Skip to ContentSkip to Navigation
Onderzoek DNPP Politieke partijen Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) Geschiedenis

GPV jaaroverzicht 1994

Uit: J. Hippe, P. Lucardie en G. Voerman, 'Kroniek 1994. Overzicht van de partijpolitieke gebeurte­nissen van het jaar 1994' in: G. Voerman (red.), Jaarboek 1994 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1995), 14-91, aldaar 52-57.

Inleiding

Het verkiezingsjaar 1994 was voor het GPV niet echt opzien­ba­rend. De gemeente­raadsverkiezingen op 2 maart verliepen voor de partij naar tevredenheid, maar na de Tweede-Kamerverkiezingen op 3 mei was er een gevoel van lichte teleurstel­ling. De uitslag van deze ver­kiezingen droeg er mede toe bij dat het Ver­bond zich nader op zijn positie in het Nederlands politieke bestel ging beraden.

Gemeenteraadsverkiezingen

Het GPV startte zijn campagne voor de raadsverkiezingen met een schaak­partij op het Binnenhof. Bij deze verkiezingen nam het Verbond in 44 gemeenten met een zelfstandige lijst deel. Ver­der waren er 50 gemeenschap­pe­lijke lijsten van GPV en RPF (een duidelijke toename ten opzichte van 1990); 46 van GPV, SGP en RPF; en acht van GPV en SGP - aldus een overzicht van het partijbureau van het GPV (excusief de deelgemeenteraden in Rotterdam).

Het GPV behaalde 150 raadszetels, tegenover 123 in 1990. Er was dus een winst van 27 - drie zetels verlies en dertig ze­tels winst (Ons Burgerschap, maart 1994). In deze cijfers zijn ook de zetels opge­no­men die het GPV in combinatie met andere protes­tants-chris­telijke partijen behaalde (in tegenstel­ling tot tabel 1 in Jaarboek DNPP 1994 pg. 20, waar deze apart staan vermeld). Van de dertig winstze­tels kwamen er vijf voor rekening van zelfstan­dige GPV-lijs­ten. Van de gecombineerde lijsten waren die van GPV en RPF het meest succesvol voor het Verbond. Eén winstzetel van het GPV werd door een GPV-er op een SGP-RPF-lijst behaald (het GPV deed zelf niet mee). Met vijf ze­tels waren Bunscho­ten en Hardenberg de belan­gijkste gemeenten voor het GPV. Het aantal GPV-wethou­ders steeg van zeven naar twaalf.

Partijvoorzitter

Tijdens de algemene ledenvergadering van 9 april trad voorzit­ter J. Blok­land, die een grote kans maakte in het Europees Parle­ment te worden gekozen, af. Blokland bekleedde het voor­zitter­schap sinds 1984. Tot zijn opvol­ger werd S.J.C. Cnossen aangewezen. Deze was in april 1993 afgetre­den als se­creta­ris van het Verbond.

Op voorstel van de Generale Verbondsraad (GVR) werd door deze alge­mene ledenvergadering ook een wijziging aangebracht in de statutaire bepaling die de verkiezing van de leden van de Cen­trale Verbondsraad (CVR) regelt. De wijziging geeft de plaat­selijke verenigingen meer mogelijkheden bij de kandidaatstel­ling en verkiezing van leden van de CVR.

Tweede-Kamerverkiezingen

In februari werd de kandidaatstellingsprocedure voor de Twee­de-Kamerver­kiezingen afgerond. De GVR bekrachtigde de volgorde die op basis van de stemmingen in de ledenvergaderingen van de plaatselijke vereni­gingen tot stand was gekomen. Fractieleider G.J. Schutte werd lijsttrekker, het zittende kamerlid E. van Mid­delkoop kwam op de tweede plaats, en fractiemedewer­ker en gemeenteraadslid in Den Haag M.P.H. van Haeften werd als derde gekandideerd.

De start van de verkiezingscampagne had op 9 april in Kampen plaats, aansluitend op de algemene ledenvergadering. Tijdens de campagne stelde het GPV zich - anders dan de RPF - ambiva­lent tegen­over het CDA op. Enerzijds zei Schutte dat hij zich - vanwe­ge de 'weerhoudende kracht' van die partij - be­paald niet verheug­de op een regering zonder CDA, maar aan de andere kant meende hij dat het CDA zich zo aan de samenleving had aange­past, dat van een herkenbare chris­telijke politiek nauwe­lijks meer sprake was. Hij kon het zich niet goed voor­stel­len dat een voorstander van zulk een politiek op het CDA stemde.

