De persoon Mansholt
MANSHOLT, Sicco Leendert (1908-1995)
Mansholt, Sicco Leendert, minister en Europees commissaris (Ulrum (Gr.) 13-9- 1908- Wapserveen (Dr.) 29-6-1995).Zoon van Lambertus Helbrig Mansholt, landbouwer en lid van Gedeputeerde Staten van Groningen, en Wabina Andreae, lerares en politiek activiste. Gehuwd op 17-1-1938 met Hendrika Johanna Postel (1913-2000), lerares. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren.
Sicco Mansholt groeide, samen met twee broers en twee zusters, als tweede zoon op in een welgesteld landbouwersgezin met een linkse oriëntering: zowel zijn grootvader Derk Roelfs Mansholt als zijn moeder waren politiek actief. Sicco bracht zijn jeugd door op het enorme akkerbouwbedrijf (ruim 90 ha.) 'Torum' in de uitgestrekte Groningse Westpolder, grenzend aan de Waddenzee. Toen dit familiebezit in 1922, na het overlijden van Sicco's grootvader, moest worden verkocht, verruilde zijn vader het boerenbestaan voor een bestuurscarrière. Het vertrek uit dit idyllische oord was voor de veertienjarige Sicco een traumatische ervaring. De familie verhuisde naar Glimmen. In het nabijgelegen Groningen bezocht Sicco de HBS. Hij spijbelde veel en doubleerde twee keer.
Na het eindexamen in 1926 ging Mansholt naar de Middelbare Koloniale Landbouwschool in Deventer, omdat hij, naar het voorbeeld van een oom, op een cultuuronderneming op Java wilde werken. In 1930 behaalde hij het diploma, maar vanwege de crisis kon hij in Nederlands-Indië niet aan de slag. Vier jaar lang werkte hij in allerlei functies bij de overheid en in het bedrijfsleven om in 1934 alsnog naar Java te reizen, waar hij als jongste employee in dienst trad op de theeplantage 'Pasir Nangka' te Tjibeber in de Preanger. Het werk hier beviel hem, maar hij kon slecht tegen de koloniale gezagsverhoudingen. In 1936 hield hij het voor gezien en keerde hij terug naar zijn ouders in Glimmen. Hij werkte enige tijd als landarbeider op bedrijven van familieleden, uiteindelijk bij zijn broer Dirk, die zich in de zojuist drooggelegde Wieringermeerpolder had gevestigd.
In november 1937 ging voor Mansholt een lang gekoesterde wens in vervulling: hij kreeg een kavel van ruim 56 ha en een moderne boerderij in de zojuist drooggelegde Wieringermeerpolder. Kort daarop trouwde hij met de huishoudlerares Henny Postel. De eerste jaren werd keihard gewerkt om zo snel mogelijk uit de schulden te komen. Mansholt zat overdag op de trekker, zijn vaste knecht 's nachts. Het bedrijf verbouwde graan, suikerbieten en vlas. Toch had hij nog tijd voor het secretarisschap van de plaatselijke afdeling van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Bovendien speelde hij een vooraanstaande rol in het coöperatieve verenigingsleven.
Al snel nadat de Duitsers in mei 1940 Nederland hadden bezet, werd de boerderij een toevluchtsoord voor onderduikers. Mansholt kwam vervolgens als vanzelf het verzet in. Hij verzorgde de aanvoer van landbouwproducten voor de voedselorganisatie Natura, de voorraadschuur van de illegaliteit, en organiseerde het transport. Onder de groenten en aardappelen waren af en toe ook wapens verborgen. Hij moest geregeld zelf onderduiken. Mansholt discussieerde in die tijd ook in de zogeheten 'Dordtsche Kring' over de politieke mogelijkheden na de bevrijding.
Op grond van zijn vooraanstaande positie in de organisatie van de voedselvoorziening en dankzij de in bezettingstijd opgedane contacten werd Mansholt eind april 1945 door het Militair Gezag aangewezen als waarnemend burgemeester van de door de Duitsers onder water gezette Wieringermeer. Nog geen twee maanden later, op 24 juni 1945, nam hij - 37 jaar oud - als minister van Voedselvoorziening, Landbouw en Visserij zitting in het eerste naoorlogse kabinet-Schermerhorn-Drees. Bekend met zijn organisatorische kwaliteiten vanuit het verzet vroegen de formateurs hem deze verantwoordelijke post op zich te nemen, omdat er op dat moment nog slechts voor één week voedsel in het land was. Met een slagvaardig inkoopbeleid, straffe distributie en prijsbeheersing wist hij de precaire situatie te boven te komen. 'De beste tijd van mijn leven', vertelde hij later (Die Krise, 24). Van belang was dat het directoraat-generaal van de Voedselvoorziening onder leiding van zijn neef S.L. Louwes nog geheel intact was. Onmiddellijk bij de oprichting van de Partij van de Arbeid (PvdA) in 1946 werd Mansholt lid van deze partij.
