Skip to ContentSkip to Navigation
Universiteitsbibliotheek
Universiteitsbibliotheek Meer erfgoed

Kerken in het noorden - Reint Wobbes

Toespraak bij de opening van de tentoonstelling Bakens in het landschap, 50 jaar strijd voor de oude Groninger kerken, Universiteitsbibliotheek Groningen, 21 november 2019
Reint Wobbes houdt zijn toespraak
Reint Wobbes houdt zijn toespraak

Relatie met de omgeving

Monumenten zijn maatschappelijk, cultureel en economisch van belang en verdienen daarom bescherming en aandacht. De middeleeuwse godshuizen in de provincie Groningen zijn bijna altijd ouder dan welk gebouw ook in dorp en stad. Alleen het omringende landschap is ouder, dat behoort zelfs tot de oudste cultuurgebieden, zeker in Europa. Dat landschap is een drooggevallen zeebodem die vanaf 500-600 voor Chr. door de mens is ingericht. Het was ooit één van de dichtstbevolkte gebieden in Noord-Europa.

De oude kerken met de torens zijn fraaie elementen in dat landschap en maken er echt deel van uit, immers gebakken van de omringende klei en met turf uit de buurt. Eeuwenlang waren het oriëntatiepunten voor reizigers en landmeters. Langs de kust, bijvoorbeeld in Holwierde, dienden ze bij dag als baken voor de zeelieden.

Kerken hebben, evenals het landschap, veel te vertellen: het verhaal van de samenleving die ze bouwde en gebruikte. Omdat alle samenlevingen verschillend zijn en steeds veranderen, is ook geen kerk gelijk aan een andere. Ze kregen na het jaar 800, toen hier het christendom werd gebracht, een centrale plaats in onze dorpen en in de weinige steden.

Omdat de oude kerken altijd met het koor naar het oosten zijn gebouwd, voegen ze zich zelden in het verkavelingpatroon van de nederzetting waarin ze zijn gelegen en vallen ze, behalve door hun grootte en vorm, ook daardoor op.

Misschien zijn de oude godshuizen vaak gebouwd daar, waar eertijds een dobbe een zoetwatervijver was, waar men elkaar ontmoette. En wellicht was het ook plek van devotie.

Bouwmaterialen

De materialen waaruit de kerken zijn opgetrokken en de stijl waarin ze zijn gebouwd zeggen veel over de tijd waarin het bouwwerk tot stand kwam, zoals ook verbouwingen en uitbreidingen dat doen.

Van 800 tot ongeveer 1200 timmerde men eerst houten bedehuizen of vlechtwerkexemplaren aangestreken met leem en gedekt met riet of stro.

Reeds omstreeks 1000 werd voor de kerkbouw hier en daar tufsteen gebruikt, een vulkanisch gesteente uit het Eifelgebied in Duitsland, waarmee men de Rijn afvoer en dat hier via Deventer of Utrecht per schip of per as naartoe kwam. Een kostbare zaak! Kerken als die te Leermens, Doezum, Bedum en Uithuizen werden ooit van tufsteen gebouwd en vertonen, ondanks verbouwingen in baksteen, nog steeds tuf.

Andere stenen zaken werden ook reeds vroeg ingevoerd uit Duitsland. Immers wij hebben geen natuursteen, behalve veldkeien en mergel. Stenen doodkisten of sarcofagen, doopvonten, altaarbladen, lateien, voederbakken en dergelijke kwamen uit Bentheim en uit het Wesergebied. Ze werden gemaakt van Bentheimer en Bremer zandsteen.

Omstreeks 1170 begon men bakstenen te fabriceren van Groninger klei, gebrand met Groninger turf. Kruisvaarders en reizende monniken hadden de kunst van het baksteenbakken wellicht elders gezien en kloosterlingen vervolmaakten de techniek. De kerken van Marsum, Oosterwijtwerd en Enum behoren tot de oudste bakstenen gebouwen.

Bouwstijlen

In de 13e eeuw ontwikkelde zich een stijl, het Laat-romaans of de Romano-gotiek, die hier zoveel voorkomt dat die bouwtrant haast Gronings genoemd mag worden. De stijl kwam tot ons doordat Groningen bij het bisdom Munster behoorde, waardoor invloeden uit het Rijnland en andere cultuurgebieden gemakkelijk ingang vonden.

