Skip to ContentSkip to Navigation
Universiteitsbibliotheek
Universiteitsbibliotheek Gauronica

Emo's onderpand

door Wim Braakman

Abt Emo komt nogal eens voor in de blogs van de Bijzondere Collecties en dat is niet verwonderlijk. Zijn middeleeuwse kroniek beslaat de 12e en 13e eeuw en is voor de geschiedenis van onze streken vaak de enige bron. Na hem is het weer honderden jaren zo goed als stil in het Noorden. En waar van andere middeleeuwse teksten nog wel eens meerdere kopieën bestaan, is er hier maar één van, op een samenvatting uit de 17e eeuw na dan. Pas in de 19e en 20e eeuw komen er transcripties en vertalingen.

Herlezing van de tekst levert altijd weer nieuwe inzichten op. Dat komt helaas ook doordat Emo van Huizinge weliswaar zeer erudiet was—hij studeerde onder meer aan de universiteiten van Parijs en Oxford—maar hij schreef ook een soort Latijn waar latere Groninger humanisten zoals Agricola (1443-1485) van gruwden. Deze geleerden streefden naar het gebruik van een helder Latijn, naar de stijl van de grote klassieken. Als je dan de kroniek van Emo leest, begrijp je wat Agricola bedoelde. Onze abt formuleert, bewust of onbewust, vaak zo cryptisch dat het niet duidelijk is waar hij eigenlijk heen wil.

En soms is hij uiterst summier op plaatsen waar wij 21e-eeuwers graag een uitgebreid verslag hadden gezien, wat dan best ten koste had mogen gaan van de uitgebreide zelfbespiegelingen over de zonde—bijvoorbeeld over de vraag of hij door het verkopen van kerkelijke ambten (dat heet simonie en je hoort het natuurlijk niet te doen) de straf van God en dan met name de zware overstromingen en de duizenden slachtoffers daarvan onder mens en vee op zijn geweten had.

Eén van die, in onze ogen veel te korte, beschrijvingen is die van Emo’s voettocht van Wittewierum naar de paus in Rome van november 1211 tot juli 1212. Wat is het geval? De bewoners van Wierum hadden de dorpskerk aan Emo gegeven om als klooster te dienen. De bisschop van Münster en vooral een lokale edelman Ernestus zagen hun inkomsten uit de kerk en het grondgebied daarmee verdwijnen en pikten de kerk in. Emo zag geen andere mogelijkheid dan zijn zaak bij de paus te bepleiten. Daarmee begon zijn 241 dagen durende tocht. Er zijn vele raadsels rond de voettocht, maar het grootste is toch wel Emo’s onderpand.

Het lukt Emo waarachtig om van de paus (pas na een vijftig dagen durend verblijf in Rome!) een brief te krijgen waarmee hij zijn claim tegen de bisschop en Ernestus veilig kan stellen. Eind goed, al goed. De terugreis kan beginnen. Maar dan slaat de argeloze lezer de schrik om het hart, want wat doet Emo, naar eigen zeggen uit angst om de brief, zijn kostbaarste bezit, kwijt te raken? De tekst zegt:

UBG HS 116, kolom 12 “pecunia iam exhausta”
ill. 1: UB Groningen, hs. 116, kolom 12: “pecunia iam exhausta”
UBG HS 116, kolom 11 “literas enim suas Rome mercatoribus Bononiam tendentibus commiserat et in pignus tradiderat pro pecunia ab eis accepta”
ill. 2: UB Groningen, hs. 116, kolom 11: “Litteras enim suas Rome mercatoribus Bononiam tendentibus commiserat et in pignus tradiderat pro pecunia ab eis accepta.”

“Litteras enim suas Rome mercatoribus Bononiam tendentibus commiserat et in pignus tradiderat pro pecunia ab eis accepta.” (ill. 2). Zijn brief had hij in Rome als onderpand toevertrouwd aan kooplieden die naar Bologna gingen, in ruil voor het geld dat hij van hen had ontvangen.

De schrik slaat ons om het hart. En terecht, want als Emo in Bologna aankomt, blijkt dat de kooplieden zijn beroofd en dat ze de brief kwijt zijn. En Emo’s geld is op. “Pecunia iam exhausta” schrijft hij (ill. 1). Emo krijgt terstond heftige koortsaanvallen. Reizigersstress in optima forma. Zelf ziet hij het niet meer zitten. Hoe ze het, zonder geld, voor elkaar krijgen is onduidelijk, maar zijn metgezel Hendrik keert in zijn eentje om naar Rome. Daar verkrijgt hij opnieuw een brief van de paus en uiteindelijk kunnen beiden, metgezel en Emo, zelfs nog een reisje op de Rijn betalen voor ze glorieus hun intrek in hun klooster kunnen nemen. Ernestus en de bisschop hebben het nakijken. Wat overblijft is een raadsel van Dan Brown-achtige proporties. Wat toch was de ratio achter Emo’s onderpand?

Zou Emo de pauselijke brief aan de kooplui hebben gegeven in de veronderstelling dat alleen geestelijken zoals hij het gevaar liepen om reizend vanuit Rome bij wachtposten van keizer Otto IV te worden beroofd van pauselijk bezit? Dat zou kunnen. Maar wat hadden die kooplui te winnen bij de deal? Vroegen zij rente voor het uitgeleende geld? In de Middeleeuwen had de kerk het geven en vragen van rente verboden verklaard, op straffe van excommunicatie. Het lijkt niet erg plausibel dat Emo, die zo betrokken was op zijn zielenheil, van die regel zou zijn afgeweken. En voor hem was de pauselijke brief van levensbelang, maar voor de kooplieden niet. Wat zouden zij ermee kunnen, als Emo in gebreke zou blijven?

Misschien zoeken we het in de verkeerde hoek, mensen van de 21e eeuw die wij zijn. De middeleeuwers leefden niet in een tijd van de ratio en het primaat van de rede. Godsvreze en godsvertrouwen waren de polen waartussen het leven zich bewoog. Gezien Emo’s zelfbeschreven geestelijke worsteling met de vraag of hij wel deugt in Gods ogen, zou het ook kunnen dat hij de pauselijke brief afgeeft om te onderzoeken of God hem die brief wel waardig acht—voor het verkrijgen ervan heeft hij immers alleen geld hoeven betalen; zielenonderzoek speelde geen rol. Dat zou kunnen verklaren dat hij instort, als hij hoort dat de brief is ontvreemd, en helemaal weer opknapt als Hendrik een nieuwe brief uit Rome weet te halen. Ze knopen er een reisje langs de Rijn aan vast. Evenzo hebben de kooplieden de brief wellicht beschouwd als een religieus object of talisman die hen op reis zou beschermen. Onterecht zoals zou blijken.

Laatst gewijzigd:27 juli 2022 10:23
View this page in: English