Rijkshogeschool 1815-1876
Na de totstandkoming van het Koninkrijk der Nederlanden in 1815 wordt de Keizerlijke Universiteit in Groningen, naast die van Leiden en Utrecht, een Rijkshogeschool. De faculteit van de vrije kunsten wordt opgedeeld in de faculteit der letteren en wijsbegeerte en de faculteit wis- en natuurkunde. Ondanks het weer toenemend aantal studenten is de universiteit niet verzekerd van haar voortbestaan. Het aantal studenten blijft onder de tweehonderd.
In 1846 wordt het middeleeuwse kloostercomplex dat als academiegebouw diende, afgebroken. Vier jaar later verrijst een nieuw academiegebouw in neo-classicistische stijl op dezelfde plek. Op de bovenverdieping wordt een Museum van Natuurlijke Historie ingericht met een uitgebreide studiecollectie opgezette vogels, skeletten en preparaten op sterk water.
Tot aan het begin van de 19e eeuw bleven de universitaire gebouwen rond de Broerstraat geconcentreerd en was er eigenlijk nauwelijks sprake van uitbreiding.
Naast het complex aan de Broerstraat had de universiteit alleen nog een Hortus Botanicus aan de Grote Rozenstraat, twee ziekenzaaltjes in het Groene Weeshuis in de Ebbingestraat en een klein Chemisch Laboratorium in een zomerhuisje in de Prinsenhoftuin.
Een academisch ziekenhuis
In 1793 werd Evert Jan Thomassen à Theussink benoemd tot hoogleraar geneeskunde. Als student had hij in de grote steden van Europa gezien hoe zorg en onderwijs uitstekend hand in hand gingen en dat bracht hem op het idee om een klein academisch ziekenhuis in te richten. In Leiden en Utrecht waren al dergelijke academische ziekenhuizen geopend.
In 1797 opende zodoende het Nosocomium Academicum in het voormalig militair hospitaal in het Groene Weeshuis. Een aantal jaren later, in 1803, verhuisde het ziekenhuis naar de Munnekeholm en daar bleef het 100 jaar gevestigd tot het academisch ziekenhuis overging naar de huidige locatie aan de Oostersingel.
Laatst gewijzigd: | 13 augustus 2021 15:17 |