Meloenvormige gewelven zijn de belangrijkste kenmerken die deze kerken vertonen, zoals te Garmerwolde, Leermens, Stedum, Huizinge, Termunten en elders te zien is. De rijke muurbehandeling kwam erbij, omdat hier in baksteen werd gewerkt. De rode kleurstelling, door ijzeroxide in de klei, en de profielstenen, gemaakt in mallen, verhieven de gebouwen tot kunst in baksteen.

Na 1350 volgde de Gotiek, die hier minder uitbundig was dan in het zuiden en ook minder voorkwam. De bouwexplosie in de 13e eeuw heeft de totstandkoming van Gotische kerken niet bevorderd. Onze stadskerken zijn in deze trant herbouwd, maar ze staan bijvoorbeeld ook in Pieterburen, Middelstum, Bellingwolde, Sellingen en (het klooster) Ter Apel. Ook latere uitbreidingen en verbouwingen aan allerlei kerken vertonen vaak de stijlkenmerken der Gotiek.

Toen in 1594 de stad Groningen werd ingenomen door Prins Maurits en graaf Willem Lodewijk, werden de oude kerken toegewezen aan de protestanten en de kloosters aan de provincie. Hier waren 36 kloosters. De kerkbouw is na de Gotiek doorgegaan tot in de vorige eeuw. In de 17e en 18e eeuw werden kerken gebouwd voor de Gereformeerde of Hervormde kerk in nieuwe dorpen, zoals vestingen ontstaan in de Tachtigjarige Oorlog, en in veendorpen. De gebouwen vertonen de kenmerken van het Classicisme en van de Lodewijkstijlen.

Na de revolutie in 1795 kregen alle gezindten gelijke rechten en kwamen er rooms-katholieke en doopsgezinde kerken tot stand, denominaties die het voordien met schuilkerken moesten doen. Ook verrezen in diverse plaatsen synagogen. Deze vroeg-19e-eeuwse kerken werden in de Waterstaatsstijl of in de stijl van het Neoclassicisme gebouwd.

Na 1830 bouwden de rooms-katholieken meer en meer Neogotische kerken, een stijl die na 1853 van zogenaamde Stukadoorgotiek uitgroeide tot de rationele Neogotiek. Dit gebeurde vooral onder invloed van J.A. Alberdinck Thijm, koopman, dichter en kunstcriticus, en zijn zwager P.J.H. Cuypers, architect, en Alfred Tepe, ook architect.

De gereformeerden, ontstaan uit de Afscheiding in 1834 en de Doleantie in 1886, bouwden eerst Waterstaatskerken en eclectische kerkgebouwen. Op aandrang van hun leidsman, Abraham Kuyper, bouwden ze in de 20e eeuw ook fraaie kerken in onder andere de expressionistische stijl. In de stad Groningen ontwierpen architecten Egbert Reitsma en Tjeerd Kuiper (ook de synagoge) in deze trant.

Aandachtig publiek
Aandachtig publiek

Inrichting

Veel oude kerkgebouwen tonen nog dat ze ooit van katholieke origine waren. Uit die tijd resten doopvonten, altaarbladen, sacramentshuizen, piscina’s, wijdingskruizen, gewelf- en muurschilderingen, grafstenen en soms preekstoelen. Bijvoorbeeld in Fransum, Woltersum en Vrieschelo. En in Krewerd zelfs een orgel.

Uit de muurschilderingen uit verschillende periodes blijkt dat theologische ontwikkelingen niet alleen van onze tijd zijn. Ook in de Middeleeuwen deden zich veranderingen in denken en aandacht voor. Werd Christus eerst vaak als Majestas Domini afgebeeld, later blijkt men te beseffen dat Hij ook voor de zonden der mensen stierf en werd liever De Lijdende Christus gezien. Toen pest en oorlogen Europa teisterden, preekte de kerk hel en verdoemenis, en beeldde men Christus af als rechter in het Laatste Oordeel. De mensen, die verder nooit afbeeldingen zagen, moeten diep onder de indruk zijn geweest.

De Transsubstantiatie, het leerstuk dat werd vastgesteld in de 13e eeuw, veroorzaakte de hostieverering en maakte dat sacramentshuisjes, lavabo’s en waarschijnlijk ook doksalen in kerken werden aangebracht. Al deze zaken zijn in Groningen terug te vinden.