Aanvankelijk was Mansholt van plan na twee jaar terug te keren naar zijn boerderij. Maar kennelijk kreeg hij de smaak te pakken, want ook in de kabinetten-Beel (1946-1948), -Drees-Van Schaik (1948-1951) en drie van de daaropvolgende kabinetten-Drees (1951-1958) zou hij de portefeuille van Landbouw beheren. Na de voedselvoorziening richtte hij zijn aandacht op het ontwikkelen van het landbouwbeleid, in nauw overleg met het bedrijfsleven. Maandelijks sprak Mansholt met de verzuilde boerenorganisaties, verenigd in de Stichting voor de Landbouw, sinds 1954 het Landbouwschap geheten. Centraal in het landbouwbeleid stond het vaststellen van gegarandeerde minimumprijzen voor de belangrijkste producten, ondersteund door importheffingen en restituties bij export. Daarnaast werd geld gestoken in onderzoek en onderwijs om op structurele wijze de productiviteit van de bedrijfstak te verbeteren. In essentie was de grondslag van Mansholts beleid ook steeds van sociale aard: de boer op het goed geleide, economisch verantwoorde bedrijf had recht op bestaanszekerheid, vakantie en culturele ontplooiing, zoals elke andere beroepsgroep.
Als minister hield Mansholt nauw contact met de PvdA-fractie. Hij had een goede politieke neus, maar ook behoefte aan een klankbord. Daarom omringde hij zich op zijn ministerie met een klein kabinet van gelijkgezinde politieke adviseurs. Herhaaldelijk verweten zijn politieke tegenstanders in de Tweede Kamer hem daarom dat hij toestond dat ambtenaren zich met politiek bemoeiden. Toen vanaf omstreeks 1956 de perspectieven voor de landbouwsector steeds minder rooskleurig werden, kreeg Mansholt daarvan de schuld. Het parlement verweet hem te veel aandacht te besteden aan Europese zaken en het binnenland te verwaarlozen. Ook binnen de ministerraad wekte hij weerstand doordat hij zijn collega's steeds vaker confronteerde met onstuimige soloacties of afwijkende opvattingen. Mansholts benoeming met ingang van 1 januari 1958 tot lid van de Europese Commissie kwam daarom in menig opzicht als een verlossing. 'We zijn hem gelukkig eindelijk kwijt' ( Voor Nederland en Europa, 347), zou minister-president Drees tegen een collega hebben gezegd toen er na twaalf en een half jaar een einde kwam aan zijn ministerschap.
Binnen de Europese Commissie kreeg Mansholt de portefeuille van Landbouw. Het begeerde voorzitterschap ging aan zijn neus voorbij door de weigering van de West-Duitse Bondskanselier K. Adenauer: 'Ein Bauer und ein Sozialist, das ist des Guten zuviel'. Mansholts dynamische aanpak zou de totstandkoming van een Europees landbouwbeleid aanzienlijk versnellen, maar zonder steun van de Franse en Nederlandse ministers van Landbouw zou dat beleid nooit van de grond zijn gekomen. Hij gaf voorrang aan de vorming van een gemeenschappelijke markt. Vele moeizame onderhandelingen zouden daarvoor nodig zijn. Maar Mansholt en zijn team slaagden er uiteindelijk steeds in een voor de zes lidstaten aanvaardbaar pakket met compromisvoorstellen aanvaard te krijgen.
Mansholt werd omstreeks het midden van de jaren zestig wel gezien als 'Mister Europe' en zijn landbouwpolitiek als motor van de Europese (politieke) integratie. Maar daarna ging het bergafwaarts. Het grootste struikelblok vormde De Gaulle, die het Europese landbouwbeleid weliswaar steunde, maar een tegenstander was van verdere uitbreiding en verdieping. Mansholt had al eerder furieus gereageerd op diens veto ten aanzien van toetreding van Groot-Brittannië in 1963. Hij stelde het nationalisme van de Franse president toen zelfs op één lijn met dat van Hitler.