In de aanloop naar de verkiezingen kreeg het GPV uit onver­wachte hoek steun. Zo riep L. Kirkels, deken van het Limburgse Meerssen, op om niet CDA maar GPV te stemmen. Het CDA had zich volgens de deken 'in principiële kwesties leugenachtig' gedra­gen, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de euthanasie. Het GPV vond hij een 'kleine dappere groep' (Reforma­torisch Dagblad, 15 april 1994). De journalist H. Vuijsje schreef een artikel in Inter­mediair (29 april 1994) getiteld: 'Stem Schut­te'. Naar zijn mening bleek uit het verkiezingspro­gramma van het GPV dat het Verbond de 'enige echte' sociaal-democrati­sche partij van Neder­land was.

De verkiezingen brachten het GPV een heel lichte vooruit­gang: van 1,2% in 1989 naar 1,3%. Evenals de vorige keer was zijn tweede zetel een restzetel. Het aantal behaal­de stemmen was niet veel minder dan op grond van een ruwe schatting op basis van de gemeenteraadsverkiezin­gen voorspeld kon worden (Ons Burgerschap, september 1994). Toch was er een gevoel van lichte teleurstelling bij het Verbond, omdat opiniepeilingen op de mogelijk­heid van een derde zetel hadden gewezen. Boven­dien had de partij niet van de zware te­ruggang van het CDA kunnen profiteren. Door het ver­kie­zings­succes van de RPF werd het GPV in aantal stemmen de kleinste protestants-christelijke partij.

Europese verkiezingen

Aan het begin van 1994 leek de gemeenschappelijke kandidaten­lijst van GPV, RPF en SGP bij de Europese verkiezingen niet door te gaan. De door de RPF voorgedragen vrouwelijke kandi­daat was voor de SGP niet aan­vaardbaar. Het GPV poogde in het conflict te bemiddelen. Uiteindelijk kwam men tot over­eenstem­ming, toen de RPF-kandidate zich terugtrok (zie hieron­der ver­der onder RPF). Evenals in 1989 werd er uit de drie afzonder­lijke programma's van de betrokken partijen een gemeenschap­pe­lijk 'Euro­manifest' gedestil­leerd. Het hoofdthema daarvan was de afwij­zing van een Europe­se Federatie. Gekozen werd voor een Europese samenwerking van zelfstandige staten. Toetreding van de Mid­deneuropese landen tot de Europe­se Unie had een hoge priori­teit.

Bij de verkiezingen op 9 juni behaalde de combinatie twee ze­tels, een winst van één zetel. Het stemmenaandeel steeg van 5,9% naar 7,8%. Bij de zeer lage opkomst waren de kiezers van de protestantse drie rela­tief goed naar de stembus ge­trokken. Toch 'miste' de protestantse Eurolijst - vergeleken bij de Tweede-Kamerverkiezingen - meer dan 130.000 stemmen. De oproep van de Stichting ter Bevor­dering van de Staatkundig Gerefor­meerde Beginselen om niet te gaan stem­men zal hierbij mede een rol hebben­ gespeeld.

De twee zetels werden ingenomen door lijst­trekker L. van der Waal (SGP) - vanaf 1984 europarlementariër - en Blok­land (GPV). In juli trad de GPV/RPF/SGP Eurofrac­tie toe tot de fractie 'Europa van Nationale Staten'. De andere groeperingen daarin zijn het Franse 'Andere Europa' (dertien leden), de Deense 'Anti-Maastricht' fractie (twee) en twee 'Anti-EG' De­nen. Deze stap baarde - ook in eigen gelederen - wel enig op­zien. Niet alleen omdat het hier zeer conservatieve rooms-ka­tholieke Fransen betrof en pro­gressieve deense Luthe­ranen, maar zeker ook omdat enkele nieuwe fractie-collega's vrouwen waren. De GPV/RPF/SGP-fractie betoogde echter dat deze bunde­ling noodzakelijk was voor het verkrijgen van goede personele en financiële faciliteiten en voor een beter functioneren in het politieke werk van het Europees Parlement. Omdat iedere groep in deze fractie bij het ontbreken van consensus volledi­ge vrijheid behield om naar eigen inzicht te hande­len, was er geen onverantwoordelijke stap begaan.