Het protestantisme nam in 1594 bezit van de gewijde gebouwen, ontdeed ze van beelden, altaren, reliekschrijnen, misvaten, crucifixen, banieren, altaardoeken, missalen en doopvonten en vulde ze met banken, koorhekken, avondmaalstafels en tekstborden.

Niet langer was het altaar op het koor de centrale plek in het godshuis, het werd de preekstoel met daarop de statenbijbel. Vanaf de hoge plek klonk in het vervolg Het Woord. De Provincie kocht in 1637 voor ieder kerkdorp twee statenbijbels.

Wereldse functies

Kerken vertellen het verhaal van het christelijk geloof door de eeuwen heen, maar ook het gewone leven en de maatschappelijke verhoudingen in vroeger tijd worden er duidelijk.

Ooit was het kerspel, de kerkelijke gemeente, de organisatie waarbinnen en waar vanuit de lagere rechtspraak, de waterbeheersing, het onderwijs en de armenzorg werden geregeld. Na de reformatie werd het vaak deels een wereldlijke bestuursinstelling, te beschouwen als voorloper van de latere gemeente. De gemeenten in onze vorm zijn van 1808.

Behalve het woord van God, hoorde men in de kerk ook het nieuws en werden regels en keuren van de overheden afgekondigd. Als een hond of een varken was weggelopen, kon de eigenaar in de kerk horen bij wie het beest was komen aanlopen.

Recht werd gesproken en verkiezingen werden gehouden in het centrum van een gebied, op kerkhoven en in kerken. Vaak werd in het dorp dan ook een jaarmarkt gehouden.

Tijdens overstromingen en bij andere gevaren vluchtten de kerspellieden in de kerk. Dat was lang een van de weinige stenen gebouwen in de nederzetting, hoog gelegen en ook nog goed te verdedigen.

De diaconie regelde de armenzorg en het begraven van de doden. De koster was behalve kerkdienaar, voorlezer en organist ook schoolmeester en vaak belastinggaarder. Tevens was hij verantwoordelijk voor de tijdsaanduiding en de communicatie. De torenklok moest de tijd aangeven, op de wijzerplaat en met de slag, al keek men niet op een kwartiertje tijdverschil met de omgeving. De klok, het belangrijkste communicatiemiddel, riep op tot opstaan, eten en slapen, waarschuwde dat de eredienst begon, maar ook dat er brand, oorlog, storm of overstroming was. En als er iemand in het kerspel was gestorven, kon men aan het luiden horen of het een man, een vrouw of een kind betrof.

De kerk was, zoals gezegd, een van de weinige plaatsen waar men afbeeldingen kon zien. Maar het was ook een plek waar muziek te horen was. Hier zong men niet alleen, hier speelde men reeds vanaf de late Middeleeuwen ook het orgel. Onze provincie is beroemd vanwege de oude en bijzondere orgels die in de kerken bewaard zijn gebleven. Ze herinneren aan orgelbouwers als Meester Harmannes, Rudolf Agricola, Anthonius Waelckens, Andries De Marè, Theodorus Faber, Gebr. Van Huis, Arp Schnitger, Albertus Anthoni Hinsz, Freitag Lohman en Van Dam.

De bewoners van de talrijke borgen, zo’n 200, - alleen al in Zeerijp stonden er vier- voelden zich ook voor het aanschijn des Heren belangrijker dan hun medebroeders en zusters. Dit blijkt uit de vele herenbanken, praalgraven, epitafen en wapenborden die hier en in veel Groninger kerken te vinden zijn.

Graven

De gewoonte om in de kerk en rond de kerk op het kerkhof te begraven ontstond in het vroege Christendom. Aanvankelijk begroef men buiten de bewoning. Maar toen men in en rond Rome op graven van martelaren en heiligen kerken en kapellen ging bouwen, wilde eenieder daar om begrijpelijke redenen graag in en bij begraven worden. Ofschoon de officiële kerk zich eeuwenlang tegen deze onfrisse gewoonte, het begraven in de kerk, verzette, duurde het tot in de 19e eeuw (1827 in Groningen) dat het verboden werd. Dat was letterlijk een verademing. Toen in Kantens in 1776 Tjalling Hommo baron van Schwartzenberg en Hohenlandsberg, heer van Klinkenborg werd begraven na een lange opbaarperiode - voorschriften dienaangaande waren er niet - stonk het nadien zo in de kerk, dat de plaatselijke verver opdracht kreeg de ruiten te verwijderen. Die bleven er maanden uit.

