Partijgeschiedenis
De Nationaal Socialistische Beweging (NSB) werd op 14 december 1931 opgericht door de Utrechtse waterstaatkundig ingenieur Anton Mussert. Mussert, van huis uit een sterk nationaal voelend conservatief liberaal (hij was lid geweest van de Liberale Staatspartij de Vrijheidsbond), meende dat de parlementaire democratie had bewezen niet opgewassen te zijn tegen de dreiging van revolutionair socialisme en economische crisis, en daarom vervangen diende te worden door een corporatief georganiseerde dictatuur.
Na een moeizaam begin kreeg de NSB in 1933 de wind in de zeilen, mede door de electorale successen van de nationaalsocialisten in Duitsland en Adolf Hitlers benoeming tot rijkskanselier. Het ledental van de beweging nam snel toe, zoals de eerste grote massabijeenkomsten toonden. Deze waren duidelijk geïnspireerd op de Duitse en Italiaanse voorbeelden, compleet met fascistengroet, zwart geüniformeerde partijmilitie en leiderscultus. Bij de Provinciale Statenverkiezingen in april 1935 haalde de beweging bijna 8% van de stemmen – een in het verzuilde Nederland ongekend succesvol electoraal debuut.
Deze snelle opkomst alarmeerde de politieke concurrenten. De SDAP viel vanaf 1933 de NSB wekelijks fel aan in het weinig subtiele strijdblad Vrijheid Arbeid Brood. In datzelfde jaar plaatste de regering de NSB op de lijst van voor ambtenaren en militairen verboden verenigingen. Katholieken en gereformeerden werd in 1936 door hun kerken (actief) NSB-lidmaatschap verboden. Progressieve kringen die de verzuilingskritiek van de NSB deelden maar haar dictatoriale neigingen verafschuwden, zetten een concurrerende massabeweging op, Eenheid door Democratie geheten.
Als gevolg van dit tegenweer, en de toenemende zorg om de binnenlandse repressie en buitenlandse agressie van Nazi-Duitsland, kalfde de steun voor de NSB onder de kiezers in de tweede helft van de jaren dertig weer snel af. De partijleiding realiseerde zich dat ze langs legale weg niet aan de macht zou komen. Toen in mei 1940 de Duitse legers Nederland bezetten, koos Mussert zonder veel omhaal voor collaboratie. Hij voldeed hiermee aan de verwachtingen van zowel de buitenwereld – die de NSB, zij het onterecht, als geheel betichtte van verraad in de Meidagen – als van de leden, van wie slechts zeer weinigen na mei 1940 afhaakten.
De collaboratie met de Duitse bezetter werd geen succes. De NSB fungeerde nauwelijks als partner van het Duitse gezag, maar vooral als reservoir waaruit betrouwbare bestuurders en ambtenaren konden worden betrokken, alsmede vrijwilligers voor (para)militaire formaties. Daarbij maakte Mussert zich grote zorgen dat Nederland na een Duitse overwinning simpelweg geannexeerd zou worden. Het voorkomen daarvan, door het cultiveren van een band met de volgens Mussert anti-annexionistisch gezinde Führer, werd in toenemende mate de rechtvaardiging van de collaboratie – die naar Musserts opvatting dus ook niet landverraderlijk was.
Daarover oordeelde de rest van de maatschappij eensgezind anders. Tijdens de bezetting werden NSB’ers algemeen gehaat en als verklikkers gevreesd. Tienduizenden van hen werden na de bevrijding in mei 1945 opgepakt en geïnterneerd, aanvankelijk onder vaak barre omstandigheden. Mussert kreeg in 1946 de doodstraf, vele andere partijprominenten lange gevangenisstraffen. De meeste gewone leden werden na korte tijd weer vrijgelaten en verdwenen in de anonimiteit.
Ideologisch-programmatische ontwikkeling
De NSB-ideologie bestond in aanleg uit weinig meer dan een pleidooi voor nationale eenheid in plaats van levensbeschouwelijke verdeeldheid, autoritair gezag in plaats van de machteloze parlementaire democratie, en corporatistische economische ordening in plaats van het bestaande kapitalisme of het dreigende socialisme. Centraal stond de cultureel bepaalde natie van het Italiaanse fascisme, niet het raciaal bepaalde volk van het Duitse nationaalsocialisme.
