CDA jaaroverzicht 1985
Uit: Lidie Koeneman, Paul Lucardie en Ida Noomen, 'Het partijgebeuren : kroniek van de partijpolitieke gebeurtenissen van het jaar 1985', in: R.A. Koole (red.), Jaarboek 1985 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1986), 14-67, aldaar 18-25.
'De totstandkoming van het CDA was de meest ingrijpende vernieuwing in de naoorlogse politiek', aldus CDA-voorzitter Piet Bukman ter gelegenheid van het vijfjarig bestaan van zijn partij. Onder het motto 'CDA - 5 jaren jong' herdacht de partij in oktober 1985 het moment waarop formeel de christen-democratische integratie was voltooid.
Het lustrumjaar was redelijk succesvol geweest voor het CDA: aan het einde ervan had de partij zich weten te herstellen van het electorale verlies dat zij volgens de opiniepeilingen eerder had opgelopen. Na het 1 novemberbesluit inzake de kruisraketten kon zij volgens de enquêtes zelfs winst boeken. Daarnaast steeg het ledental, aldus een mededeling van de partijvoorzitter. Toch is 1985 voor het CDA niet geheel rimpelloos verlopen: met name het kernwapen- en het sociale beleid van het kabinet-Lubbers zorgden voor de nodige beroering.
Kernwapens
Na het besluit van het kabinet op 1 juni 1984, waarbij de beslissing tot plaatsing tot 1 november 1985 werd uitgesteld en afhankelijk werd gemaakt van het aantal door de Sovjet-Unie geplaatste SS-20 raketten keerde in het CDA de rust rond het twistpunt van de kruisraketten terug. In de eerste maanden van 1985 werd deze niet verstoord. Het in mei verschenen ontwerp-verkiezingsprogram repte slechts met een enkel woord over de uitvoering van het 1-juni-besluit. In een toelichting benadrukte Bert de Vries dat, indien het kabinet in november tot plaatsing zou besluiten, het daaropvolgende verdrag met de Verenigde Staten 'onwrikbaar' zou dienen te zijn. Heronderhandelingen na de verkiezingen werden aldus door de CDA-fractieleider uitgesloten, waarmee hij bij voorbaat de PvdA de pas afsneed om onder de plaatsing uit te komen.
De grote stilte rond de kruisraketten werd in juni verbroken door het Comité-CDA-ers tegen plaatsing, dat in maart van het voorafgaande jaar was opgericht. Deze groep verontruste CDA-leden wilde de kernwapenproblematiek weer aan de kaak stellen, want 'in het CDA heerst momenteel de rust van het kerkhof', aldus atoompacifist Hans de Boer, die in september secretaris-generaal zou worden op het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Het comité organiseerde een internationale bijeenkomst met als thema 'Vóór wapenbeheersing, tegen atoombewapening'. Nederlandse, Belgische en West-Duitse christen-democraten spraken hier met elkaar om tot nauwere samenwerking te komen in het verzet tegen de stationering van kruisraketten. Uitvloeisel hiervan was de manifestatie 'Europese christen-democraten tegen kernbewapening', die op 12 oktober, enige weken voordat het kabinet haar beslissing zou nemen, in Den Haag werd gehouden. Van de uitgenodigde CDA-kopstukken als Ruud Lubbers, De Vries en Bukman kwam niemand opdagen. Op de bijeenkomst, die in het teken van 'appèl en bezinning' stond, sprak ondermeer het Kamerlid Marten Beinema. Zijn oproep om de beslissing over de plaatsing uit te stellen vond een breed gehoor bij de 300 aanwezige christen-democraten. Unaniem namen zij een resolutie van die strekking aan. Al eerder hadden prominente CDA-vertegenwoordigers het laten afweten bij een bijeenkomst over de kernwapen-problematiek. Het CDA reageerde afwijzend op een verzoek van het Interkerkelijk comité tweeijdige ontwapening (IKV) om Lubbers, De Vries of defensiespecialist Ton Frinking de partij te laten vertegenwoordigen op een mede door het IKV georganiseerde Europese nucleaire