Deze begraafgewoonte, die reeds door de kerkvaders Augustinus en Johannes Chrysostomos werd gelaakt, leverde ons wel veel interessante en fraaie zaken op. Bijvoorbeeld prachtige zerken met aansprekende symboliek en teksten, kleurige rouwborden met genealogische en heraldische gegevens en, wat betreft Midwolde en Stedum, hoogtepunten uit de 17e-eeuwse grafbeeldhouwkunst van de hand van Rombout Verhulst, de Rembrandt onder de beeldhouwers.

De Stichting Oude Groninger Kerken nam vanaf de jaren 1990 ook kerkhoven over, omdat deze een trait d’union vormen tussen het oude gebouw en de nederzetting. Bovendien horen ze onverbrekelijk bij de kerk. Het was de hof rond de kerk waar processies plaatsvonden, recht werd gesproken, jaarmarkten werden gehouden en kermis werd gevierd. Een kleine plek was bestemd om de doden te begraven in gewijde grond.

De grafcultuur is in sommige delen van onze provincie heel bijzonder door de grafrijmen die al op 17e-eeuwse grafstenen voorkomen en door de symboliek die vooral in de 19e eeuw tot grote bloei kwam.

Enige teksten:

DIE NU OP MI KOMEN TREDEN / SIEN HIER BENEDEN / EN GEDENKEN AEN MY / ICK HEBBE GEWEEST ALS GHY (Leegkerk)

WEET, O WAND’LAAR, DIE HIER STAAT, DAT AL ’T AARDSCHE RAS VERGAAT, MAAR DAT HIJ DIE JEZUS MINT, ’T HEIL DOOR HEM VERWORVEN VINDT (Opwierde)

En op een houten paal op het kerkhof van Westernieland:

HY KOCHT VEEL BEESTEN BY DE BOEREN / OM DIE NAAR HOLLAND TE VERVOEREN / DOCH NU IS HY VAN ALLES AF / EN LIGT HIER OP ZYN RUG IN ‘T GRAF

In de 17e en 18e eeuw werden grafstenen voor vooraanstaande personen, evenals de praalgraven, voorzien van symboliek, zoals de schedel met de gekruiste beenderen en de zandloper. Burgers en boeren kregen op hun grafteken wel huismerken en familiewapens. In de 19e eeuw raakten de zerken in bepaalde streken van Groningen soms bijna overwoekerd met symboliek, zowel christelijke als classicistische symbolen: planten, bomen, de vlinder, de zeis, de zandloper, afgebroken zuilen, de ouroborous, de fakkel, urnen, vazen etcetera.

Oprichting SOGK

Onze oude kerken zijn meer dan kerkgebouwen waar je al dan niet des zondags naar toe gaat, het zijn gebouwen waarmee een dorp zich vereenzelvigt. Ze hebben in de loop der eeuwen een symboolfunctie gekregen. Dat is niet verwonderlijk, gezien hun ouderdom en de plaats die ze in de samenlevingen innemen. De kerkhoven zijn oases in onze cultuurwoestijn, hier groeien nog planten en leven nog beesten die het elders niet meer redden, zoals vogels en klein, kruipend of lopend gedierte. Het is er voor de mens ook goed toeven, vanwege de zichtbare en tastbare historie.

De Stichting Oude Groninger Kerken (SOGK) werd in 1969 opgericht, omdat veel kerkelijke gemeenten moeite hadden hun eeuwenoude gebouwen te onderhouden. Dat kwam door gebrek aan geld en vaker nog door gebrek aan menskracht. De oprichting en het bestaan van de stichting heeft veel te maken met ontwikkelingen op kerkelijk terrein, dus met kerkgeschiedenis, maar ook met verschijnselen als bevolkingskrimp en toenemende secularisatie.

Afbraak

Maar de kern van het probleem was de grote kerkendichtheid. In het verre verleden werden zelfs in de kleinste dorpen kerken gebouwd. Door de onbegaanbaarheid van het gebied kon men zich dat permitteren. Bovendien was het noorden van Nederland, vooral in de kleistreken, toen relatief dicht bevolkt.

Toch werd het bezit van een eigen kerk sommige kleine dorpen reeds na een paar eeuwen te veel.

