Studentenverenigingen
Van het begin af aan verbood de universiteit de oprichting van verenigingen. Het bestuur was bang voor ordeverstoringen en aantasting van de goede naam. Toch kon niet worden verhinderd dat studenten in het geheim genootschappen oprichtten, de collegia nationalia, samengesteld uit studiegenoten die uit dezelfde regio kwamen.
Al in 1615 was er sprake van de Natio Hollandica en een jaar later van de Natio Geldrica en Transisalana, die in opspraak waren gekomen wegens het ronselen van nieuwe studenten en het afdwingen van lidmaatschapsgeld. Een Ommelander vereniging werd in 1641 opgericht.
Het doel van deze collegia nationalia was gezelligheid te bevorderen en saamhorigheid te kweken. Dit laatste werd vooral bereikt door drankgelagen en vechtpartijen met andere verenigingen. Nieuwe leden, om wie vaak door de collegia onderling werd gevochten vanwege het lidmaatschapsgeld, moesten ontgroeningen ondergaan.
Universitaire maatregelen om de collegia te verbieden met als sancties uitsluiting van privélessen, disputen, mensa of studietoelage, hielpen niet. Bovendien waren de studenten moeilijk te straffen, omdat het lidmaatschap geheim was. Tegen het eind van de 17e eeuw verminderde de interesse voor de collegia en werden ze uiteindelijk opgeheven. In de 18e eeuw doken opnieuw ontgroeningsgroeperingen op, die de universiteit vergeefs verbood.
Vindicat atque polit
Pas bij het tweede eeuwfeest van de universiteit in 1814 lukte het studenten een vereniging op te richten die door het bestuur van de universiteit werd getolereerd. Het Groninger Studenten Corps Vindicat atque Polit werd op 4 februari 1815 opgericht als vereniging voor belangenbehartiging van alle studenten en voor de organisatie van ontgroeningen.
De meeste studenten (ca. 400) werden lid. Na tweehonderd jaar van geheime genootschappen en ontgroeningspartijen werd er eindelijk een vereniging oogluikend toegelaten, al werd er wel tegen de bestuursvorm geprotesteerd. Die was namelijk een afspiegeling van de universitaire bestuursstructuur. Het zou tot 1849 duren eer Vindicat atque Polit door de universiteit werd erkend.
Al snel werden binnen het Corps bittergenootschappen opgericht die net als bij de collegia nationalia werden samengesteld naar herkomst: Frisia, Groningana en Omlandia.
In de loop van de 19e eeuw kregen sport en cultuur een grote plaats binnen de vereniging. Rond 1880 kon de student kiezen uit een lidmaatschap van de debatingclub, rijclub, schaatsclub, roeivereniging, toneelclub en schermschool. Toneel- en muziekuitvoeringen werden in de Harmonie gehouden met bal na.
Komst van andere studentenverenigingen
In 1896 richtte een debatingclubje van rooms-katholieke studenten de vereniging Albertus Magnus op. Drie jaar later volgde de oprichting van VERA, de vereniging voor gereformeerde studenten.
Het sinds 1871 groeiend aantal vrouwelijke studenten verenigde zich aanvankelijk in het wandelclubje Pluvia, maar kreeg al gauw de behoefte zich aan te sluiten bij een bestaande vereniging. Op hun verzoek opgenomen te worden in het Corps werd met weerzin gereageerd, zodat ze zelf maar een club voor vrouwelijke studenten vormden. Zo werd in 1898 Magna Pete opgericht.
Na de Tweede Wereldoorlog
Na de Tweede Wereldoorlog veranderde het beeld van de traditionele studentenvereniging met zijn debatingclub en zijn sport- en culturele subverenigingen. Een toenemend aantal studenten werd bewust niet lid van een vereniging: de nihilisten.
De periode 1968 – 1972 vormde een keerpunt in het traditionele verenigingsleven. De deconfessionalisering en democratisering die in de maatschappij plaatsvonden, zorgden voor een herziening van het universitaire bestel en beïnvloedden het studentenleven. Enkele verenigingen hieven zich op, fuseerden of werden een open jongerencentrum. Studentenvakbonden, die zich inzetten voor onder andere goede huisvesting en studiefinanciering, wonnen veel leden.
De universiteit nam traditionele taken van de verenigingen over, zoals belangenbehartiging en ontspanning. Iedere student kon gebruikmaken van de mensa, de Stichting Studentenhuisvesting (SSH), de Universitaire Stichting Vormingsactiviteiten (USVA) en de Academische Centrale voor Lichamelijke Opvoeding (ACLO).
Heden
Vanaf de jaren 1980 vond een terugkeer naar het traditionelere verenigingsleven plaats. Na een periode van dalende ledenaantalllen zat er weer groei in de aanmeldingen.
Het georganiseerde studentenleven was in de loop van tweehonderd jaar drastisch veranderd. Voor aankomende studenten was het lidmaatschap een middel om veel vrienden te maken. Voor ontspanning buiten de collegebanken bood de stad genoeg mogelijkheden. Waren in het begin bijna alle studenten verenigingslid, tegenwoordig is dat slechts een kwart van de meer dan 23.000 studenten. De belangrijkste verenigingen zijn nu Vindicat atque Polit, Albertus Magnus, Cleopatra, Navigators , Dizkartes, Dionysos (voorheen: Hendrik de Cock), (het weer opgerichte) Unitas en Bernlef.
Laatst gewijzigd: | 13 augustus 2021 15:22 |