Samenwerking GPV en RPF

Nog voor de Tweede-Kamerverkiezin­gen was door de Groen van Prinsterer Stichting - het wetenschappelijk bureau van het GPV - een ronde-ta­fel gesprek georgani­seerd tussen vooraan­staande leden van GPV en RPF over de verhouding tussen beide partijen (zie Ons Burgerschap, mei 1994). Aanleiding was het feit dat vijftig jaar geleden de Vrijmaking plaats vond. De RPF-leden R. Kuiper (num­mer vier op de kandi­daten­lijst voor de Tweede-Ka­merverkie­zingen) en E. Schuur­man (Eer­ste-Kamer­lid) en de GPV-leden K. Veling (Eerste-Kamerlid) en J.P. de Vries (voorzit­ter van het Curato­rium van de Groen van Prinste­rer Stichting en hoofdre­dacteur van het Nederlands Dagblad) kwamen tot de conclusie dat verde­re samen­werking tussen GPV en RPF mogelijk en wense­lijk was. Kort daarna hiel­den Kuiper en de voormali­ge leider van de GPV-fractie in de Tweede Kamer A.J. Verbrugh in het Nederlands Dagblad (26 mei respectievelijk 16 juni 1994) een pleidooi voor een 'structureel bond­ge­nootschappe­lijk optre­den' van GPV en RPF. Daar­voor zou een gemeenschappelij­ke poli­tieke visie, neergelegd in een lange termijn-programma, nodig zijn. Dit gemeenschappelijke program­ma zou mogelijk zijn zonder de verschillen in grondslag tussen GPV en RPF aan te tas­ten. Voor de Tweede Kamer zou het bondge­nootschap een gemeen­schappelijke kandida­tenlijst en een ge­meenschappelijke fractie inhouden. De mogelijk­heid van nauwere samenwerking van GPV en RPF met de SGP werd voorlopig 'verder weg' geacht. Het zoeken daarnaar zou ook een blokkade kunnen vormen voor de ver­dere ontwikkeling van de samenwer­king tussen GPV en RPF.

Het idee van Kuiper en Verbrugh viel bij partijvoorzitter Cnos­­sen en fractieleider Schutte niet in goede aarde. Zij we­zen er op dat het GPV de afgelopen jaren al ingrijpende inter­ne discussies had gekend over lijstineen­schuiving bij raads-, Staten- en Europese ­ver­kiezingen en over het toela­tingsbe­leid. Het zou niet goed zijn als de partij nu al weer een zware in­terne discussie zou beginnen. Schutte - en ook de SGP-frac­tie­voorzitter in de Tweede Kamer B.J. van der Vlies - was boven­dien bang dat het beoogde bondge­noot­schap tussen GPV en RPF de bestaande samen­werking tussen de protes­tantse drie onder druk zou zetten. En ten slotte meende Schutte dat een 'confedera­tie' - de term die Kuiper en Verbrugh in eerste instantie han­teerden - heel snel toch tot een fusie zou lei­den. Ook voor­zitter M. Flipse van de GPV-jongerenorganisatie GPJC en zijn voorganger M. Jonker ble­ken zeer huiverig te staan tegen­over een structurele samen­werking van hun partij met de RPF.

Niet onverwacht werden de plan­nen van Kuiper en Verbrugh door RPF-fractieleider L.C. van Dijke wèl met applaus begroet. De RPF moest met alle kracht blijven aandringen op nauwe samen­werking tussen GPV en RPF. Propagan­daleider C.J. Smits en la­ter ook partijvoorzitter A. van den Berg wezen er echter op dat de RPF in deze zaak ook geduld moest hebben (zie over de samenwerking tussen GPV, RPF en SGP in de Tweede Kamer het Jaaroverzicht RPF onder het kopje 'Samenwerking GPV, RPF en SGP in de Tweede Kamer').