ontwapeningsconferentie. Volgens voorzitter Sytze Faber van het IKV verliepen de contacten tussen het CDA en het Vredesberaad moeizamer dan ooit tevoren. De kritiek die De Vries in september op het door het IKV geïnitieerde volkspetitionnement spuide, droeg zeker niet bij tot een verbetering van de verstandhouding. Volgens de fractievoorzitter in de Tweede Kamer kon de handtekeningenactie zich 'tegen de democratie keren', vanwege de 'enorme kater' die op een eventueel plaatsingsbesluit zou kunnen volgen. Verder suggereerde De Vries in een artikel in het partijorgaan CDActueel van oktober dat de vraagstelling niet zuiver was, maar demagogisch en voor tweeërlei uitleg vatbaar. Het volkspetitionnement zorgde op deze wijze voor enige tweespalt binnen het CDA. De Vries kreeg steun van minister van Buitenlandse Zaken Hans van den Broek, die sprak van een 'over-versimpelde vraagstelling'. De christen-democratische jongerenorganisatie Christen Democratisch Jongeren Appèl (CDJA) reageerde verontwaardigd op deze aantijgingen. Ook premier Lubbers vond dat het petitionnement 'niet in diskrediet' mocht worden gebracht.
Ondanks de ruim 3,5 miljoen handtekeningen die er tegen de plaatsing van kruisraketten waren gezet, besloot het kabinet op 1 november na lang beraad tot de stationering van 48 kruisraketten in Nederland. Aan de vooravond van het kabinetsbesluit had premier Lubbers dit al laten doorschemeren op een bijeenkomst van het Komité Kruisraketten Nee in Den Haag, toen hij sprak voor een publiek dat hem uit protest letterlijk de rug toekeerde. Binnen de CDA-top waren er vlak voor 1 november nog enige strubbelingen geweest. De plaatsing zelf stond niet ter discussie, maar wel het aantal kerntaken dat Nederland na plaatsing van de kruisraketten diende af te stoten en de mate van zeggenschap die Nederland kon laten gelden op een eventuele beslissing van de Verenigde Staten om de kruisraketten in te zetten. Bij de stemming over het kabinetsbesluit in de Tweede Kamer kon het kabinet niet op de gehele CDA-fractie rekenen. Beinema, Henk Couprie, Jeltien Kraaijeveld-Wouters, Willem de Kwaadsteniet, Frouwke Laning-Boersema en Rob van der Toorn stemden tegen; de steun van de kleine rechtse partijen bezorgde de coalitie de benodigde meerderheid.
Sociaal beleid
Binnen de christen-democratische achterban nam in 1985 de onvrede over het sociaal beleid van het CDA toe, in de eerste maanden van het jaar roerde vooral het CNV zich. Sommige vakbondslieden betitelden de sociale politiek van het kabinet-Lubbers als 'asociaal, onchristelijk en krankjorum'. De voorzitter van de Hout- en Bouwbond van het CNV, Dilo van Commenée, zegde zijn lidmaatschap van het CDA op. Samen met andere kritische CNV-ers begon hij gesprekken met de Evangelische Volkspartij (EVP) en de Groep Scholten/Dijkman. In de eveneens bij het CNV aangesloten ambtenarenbond CEO gingen stemmen op om tot de oprichting van een nieuwe politiek partij op christelijke grondslag te komen. CNV-voorzitter Harm Van der Meulen, die de principiële scheiding tussen vakbond en politiek wilde handhaven, waarschuwde het CDA in februari dan ook om de vakbond niet te negeren, maar juist te raadplegen. 'Als dat niet gebeurt dan raakt het CDA zijn aanhang onder de werknemers kwijt', aldus de vakbondsvoorzitter. Uit enquêtes bleek dat de steun voor het CDA onder christelijke vakbondslieden terugliep. Voorzitter Bukman verdedigde zijn partij door erop te wijzen dat het CNV slechts de belangen van de werknemers hoefde te behartigen, maar dat het CDA als regeringspartij tot een veel bredere belangenafweging diende te komen. Niettemin zei hij toe dat het CDA zich zou 'bezinnen' om tot een betere communicatie met het CNV te komen.