Zo werden bijvoorbeeld de kerken van Stuurwold (ook Steerwolde of Stederawalda geheten) en Lutje Saaksum reeds aan het einde van de 15e eeuw afgebroken. Die van Heidenschap en Startenhuizen een eeuw later.

De lieden in ’t Wildeveld, Baatjesborg, Schaphalsterzijl, Ernstheem en Maarhuizen vonden het rond 1200 zo langzamerhand bezwaarlijk helemaal te moeten kerken in Baflo. Ze kregen in 1211 toestemming van de bisschop om in Maarhuizen een kerk te bouwen, die echter al in 1726 werd afgebroken.

De kerk van Wierhuizen in de Marne werd na de verwoesting door de Kerstvloed van 1717 niet weer opgebouwd. Het godshuis van Vliedorp was twintig jaar eerder gesloopt.

Langs de weg van de Stad naar Winsum kan men zien dat vooral in de 19e eeuw veel godshuizen zijn afgebroken: het klooster Selwerd reeds in 1585, Harsens in 1800. De kerk van Adorp is er nog. Maar die van Sauwerd en Wetsinge werden afgebroken in 1840, Bellingeweer in 1824, Ranum in 1815 en Maarhuizen in 1726.

Leegloop

In de rooms-katholieke tijd was iedereen in de samenleving bij de dorpskerk betrokken. Maar in 1594 begon een leegloop, toen de kerken toevielen aan de gereformeerden. Degenen die rooms-katholiek waren gebleven kwamen in het vervolg bijeen in schuilkerken, evenals protestantse denominaties als doopsgezinden en lutheranen.

De Afscheiding van 1834 en de Doleantie van 1886, maakten dat er weer groeperingen ontstonden die de oude kerken niet meer bezochten. Aan het einde van 19e eeuw werden hier en daar Babtistengemeenten en Vrij Evangelische Gemeenten gesticht en kwam ook het Leger des Heils naar onze provincie.

Deze gebeurtenissen, samen met de landbouwmechanisatie, die bevolkingskrimp veroorzaakte - mensen zochten elders werk of emigreerden - en de toenemende onkerkelijkheid maakten de oude kerken steeds leger.

Het huidige Samen-op-Weg-proces, waarbij de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in 2004 fuseerden tot de Protestantse Kerk in Nederland, zal de kerkelijke gemeenten voor moeilijke keuzes plaatsen. Te vrezen valt dat vaak de oude kerkgebouwen worden afgestoten, omdat velen hechten aan modern comfort.

Verhalen vertellen

De Stichting Oude Groninger Kerken heeft nu 94 kerken in bezit, waaronder 2 synagogen, een doopsgezinde vermaning en Molukse kerk, 7 vrijstaande torens en 57 kerkhoven. Verder een aantal pastorieën en verenigingsgebouwen. Voor de stichting zijn maar liefst 700 vrijwilligers en 6.000 donateurs actief om de grote erfenissen voor de toekomst te behouden.

We hebben ons de taak gesteld kerken over te nemen, ze, indien nodig, te restaureren, te onderhouden en onder de aandacht te brengen en te houden, opdat ze niet verloren gaan. Voor dat laatste zijn gegevens en verhalen nodig, die steeds weer uitgelegd en verteld moeten worden, want onze kerken zijn monumenten van kunst, maar ook van geschiedenis. En de verhalen over mensen en gebeurtenissen zijn verhalen die beklijven. Dat kan men merken aan de waardering voor de publicaties van de stichting en voor de voordrachten die bij excursies worden gehouden. De oude kerkgebouwen kan men, evenals de grafzerken, beschouwen als stenen charters, ze herbergen en vertegenwoordigen de geschiedenis van de kerk, de kerkgemeenschap, het dorp en de omgeving.

De geschiedenis en de verhalen moeten echter wel worden ontdekt, bestudeerd en opgeschreven, zoals een beeldhouwer een beeld als het ware losmaakt uit een brok steen. Het is daarom geweldig dat wetenschappers en anderen zich verdiepen in de kerken en de geschiedenis er omheen. Het is interessant en leerzaam die dingen te weten.

Maar omdat wij als Stichting Oude Groninger Kerken het verhaal van onze kerken tot in lengte van dagen moeten blijven vertellen, zijn we ook blij met een expositie als deze in de Universiteitsbibliotheek Groningen. Dank daarvoor!

Laatst gewijzigd:17 januari 2020 16:18