Mansholts teleurstelling over deze gemankeerde politieke ontwikkeling werd omstreeks 1966 nog versterkt door de negatieve effecten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De Europese ministers van Landbouw stelden namelijk te hoge prijzen vast, wat tot overproductie leidde. Krachtig politiek ingrijpen was noodzakelijk om het probleem van de overschotten te beëindigen. In december 1968 droeg Mansholt hiervoor een oplossing aan in zijn beruchtste plan, het Memorandum inzake de hervorming van de landbouw in de Europese Economische Gemeenschap, nader uitgewerkt in een zesdelig dossier . Hierin beargumenteerde hij dat tot 1980 vijf van de tien miljoen boeren in Europa het veld moesten ruimen. Gepleit werd voor schaalvergroting met passende saneringsmaatregelen. De schoktherapie werkte averechts. Mansholt joeg grote groepen boeren tegen zich in het harnas. Hij werd zelfs persoonlijk bedreigd. In maart 1971 werd een sterk gereduceerde versie van het plan aanvaard, op het moment dat in de straten van Brussel een gewelddadig treffen plaatsvond tussen boeren en de Belgische rijkswacht. Daarbij viel één dode en raakten honderd mensen gewond.
Vanaf 1965 was bij Mansholt de twijfel over de ontwikkeling van het politieke Europa steeds verder toegenomen, en in 1971 bevond hij zich in een diepe persoonlijke crisis. De boerenopstand had hem aangegrepen. Hij kreeg last van een gevaarlijk hoge bloeddruk. In de zomer van dat jaar las hij het eerste concept van The limits to growth, beter bekend als het rapport van de Club van Rome. Het effect was revolutionair: Mansholt werd van het ene op het andere moment een sombere profeet van - zoals het rapport het noemde - de 'nulgroei'. Hij voelde zich 'gecorrumpeerd door het kapitalisme' en vroeg hardop om een nieuwe Karl Marx, die de oplossing zou aandragen voor fundamentele problemen als de groeiende tegenstelling tussen het arme Noorden en het rijke Zuiden, milieuvervuiling en de uitputting van grondstoffen. In Nederland trad Mansholt op als voorzitter van de zogeheten Commissie van Zes, die de basis wilde leggen voor blijvende samenwerking tussen een aantal progressieve partijen. Deze 'Club-Mansholt' kwam in het voorjaar van 1972 met een opvallend discussiestuk, waarin werd gepleit voor nulgroei en voor Nederland als gidsland, lichtend voorbeeld voor de rest van de wereld. Het gerucht dat Mansholt naar de Nederlandse politiek zou terugkeren, werd door hemzelf ontkend: zijn slechte gezondheid verzette zich hiertegen. Negen maanden vóór zijn pensionering, in maart 1972, kreeg hij ten slotte toch nog de leiding van de Europese Commissie toebedeeld, toen de Italiaanse voorzitter onverwacht aftrad. Mansholt - sinds 1958 één van de vice-voorzitters - werd daarop in deze functie benoemd.
Ook in zijn privé-leven maakte Mansholt in de lente van 1972 een draai van honderdtachtig graden. Het huwelijk met Henny was goed, vooral in het begin. Sicco was een echte familieman, maar in Brussel schoot er weinig tijd over voor het gezin. Mansholt had de reputatie dat hij zich snel liet verleiden door vrouwelijk schoon. In 1972 werd hij op slag verliefd op een medewerkster van een van zijn collega's, de 24-jarige Petra Kelly, later een van de oprichters van de Duitse Grüne Partei. In de zomer van 1973 trok hij bij haar in in een flatje in Brussel, maar hij bleef tegelijk bij zijn vrouw. Eind december 1974 besloten de twee, onder druk van hun omgeving, uit elkaar te gaan. Hij keerde terug naar zijn vrouw en de kapitale boerderij in het Drentse Wapserveen, waar het echtpaar zich na zijn pensionering gevestigd had.
Mansholt was er de man niet naar om op zijn vijfenzestigste op zijn lauweren te gaan rusten. Thuis werkte hij graag met zijn handen. Met één van de zeilboten die hij bouwde stak hij begin jaren tachtig nog de Atlantische Oceaan over. Verder bleef de politiek zijn lust en zijn leven. Van de oliecrisis in 1973 tot de val van de Berlijnse muur in 1989 liet hij in Nederland en daarbuiten zijn waarschuwingen horen in honderden redevoeringen en interviews. Frustratie over de politieke situatie in Europa en de monsterlijke omvang die 'zijn' gemeenschappelijke landbouwbeleid had gekregen, speelde op de achtergrond steeds mee. Aan het eind van zijn leven werd Mansholt tweemaal getroffen door een hersenbloeding. Hij sprak moeilijk en raakte slecht ter been. Zijn hart brak toen zijn oudste dochter plotseling ziek werd en stierf. Kort daarop overleed hij zelf.