Later in het jaar zouden CNV en CDA echter opnieuw met elkaar in aanvaring komen. In juni somde de vakbond een aantal bezwaren op tegen het ontwerp-verkiezingsprogram van het CDA, dat in mei was verschenen. De kritiek betrof vooral de grote rol die het CDA aan de overheid op sociaal-economische gebied van loonpolitiek toekende, waardoor de vakbond op de achtergrond zou raken, en de opvattingen over de medezeggenschap van de werknemers. Enige maanden later reageerde het CNV furieus op een artikel van CDA-fractieleider De Vries dat in augustus in het economenblad Economisch-statistische berichten was verschenen. In dit artikel stelde De Vries voor om in het arbeidsvoorwaardenoverleg in de bedrijven de ondernemingsraad in plaats van de vakbond als gesprekspartner van de werkgevers te laten fungeren. 'In feite draait De Vries hiermee de vakbeweging de nek om', aldus CNV-secretaris Gerrit Terpstra.
Niet alleen vanuit de vakbond, ook in het CDA zelf kon zo nu en dan kritiek worden vernomen op de opstelling van de eigen partij inzake het sociale beleid. In april werden op een bijeenkomst van christen-democratische gemeente- en provinciebestuurders enkele kritische noten geplaatst bij de komende invoering van de 'voordeurdelerskorting'. Een half jaar later, in oktober, kwamen Marinus Ruppert, Gerard Veldkamp, Wilhelm de Gaay Fortman, Jaap Boersma, Jan Lanser en andere prominente CDA-leden in het geweer tegen de door de CDA-bewindslieden Jan de Koning en Louw de Graaf voorgestelde wijzigingen van het sociale zekerheidsstelsel. Samen met een aantal andere vooraanstaande Nederlanders vormden zij de initiatiefgroep Bescherming en Vernieuwing Sociale Zekerheid. In een petitie, die aan Tweede Kamervoorzitter Dick Dolman werd aangeboden, maakten zij hun bezwaren kenbaar. In een grimmige reactie beschuldigde premier Lubbers de groep ervan 'asociaal' bezig te zijn, omdat zij geen behoorlijke alternatieven aangegeven zou hebben.
Ontwerp-verkiezingsprogramma
Ruim voor de publicatie van het ontwerp-verkiezingsprogramma in mei ontstond in februari enige deining toen bekend werd dat in dit concept de invoering van een verplicht identiteitsbewijs voor alle burgers zou worden bepleit. Op deze wijze dacht de programcommissie (onder voorzitterschap van Luck van Leeuwen, president-directeur van het verzekeringsconcern Stad-Rotterdam en oud-voorzitter van de Christelijk-Historische Unie (CHU)) het werk van politie en justitie te kunnen vereenvoudigen. In de protesten die opklonken legde men vaak de link met het 'Personalausweis' uit de Tweede Wereldoorlog, zoals bijvoorbeeld in het redactioneel commentaar van NRC-Handelsblad van 19 februari. Dit dagblad noemde de introductie van het persoonsbewijs 'een oorlogsverklaring van de overheid aan zijn burgers'.
