Eenhoofdigheid en meerhoofdigheid in de Europese Unie
Individuele bewindslieden dienen de door de ministerraad vastgestelde Nederlandse standpunten te verwoorden in EU-verband. Omgekeerd dienen zij de collectieve besluitvorming in EU-verband te verdedigen in de Nederlandse politieke arena. Met name de minister-president, maar ook de minister van Financiën lijken door hun rol en actieve bemoeienis met de Europese besluitvorming een positie in te nemen die van meer gewicht is dan op grond van het nationale staatsrecht mag worden verwacht. Vergelijkbare ontwikkelingen hebben zich voorgedaan rondom decentrale bestuurders die op het Europese toneel handelen. Inmiddels is er veel ervaring opgedaan met het verenigen van die exclusieve taken in EU-verband en de door de Grondwet veronderstelde gelijkwaardigheid van bestuurders. Zijn de huidige ministeriële verhoudingen te verenigen met hetgeen Europa en het Nederlandse staatsrecht van bewindslieden vraagt? Welke impact heeft de participatie in internationale gremia op de collegialiteit en verantwoordingsprocessen in de decentrale context? Voldoen de besluitvorming met betrekking tot EU-aangelegenheden en de verantwoording over die besluitvorming aan de eisen die daaraan gesteld kunnen worden? Welke eisen zijn dat precies en in hoeverre zijn die eisen te handhaven?
Laatst gewijzigd: | 28 mei 2019 16:36 |