Sicco Mansholt was geen technocraat, maar een dynamisch politicus van Europees formaat, voor wie de persoonlijke aanpak en overtuiging doorslaggevend waren. Lang en breedgeschouderd, met een rond, kaal hoofd en grote felblauwe ogen, bezat hij een charismatische uitstraling. Met de rust, de flair en de zelfverzekerdheid die hij uitstraalde, was Mansholt een leider die zijn medewerkers kon inspireren. Zijn beleid ontwikkelde hij in de praktijk, in gedachtewisselingen met zijn staf. Hij delegeerde gemakkelijk en sloeg weinig acht op de ambtelijke hiërarchie. Mansholts taalgebruik was direct en vaak politiek beladen. Het klonk gelijkhebberig, wat soms tot irritaties leidde. Rechtlijnigheid en een gebrek aan zelfrelativering versterkten dat. Hij kon weliswaar emotioneel en opvliegend zijn, maar hield dit doorgaans goed verborgen. Mansholt bleef ambitieus en idealistisch. Aan het eind van een van de vele interviews uit de laatste levensjaren noteerde een journalist uit de mond van zijn vrouw: 'Wanneer houdt dit gedoe nou eens op?' ( Hervormd Nederland, 17- 2-1990). Deze grote politieke pionier van Europa kon het eenvoudig niet laten.
A: Archief-Sicco L. Mansholt in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam.
P: o.a.: 'Prijsvorming van landbouwproducten en grondrente' in Geschriften van de Socialistische Vereeniging tot Bevordering van de Studie van Maatschappelijke Vraagstukken15 (1940) 31-45; 'Modern socialisme', in Socialisme en Democratie11 (1971) 523-539; La lettre Mansholt. Réactions et commentaires. Onder red. van Jean-Jacques Pauvert (Parijs 1972); Der Krise. Europa und die Grenzen des Wachstums(Stuttgart 1974); 'Herinneringen uit mijn jeugd', in Gedenkboek Nijverheid 1991. I: Historie van De Marne. Onder red. van G.F. Beukema [e.a.] (Leens 1991) 9-13; 'Wetenschappelijk inzicht en politieke onmacht' in Burgers en vreemdelingen. Opstellen over filosofie en politiek. Onder red. van Dick Pels en Gerard de Vries (Amsterdam 1994) 261- 270.
L: Wim Klein, 'De superboer Sicco Leendert Mansholt' in Elsevier, 29- 1-1966; Frans Nypels en Kees Tamboer, 'De man Mansholt' in Haagse Post, 22/28-3-1972; H[enk] V[redeling], 'Mansholt maakte landbouwpolitiek op waterski's' in Voeding. Orgaan van de Agrarische Voedingsbedrijfsbond, 9-1- 1973; Willem Drees. Onder red. van H. Daalder en N. Cramer (Houten 1988) 139-143; W.H. Vermeulen, Europees landbouwbeleid in de maak. Mansholts eerste plannen, 1945-1953(Groningen 1989); J. Jaspers, 'De socialist: Sicco Mansholt (geb. 1908)', in Een loopbaan in de landbouw. Twaalf portretten van markante figuren in agrarisch Nederland. Onder red. van P.C.M. Hoppenbrouwers (Groningen 1991) 128-141; Arend J. Voortman, 'Nederlandse sociaal-democratie en het landbouwvraagstuk. De duurzame relatie van Sicco Mansholt met de boeren', in Het vijftiende jaarboek van het democratisch socialisme(Amsterdam 1994) 247-269; Sarah Parkin, The life and death of Petra Kelly(Londen 1994); J.C.F.J. van Merriënboer, 'Het avontuur van Sicco Mansholt', in Politiek(e) Opstellen15/16 (1995/1996) 136-168; J.H. Molegraaf, Boeren in Brussel. Nederland en het Gemeenschappelijk Europees Landbouwbeleid, 1958-1971([Utrecht] 1999); Frank Westerman, De graanrepubliek(Amsterdam [etc.] 1999); 'Vraaggesprek met mr. J.J. van der Lee', in Voor Nederland en Europa. Politici en ambtenaren over het Nederlandse Europabeleid en de Europese integratie, 1945-1975. Onder red. van A.G. Harryvan [e.a.] ('s-Gravenhage 2001) 153-187. Op 12 maart 1993 zond het Humanistisch Verbond de televisiedocumentaire ' Ik geloof dat we nog geen stap verder zijn' over het leven van Sicco Mansholt van Henk Renou en Kiki Amsberg uit. Op 19 maart 1997 zond de RVU de televisiedocumentaire Sicco Mansholtvan Hans van der Werf uit.
I: W.H. Vermeulen, Europees landbouwbeleid in de maak. Mansholts eerste plannen, 1945-1953(Groningen 1989) voorkaft
Johan van Merriënboer
Laatst gewijzigd: | 12 november 2012 15:54 |