In het uiteindelijke ontwerp, dat al een jaar voor de verkiezingen in mei 1986 verscheen, bleek het geruchtmakende punt te zijn geschrapt. In het program, Uitzicht-Samen werken voor morgen getiteld, bood het CDA de kiezer op het sociaal-economische vlak weer perspectieven. Bij een economische groei van enige procenten zou de koopkracht van werknemers, ambtenaren en uitkeringsgerechtigden behouden kunnen blijven. Terugdringing van het overheidstekort bleef echter de hoogste prioriteit houden; er moest dan ook nog in een volgende kabinetsperiode elf miljard gulden bezuinigd worden. Minister Onno Ruding van Financiën vond dit bedrag veel te laag. Volgens hem was tot 1990 nog minstens 24 miljard aan 'ombuigingen' noodzakelijk. Uit doorberekening van de plannen van het CDA door het Centraal Planbureau (CPB) bleek overigens later dat uitvoering van het door het CDA, voorgestelde financieel-economische beleid niet tot terugdringing, maar tot een verdere stijging van de werkloosheid in 1990 zou leiden. Naar de mening van het CPB zou het CDA teveel heil verwachten van de arbeidstijdverkorting als middel tegen de werkloosheid. In een reactie noemde een woordvoerder van het CDA de berekeningen van het CPB 'zeer voorlopig' en eigenlijk niet meer dan 'boekhoudkundige exercities'.
Naast allerlei sociaal-economische beleidsvoornemens sprak het CDA zich in het ontwerp-program verder uit voor het strafbaar blijven stellen van actieve euthanasie. Wel werd het recht van de patiënt erkend 'verdere behandeling te weigeren als deze daar nadrukkelijk om vraagt'. In tegenstelling tot het verkiezingsprogram in 1982 sloot het CDA uitbreiding van het aantal kerncentrales niet meer uit. In hun reacties op het ontwerp-verkiezingsprogram van het CDA vonden zowel PvdA als VVD aanknopingspunten om na mei 1986 met het CDA tot regeringssamenwerking te komen. Binnen de top van het CDA leefde echter de voorkeur om na de verkiezingen opnieuw met de VVD in zee te gaan. In een interview in Trouw in mei zei fractieleider De Vries er niets voor te voelen om 'de zoete vruchten van het wrange beleid van de afgelopen jaren met de PvdA te delen'. Bovendien vreesde hij dat er dan in 1990 weer opnieuw orde op zaken zou moeten worden gesteld. In januari al had De Vries de PvdA gebrek aan realisme verweten doordat zij de suggestie wekte een beleid zonder 'pijnlijke ingrepen' te kunnen voeren. 'Op de zondagsschool noemden wij dat vroeger een wondergeloof', aldus De Vries. Ook Bukman vond voortzetting van het beleid met de VVD een volstrekt logische zaak.
Kandidaatstelling
Voor het eerst in het vijfjarig bestaan van het CDA werd de kandidatenlijst voor de Tweede Kamerverkiezingen niet meer samengesteld volgens een verdeelsleutel die de 'bloedgroepen' (de fuserende partijen Katholieke Volkspartij (KVP), Anti-Revolutionaire Partij (ARP),CHU en de 'rechtstreekse' leden) een bepaald aantal verkiesbare plaatsen garandeerde. De partij als geheel zou - zo was in mei 1984 besloten - voortaan deze lijst opstellen, alhoewel het partijbestuur globaal toch wel enige rekening zou houden met de verschillende herkomst van de kandidaten. Tevens wilde het partijbestuur, conform de uitspraken van de partijraad van mei 1984, een verjonging van de Kamerfractie en werd een uitbreiding van het aantal vrouwen daarin wenselijk geacht.
In augustus presenteerde het dagelijks bestuur een voorlopige advieslijst. Naast kandidaten die door de afdelingen waren voorgedragen kwamen hierop ook enkele CDA-leden voor die zelf hadden gesolliciteerd naar een kandidatuur. Het kandidaatstellingsreglement van het CDA bood de leden namelijk de mogelijkheid om met voorbijgaan aan het afdelingsbestuur mee te dingen 'naar een kandidatuur voor het lidmaatschap van de Tweede Kamer'. Van de 125 sollicitanten die door het partijbestuur waren opgeroepen kwamen er slechts enkele op een verkiesbare plaats terecht.