In de loop van de jaren dertig radicaliseerde de NSB echter in nationaalsocialistische richting: ze omarmde het raciale of ‘volkse’ denken en het antisemitisme, en verdedigde consequent de agressieve Duitse buitenlandse politiek. In de binnenlandse politiek werd haar toon dreigender. Deze radicalisering lijkt, opmerkelijk genoeg, zowel oorzaak als gevolg te zijn geweest van de toenemende isolering van de partij.
Tijdens de bezetting raakte de Beweging in toenemende mate verdeeld in een radicale vleugel rondom de Nederlandse SS, die aansluiting bij Duitsland voorstond, en een ‘nationale’ vleugel rondom Mussert. De buitenwereld ontging dit onderscheid; zij zag de NSB na mei 1940 uitsluitend als handlanger van de bezetter.
Organisatorische ontwikkeling
De NSB kende een fijnmazige lokale organisatie. De basiseenheid was de groep van minimaal 15 leden, daarboven de kring en het district. Inspraak bestond niet; de gehele organisatie werd aangestuurd vanuit het hoofdkwartier in Utrecht, waar Mussert in principe alle besluiten nam. In de praktijk ging Mussert vooral in ideologische en personele kwesties vaak af op advies van naaste medewerkers.
De Beweging wilde een voorafspiegeling zijn van de solidaire en activistische gemeenschap van de toekomst en vergde van haar leden dan ook grote betrokkenheid. Belangrijke partijactiviteiten waren het colporteren met het partijweekblad Volk en Vaderland, het bijwonen van openbare vergaderingen en deelname aan de massale nationale partijdagen, de zogeheten Hagespraken.
Het partijleven leed onder de terugloop van het ledental vanaf begin 1936. Door de ermee gepaard gaande daling van de inkomsten moesten kringhuizen worden gesloten en lokale bladen opgeheven. De belangrijkste nevenorganisaties van de NSB, de paramilitaire Weerafdeling (WA) en de Nationale Jeugdstorm, leidden door wettelijke beperkingen een kwijnend bestaan en werden uiteindelijk ontbonden.
De Duitse bezetting en de bijbehorende protectie die de NSB genoot bracht enerzijds een toestroom van nieuwe leden met zich mee en een expansie van het partijapparaat met allerhande beroeps- en belangenorganisaties. Anderzijds werd het partijleven ondermijnd door het feit dat de mannelijke partijleden massaal in Duitse militaire dienst traden. Toen begin september 1944 de bevrijding van Nederland aanstaande leek, vluchtten vele NSB’ers naar Duitsland en hield de Beweging in de praktijk op te bestaan.
Electorale ontwikkeling
De electorale geschiedenis van de NSB begon met een succesvolle entree – bijna 8% bij de Provinciale Statenverkiezingen in april1935 –, gevolgd door een halvering (4,2%) bij de Tweede Kamerverkiezingen op 26 mei 1937 en een stabilisatie bij de Provinciale Statenverkiezingen in april 1939 (3,9%). De NSB vond haar kiezers vooral onder de weinig verzuilden: ongelovige of randkerkelijke stedelingen die hun stem voorheen gaven aan de liberalen of een protestpartij. Sociaaleconomisch vormde de NSB een verzamelpartij die zowel steun vond onder boeren en kleine middenstanders als onder de autoritair gezinde gegoede burgerij.
Slot
De NSB was een revolutionaire beweging met een duidelijk utopisch toekomstvisioen: een solidaire nationale volksgemeenschap onder een leider die de volkswil belichaamde. In de praktijk betekende dat vooral felle bestrijding van de verzuiling en de parlementaire democratie. De waardering voor de NSB werd in sterke mate bepaald door de houding tegenover nazi-Duitsland. Door haar revolutionaire aspiraties en identificatie met een als vijandig ervaren buitenland was haar electoraal potentieel beperkt. In dit opzicht lijkt de positie van de NSB in de Nederlandse politiek vooral op die van de CPN.
Literatuur
De beste algemene geschiedenis nog steeds A.A. de Jonge, Het Nationaal-Socialisme in Nederland (2e herziene druk, Den Haag 1979). Voor de bezettingstijd zie de relevante hoofdstukken in L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (14 delen, Den Haag 1969-1991).
R. te Slaa en E. Klijn, De NSB. Ontstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging, 1931-1935 (Amsterdam 2009).
Laatst gewijzigd: | 21 februari 2023 12:01 |