plaats elf). Tussen protestanten en katholieken was opnieuw een zeker evenwicht bereikt – de nummers 1, 4, 5, 8 en 9 waren protestant, de nummers 2, 3, 6, 7 en 10 katholiek. Op drie plaat­sen stonden moslims, zoals reeds vermeld. De door het CDJA voorgedragen O. van Dijk kwam op een niet-ver­kiesbaar geachte plaats. Hij was op het congres van de jongerenorgani­satie op 26 en 27 mei uit drie kandidaten voor de Tweede Kamer geko­zen.

De lijst werd op het verkiezingscongres op 30 september in Amsterdam vastgesteld. De volgorde van de eerste negentien plaatsen bleef onge­wijzigd. Vanaf plaats twintig werd de volgorde af en toe licht gewijzigd. Nadat eerder de twee in Turkije geboren kandidaten Tonca en Elmaci van de lijst geschrapt waren vanwege hun standpunt over de Armeense kwestie (zie hierboven), werd nu op plaats 55 het Tweede-Kamerlid Eski gezet, de Turkse Nederlander die op dit punt wel de partijlijn volgde. Een dertigtal CDA-leden van Turkse komaf, merendeels gemeenteraadsleden, had zich tevergeefs verzet tegen de kandidatuur van deze ‘excuus-Turk’ en geijverd voor terugkeer van Tonca en Elmaci.

Programma Tweede-Kamerverkiezingen

In januari was een commissie onder voorzitterschap van René Smit, oud-wethouder van Rotterdam en voorzitter van het College van Bestuur van de Vrije Universiteit Amster­dam, begonnen een program te ontwerpen. Nieuw was dat ook een voor­aanstaand lid van een zusterpartij, het lid van de Duitse Bondsdag Peter Altmaier, zitting in de commissie nam. Par­tijleden konden hun ideeën spuien op regionale bijeen­komsten, maar ook via een aparte website (hetdebat.com), waar reacties werden gevraagd op stellingen en problemen.

Op het partijcongres van 20 mei in Utrecht wenste het CDJA de hypo­theekrenteaftrek ter discussie te stellen. Een resolutie van die strekking werd met ruime meerderheid verworpen. Wel stemde een meerderheid – tegen de zin van het partijbestuur – voor afschaffing van de no-claim korting op de premie van de ziektekostenverzekering. Later zou dit ook in het verkiezingsprogram worden verwerkt.

Op 17 augustus presenteerde Smit het ontwerpverkiezingsprogram ge­titeld ‘Vertrou­wen in Nederland, vertrouwen in elkaar’ in Amsterdam aan premier Balkenende en partijvoorzitter Van Bijsterveldt. Uitgaande van een voorzichtige economische groei – naar de mening van de christen-democraten voor een belangrijk deel te danken aan het beleid van het tweede kabinet-Balkenende – zou het CDA de staatsschuld ver­der willen aflossen en de arbeidsparticipatie verhogen, onder meer door extra geld voor kinderopvang, de levensloopregeling en subsidies voor banen onder het minimum­loon. Jongeren tot 23 jaar zouden of moeten werken of een opleiding volgen – maar dus niet van een uitkering leven. Op de gezondheidszorg diende vier miljard bezui­nigd te worden. Het aantal ambtenaren zou fors moeten dalen. De christen-democraten ver­wachtten zodoende de kosten van de vergrijzing te kunnen dragen en niet in te hoeven grijpen in de AOW of in de pensioensgrens, zoals de PvdA en de VVD van plan waren. Ook op andere terreinen was het CDA niet geneigd veel te veranderen. PvdA-leider Wouter Bos verweet de christen-democraten dat zij pijnlijke beslissingen uitstelden. Hij noemde het program ‘onheilspellend’ en ‘van een ontstellende vaagheid’ (NRC Handelsblad, 18 augustus 2006). VVD-leider Mark Rutte liet zich aanmerke­lijk positiever uit, al had het program wat hem betreft iets ambitieuzer mogen zijn. De Tilburgse hoogleraar econo­mie Lans Bovenberg, actief lid van het CDA, vond de aanpak van de vergrijzing in het program van zijn partij onvoldoende. Kritiek kwam ook van oud-minister en oud-par­tij­­voorzitter Bert de Vries, die zijn partij verweet de belangen van ‘de weerbare midden­groepen’ boven die van ‘kwetsbare groepen’ te stellen (Trouw, 13 september 2006). Ook in 2005 had hij het sociale beleid van zijn partj onder vuur genomen (zie Jaar­overzicht 2005).