De opzet om meer jongeren en vrouwen in de hogere regionen van de kandidatenlijst te laten plaatsnemen was maar ten dele geslaagd. Als enige vrouw bij het eerste tiental, dat uiteraard werd aangevoerd door Lubbers met daarachter De Vries, stond op een zesde plaats Kraaijeveld-Wouters. Zij werd omringd door de CDA-ministers, behalve Job de Ruiter, die zich niet meer beschikbaar had gesteld. Zowel vertegenwoordigers van de rechtervleugel als dissidenten kwamen op onverkiesbare plaatsen terecht. In het bestuursvoorstel kelderde Van der Toorn, nog vijfde op de lijst van 1982 als vertegenwoordiger van de 'rechtstreekse' leden, voorlopig naar een 74ste plaats. Een maand later, op 7 september, nam een 'versterkt' partijbestuur dat was uitgebreid met regionale vertegenwoordigers het advies van het dagelijks bestuur vrijwel ongewijzigd over. Vervolgens was het aan de achterban om zich over de lijst te buigen. In een aantal afdelingen kwam het daarbij tot 'strafexpedities' tegen de dissidenten. Vanwege hun stemgedrag bij het stationerings-besluit werden zij bijvoorbeeld in Leeuwarden naar de allerlaatste plaatsen verbannen. Een Comité van verontruste hervormden diende zich nog aan om de CDA-leden aan te sporen meer kandidaten van christelijk-historische huize bij de eerste tien te krijgen.
Nieuwe groepen kiezers
Naast programvoorbereiding en kandidaatstelling hield het CDA zich in het kader van de voorbereidingen op de verkiezingen ook bezig met de benadering van de nieuwe groepen kiezers die in 1986 hun opwachting in het stemlokaal konden gaan maken. In onder andere de VS was het CDA actief onder de daar woonachtige Nederlanders, die bij de komende Tweede Kamerverkiezingen mochten stemmen. Met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen, waar buitenlanders die langer dan vijf jaar in Nederland verbleven aan konden deelnemen, gingen de christen-democraten 'de dialoog aan' met islamieten en christelijke Turken.
Partijraad te Bussum: op weg naar de verkiezingen
In 1985 kwam twee keer de partijraad van het CDA bijeen, beide keren in Bussum. De partijraad van 8 juni was hoofdzakelijk gewijd aan het model gemeente- en provincieprogram voor de periode 1986-1991 en aan een aantal huishoudelijke zaken. De partijraad die op 25 en 26 oktober werd gehouden, stond in het teken van de landelijke verkiezingen. Ondanks zo'n tweeduizend ingediende amendementen werd hier zonder ingrijpende veranderingen het landelijke verkiezingsprogram voor de periode 1986-1990 vastgesteld. Pogingen om de minima een absolute garantie voor het behoud van hun koopkracht te geven strandden op een onverbiddelijk partijbestuur. Volgens De Vries mochten er geen 'valse beloften' gedaan worden. Premier Lubbers, die eerder op de dag zich op de manifestatie van Komite Kruisraketten Nee in 'het hol van de leeuw' had gewaagd, werd zaterdag door de partijraad unaniem als lijsttrekker van het CDA bij de komende verkiezingen voorgedragen. Een verkiezingscongres van het CDA in februari 1986 zou het program, het lijsttrekkerschap en de kandidatenlijst uiteindelijk bekrachtigen. Op de partijraad toonde Lubbers zich overigens minder zeker over voortzetting van de huidige coalitie dan de partij- en fractievoorzitters. Het CDA-program diende volgens de beoogde lijsttrekker inzet te zijn van de verkiezingen, niet het gevoerde beleid, alhoewel dat natuurlijk wel zou meespelen. Op een persconferentie na de partijraad zei Lubbers te verwachten dat de verkiezingen zouden neerkomen op een keuze tussen Joop den Uyl en hem zelf. De kans dat hij tot een eventueel tot stand gekomen tweede kabinet-Den Uyl zou toetreden, achtte Lubbers uiterst gering. 'Als de PvdA als grootste partij gaat meeregeren, gaat deze persoon weer terug naar het parlement', aldus de premier.
Laatst gewijzigd: | 20 februari 2023 16:18 |