Positie GPV

Na de Tweede-Kamerverkie­zingen schreef partijvoorzit­ter Cnos­sen onder de kop 'Zit er nog muziek in het GPV?' in het par­tijorgaan Ons Burgerschap (juni 1994) dat het GPV zich diende te bezinnen op zijn positie. Hierbij moest gedacht worden aan het doel en de invloed van het GPV, zijn sterke en zwakke kan­ten, de communica­tie van de partij met de kiezers en de rela­tie van het GPV met andere politieke partij­en. Deze punten wer­den vervol­gens opgenomen in de agenda van een 'pro­file­rings­bijeenkomst', die in septem­ber werd gehouden. Aan deze bijeen­komst werd naast de CVR ook deelgeno­men door vertegen­woordigers van en­kele verwante in­stellingen van het GPV en de ka­mer­fracties. Vervolgens besloot de GVR op 29 ok­tober dat een be­leidsplan voor het GPV zou worden opge­steld. Dit plan moest erop gericht zijn de partij inhoudelijk te versterken, bij­voorbeeld ten aanzien van de herkenbaarheid van het GPV als christelijke partij en de betrokkenheid van de achterban (Ons Burgerschap, november 1994). Di­rect al werd besloten een dis­cus­sie in de partij te gaan voeren over de be­te­kenis van de belij­denis voor het poli­tiek hande­len. Dit de­bat zou niet gaan over de vraag of de belijde­nis relevant is voor de poli­tiek, maar hoe dat het geval is. Door een commis­sie zou een notitie worden opge­steld, die in het voorjaar van 1995 ter bespreking de partij in zou gaan. Kort voor de jaar­wis­seling startte deze commissie onder voorzitterschap van L.C. Groen (burge­meester van Bunschoten) haar werkzaamhe­den.

Verwante instellingen en publikaties

De Europese fractie van GPV, RPF en SGP gaf een tweetal bro­chures uit. In Een kleine fractie in een groot parle­ment: SGP/GPV/RPF in de Europese politiek 1989-1994 ging het parle­ments­lid Van der Waal onder andere in op de vraag wat zijn fractie in het Europees Parle­ment heeft kunnen bereiken. Van der Waal tekende ook voor de inhoud van Het subsidia­riteitsbe­ginsel: een begin­sel met een open einde. In deze studie kwam onder meer de toepas­sing aan de orde van het rooms-katholieke leer­stuk van de subsidia­riteit in de Europese politiek.

De Groen van Prinste­rer Stichting (het wetenschappelijk bureau van het GPV) en Mandaat (het scholings- en vormingsinstituut) organiseerden op 5 februari een con­gres over het thema 'Bur­gers van twee koninkrijken'. Er werden lezingen gehouden door onder anderen De Vries en Veling. De teksten van de lezingen werden onder dezelfde titel als die van het congres in een brochure uitge­geven. De Groen van Prinsterer Stichting publi­ceerde verder Sleu­telen aan het staatsbestel van de hand van Th. Haasdijk en A.H. Poelman. Hierin worden de zes rapporten besproken die als gevolg van het rapport van de commissie-Deet­man inzake de staatkundi­ge vernieuwing werden uitgebracht.

Namens het GPV was Mandaat betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van een conferentie in Boedapest op 27 augustus. De conferentie werd bijgewoond door vertegenwoordi­gers van het Hongaars Democratisch Forum (MDF), de Kleine Ondernemerspartij (FKGP), de Christen-Democratische partij (KDNP) en de Hongaars Gereformeerde Kerk. Het thema was 'Chris­tenen samen voor het Hongarije van morgen'.

Het GPJC - de jongerenorganisatie van het GPV - hield op 28 mei in Amersfoort zijn algemene verga­de­ring, ge­volgd door een jubileum­bijeen­komst ten gevolge van het dertigjarig bestaan van de organisatie. Tijdens de algemene vergade­ring werd - na een discus­sie van ruim een jaar - beslo­ten dat het GPJC geslo­ten blijft voor niet vrijge­maakt-gere­formeerde jongeren. Als reden voor dit besluit werd gegeven dat de kern­activiteit van het GPJC - studie op basis van de grondslag - 'onlosmake­lijk verbonden (is) met de leer van de kerk die in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) gepredikt wordt' (Jeugd en Politiek, juni 1994). Wel bleef de mogelijk­heid bestaan om aan niet-vrijgemaakt-gereformeerden het 'gastlidmaatschap' te verlenen. Bij de jubileum­bijeen­komst werd behalve door voor­zitter Flipse ge­sproken door Schutte en de  oud-voorzitter van de GPJC ds. J. Ophoff. De referaten werden gebun­deld in het GPJC-katern: Gerefor­meerde politiek: heden, verle­den en toekomst.

Laatst gewijzigd:29 januari 2024 11:58