Het ontwerpprogram werd in september op verschillende ledenvergade­ringen bespro­ken en vervolgens op het verkiezingscongres op 29 en 30 september in Amsterdam met geringe wijzigingen vastgesteld. Enkele voorstellen werden uitgebreid of iets aan­gescherpt, bijvoorbeeld de strijd tegen de coffeeshops en behoud van de hypo­theek­renteaftrek ‘in de huidige vorm’. Een amendement voor een generaal pardon voor de onder de oude Vreemdelingenwet vallende asielzoekers kreeg geen meerderheid. In november zou een aantal vooraanstaande CDA-leden, waaronder de burgemeester Gerd Leers van Maastricht, oud-minister De Vries en oud-voorzitter van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV), Doekle Terpstra, tevergeefs aandringen op een soepeler partijstand­punt in deze zaak. Evenmin bleek het congres bereid zich tegen kern­energie uit te spreken. Volgens het verkie­zings­programma bleef het voorlopig ‘een van de opties’ en de staatssecretaris van Volkshuisves­ting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Pieter van Geel, voor­zag zelfs dat Nederland in 2016 een nieuwe kerncentrale zou hebben gebouwd (zie ook Jaaroverzicht 2005). De voorstellen voor versoepeling van het ontslag­recht wekten verontwaardiging bij de vakbeweging, ook bij het door het CDA-lid René. Paas geleide CNV. Everard de Jong, hulp­bisschop van Roermond, leverde in een vraaggesprek met Vrij Nederland (4 novem­ber 2006) felle kritiek op het program, vooral met betrekking tot armoede­bestrijding en gezinsbeleid. Hij overwoog zelfs op de ChristenUnie te gaan stemmen, maar betuigde later spijt over zijn scherpe uitlatingen.

Campagne Tweede-Kamerverkiezingen

Al in het voorjaar had premier Balkenende de aanval op de grootste oppositiepartij, de PvdA, geopend. Deze zou met haar plannen voor fis­calisering van de AOW en beper­king van de hypotheekrenteaftrek mensen hun zekerheden ontnemen (de Volkskrant, 29 april 2006). Het ‘Scandinavische model’ van de verzorgingsstaat dat de sociaal-demo­craten nastreefden zou Nederland weinig te bieden hebben, zo verzeker­den ook minister De Geus en fractievoorzitter Verhagen. ‘Met Bos bent u de klos’, zo sprak de laatste op het partijcongres van het CDA in mei, refererend aan de sociaal-demo­cra­tische plannen (NRC Handelsblad, 22 mei 2006). De eerder genoemde Bovenberg toonde juist waardering voor de plannen van de PvdA en raadde zijn partij aan hierop in te haken. Dat deed ook de voorzitter van het CDJA en de pas opgerichte beweging ‘Nieuw Collectief’ binnen het CDA. In reactie op vragen van lezers van het dagblad Trouw verklaarde Balkenende op 19 mei, de PvdA als partner niet uit te sluiten, ook al bleef hij haar sociaal-econo­mi­sche koers afwijzen.

Het CDA richtte zijn campagne niet alleen tegen de PvdA, maar ook tegen de Chris­ten­­Unie, die in toenemende mate als concurrent werd gezien. ‘Een stem op Rouvoet is een stem op Bos’, verklaarde Verha­gen: kiezers die van CDA naar ChristenUnie wis­selden, zouden er toe bijdragen dat de PvdA de grootste partij zou kunnen worden (Neder­lands Dagblad, 20 september 2006). De twee christelijke partijen ver­schilden van mening over zaken als een generaal pardon voor asielzoe­kers, beperking van de hypotheekrenteaftrek en armoedebestrijding.

Lijsttrekker Balkenende stelde zich vooral op als boven de partijen staande premier – en weigerde uiteraard op politiek getinte vragen in te gaan tijdens de algemene politieke beschouwingen in de Tweede Kamer eind september. Zijn bij die gelegen­heid uitgesproken lof op de ‘VOC-mentaliteit’ – naar aanleiding van kritiek op zijn neiging het economisch herstel toe te schrijven aan het beleid van zijn kabinet – kwam hem later op verontwaardigde protesten te staan.

In de peilingen liep het CDA zijn achterstand op de PvdA langzaam in en klom van dertig zetels medio maart naar 46 zetels in oktober, terwijl de PvdA van zestig naar 44 zetels daalde. Eind oktober begon het CDA uit te lopen en viel zijn rivaal verder terug.

Het verkiezingscongres van het CDA op 29 en 30 september werd op­geluisterd door bekende Nederlanders, zoals voetbaltrainer Louis van Gaal en Alida Bosshardt, van het Leger des Heils. Balkenende hield een pleidooi voor een ‘nieuwe Gouden Eeuw’ waarbij in een respectvol Nederland plaats zou zijn voor iedereen, ongeacht geloof en afkomst (NRC Handelsblad, 2 oktober 2006). De campagne zou plaats vinden onder het motto ‘Kies voor toekomst, kies voor elkaar’.

Balkenende publiceerde in oktober Aan de kiezer, een bundel van 27 brieven aan bekende en minder bekende Nederlanders (en drie buiten­landers), waarin hij veelal zijn beleid verdedigde. De CDA-leider gaf de aftrap voor de campagne op 25 oktober in Harderwijk en herhaalde zijn uitspraak op het partijcongres in mei: ‘ik ga voor goud’ (de Volkskrant, 26 oktober 2006). Hij vroeg de kiezers een mandaat om door te gaan met het versterken van de economie. De premier vormde de spil van de cam­pagne en was overal aanwezig – zo niet lijfelijk, dan in de vorm van een kartonnen evenbeeld of zijn beeltenis op een T-shirt, dat verspreid werd door het CDJA (met de opbrengst, die 20.000 euro bedroeg, zou een goed doel in Colombia gesteund wor­den). Balkenende verscheen ook veelvuldig op televisie en presenteerde zelfs (op 16 november) samen met Albert Verlinde het programma ‘RTL Boulevard’. De nieuwe media speelden eveneens een belangrijke rol; via de sociale netwerk-site Hyves wist de premier 30.000 ‘digitale vrienden’ te maken.

Op 8 november ging Balkenende in Amersfoort in debat met de lijst­trekkers van ChristenUnie en SGP, die hem verweten een te liberaal beleid te hebben gevoerd. Zijn partijgenoot (en oud-directeur van het Wetenschappelijk Instituut) Arie Oostlander deelde die kritiek, maar Balkenende hield vol dat zijn kabinet met ethische kwesties als euthana­sie en abortus zorgvuldiger was omgegaan dan zijn paarse voorgangers. Hij toonde zich, anders dan VVD-leider Rutte, wel bereid in een vol­gend kabinet met de ChristenUnie samen te wer­ken.

Uitslag Tweede-Kamerverkiezingen

Het CDA was ondanks het verlies van drie zetels veruit de grootste par­tij gebleven (zie tabel 2). In de partij overheerste de tevredenheid. M. Lampert, directeur van het bureau Motivaction dat het CDA in de cam­pagne van advies had gediend, stelde vast dat de partij niet alleen haar loyale aanhang onder de – kerkelijke – ‘traditionele burgerij’ had weten vast te houden, maar ook de in 2003 verworven aanhang onder de ‘moderne burgerij’ en de ‘nieuwe conservatieven’ (CDA.NL, december 2006). De regerende coalitie had evenwel haar meerderheid verloren. Binnen de partij ontstond enige discussie over mogelijke andere coali­ties. Frank van den Heuvel, bestuurslid van het Wetenschappelijk Instituut en redacteur van Christen-Democratische Ver­ken­ningen, pleitte zelfs voor een christen-democratisch minderheidskabinet (Trouw, 16 december 2006). Het CDA zou echter met de PvdA gaan onderhan­delen en met de SP, die later werd afgelost door de ChristenUnie (zie in deze Kroniek onder ‘hoofd­momenten’).

Personalia

Op 8 januari overleed generaal-majoor b.d. Joop van Elsen, Tweede-Kamerlid voor de Katholieke Volkspartij (KVP) van 1971 tot 1977.

Op 3 februari overleed Joop van der Reijden, oud-staatssecretaris voor Welzijn, Volks­gezondheid en Cultuur (van 1982-1986) en later voor­zitter van de omroep Veronica.

Op 30 mei overleed Marius van Amelsvoort, Eerste- en Tweede-Kamer­lid voor de KVP en het CDA in de periode 1969-1989. Ook was hij staatssecretaris van Financiën (1980-1981 en 1989-1994) en van Bin­nen­landse Zaken (1982-1986).

Op 19 juli overleed Jan van den Brink, van 1948 tot 1952 voor de KVP minister van Economische Zaken.

Op 15 augustus overleed Wim Schut, van 1967 tot 1971 voor de ARP minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

Laatst gewijzigd:06 april 2023 10:51