Skip to ContentSkip to Navigation
Universiteitsbibliotheek
Universiteitsbibliotheek Gauronica

Schelden, vloeken, tieren: Luther en handschrift 494

door Wim Braakman

In onze kluis ligt handschrift 494, de Groninger Lutherbijbel uit 1527. Hij ligt er al eeuwen, dus we zijn aan z'n aanwezigheid gewend geraakt. Daarom hebben we niet meer door hoe bijzonder hij is als historisch object of hoe hij een markering is van het einde van de Middeleeuwen. Om het belang te begrijpen moeten we eerst weten wie Luther was.

Kindermishandeling heeft vaak een levenslange invloed op het slachtoffer en daarop was Luther geen uitzondering. Zijn uiterst gewelddadige vader mishandelde de jonge Luder (want dat was de familienaam) meermaals tot bloedens toe. Daar kwam bij dat zijn moeder bovenmatig bijgelovig was en haar kind voedde met dreigementen over de “Teufel” die overal loerde en het op kinderen had voorzien.

Luthers ouders, door Lucas Cranach de Oudere
Luthers ouders, door Lucas Cranach de Oudere

Dat weerhield de jonge Luder er niet van om een helder verstand te ontwikkelen. Hij ging naar de middelbare school in Eisenach en later studeren in Erfurt. Zijn vader had bepaald dat het Rechten moest worden, want daar kun je alle kanten mee op (sommige dingen veranderen nooit, ook in vijf eeuwen niet). De rechtenstudent Luder was ondertussen een getormenteerde en angstige ziel. En als hij op weg van Erfurt naar zijn ouders in Eisleben door een donderend onweer wordt overval-len, raakt hij geheel van de wijs, slaat tegen de vlakte en doet een gelofte: “Heilige Anna, red mij en ik zal in het klooster intreden”. Hij overleeft het onweer en “geloften moet je nakomen”, zo vertelt hij zijn onwillige vader. Luder wordt een voorbeeldige monnik in het augustijner klooster in Erfurt. Hij bidt en vast tot hij vel over been is.

Gegraveerd portret Luther, door Lucas Cranach de Oudere
Gegraveerd portret Luther, door Lucas Cranach de Oudere

Van zijn geestelijke kwellingen, angsten, depressies, gevoelens van minderwaardigheid en behoefte aan verlossing komt hij evenwel niet af. Vanwege zijn grondige kennis van het Latijn en omdat de abt hoopt dat Luder even verlost wordt van zijn beklemming en angsten, mag hij naar het heilige Rome. Daar treft hij tot zijn verbijstering een wereld aan die haaks staat op zijn idealen van soberheid, armoede en geestelijke verlossing. Machtswellust, losbandigheid, overdaad en baantjesjagerij is wat hij aantreft. De pauselijke tiara wordt er gedragen door de spilzieke paus Julius II, die zijn naam ontleende niet aan een pauselijke voorloper maar aan de Romeinse veldheer Julius Caesar. Zijn bijnaam was de “Vechtpaus”, al was hij ook degene die zijn nu wereldberoemde privé-vertrekken liet schilderen door Raphael en de Sixtijnse kapel door Michelangelo. Volgens Luder was de pauselijke stoel al met al de “Zetel van de Duivel.”

Het bezoek veranderde Luder. Hij gelooft niet meer in de katholieke leer dat je je zonden met veel geld kunt afkopen of verlost kunt worden door te bidden of goede werken te doen. Hij is een ander mens geworden en om dat uit te drukken verandert hij zijn naam in Eleutherius (de verloste, de vrije), later gewoon Luther. Terug in Duitsland en ondertussen lesgevend aan de universiteit van Wittenberg timmert hij (zo wil het verhaal) zijn 95 stellingen op de kerkdeur, met daarbij onder andere stelling 86: “Waarom bouwt de paus de St. Pieter niet gewoon van zijn eigen geld, in plaats van dat van de arme christenen?” Niet het gebed, niet het vasten, niet de paus en de bisschoppen leveren verlossing, maar wat dan wel? De Bijbel, is Luthers antwoord. Alleen de schriften, Sola Scriptura.

Voor zijn opvattingen en stellingen moet hij zich persoonlijk verantwoorden voor keizer Karel V op de Rijksdag in Worms. Een eeuw eerder was een voorloper van Luther, Jan Hus, nog, ondanks een belofte van vrijgeleide door de toenmalige keizer, als ketter verbrand, dus Luther nam een behoorlijk risico. Tijdens de Rijksdag sprak hij tegenover de keizer: “Als ik niet door getuigenissen van de Schrift en helder verstandelijke redenen overtuigd word, kan ik niet herroepen. God helpe mij. Amen.“

Op de terugweg uit Worms—de keurvorst van Saksen, Friedrich der Weise, zorgt voor een vrijgeleide—wordt Luther ontvoerd naar een burcht, de Wartburg. Het blijkt een list om hem uit de openbaarheid te halen en te kunnen verstoppen. Hij is namelijk door de keizer vogelvrij verklaard. Hoog boven het stadje Eisenach begint hij aan de vertaling van het Nieuwe Testament naar het Duits, uit de Griekse grondtekst. Dat kan, want die had de augustijner monnik en humanist Desiderius Erasmus in 1516 en nogmaals in 1519 uitgegeven, met daarbij een eigen Latijnse vertaling. Een kritische editie, waar de middeleeuwse toevoegingen, verschrijvingen en vervalsingen uitgehaald waren. Precies wat Luther nodig had, een tekst waar de paus en de clerus geen zeggenschap over hadden gehad.

Zaten ze dan op hetzelfde spoor, Erasmus en Luther? Nee, daar leek het eerst wel op, met hun gedeelde zoektocht naar de bronteksten. Maar het verschil in inzicht blijkt duidelijk uit onze Lutherbijbel. Waar Erasmus ook filologisch geïnteresseerd is in de tekst, zoekt Luther nog steeds verlossing en die denkt hij in de Bijbel te kunnen vinden. Hij windt zich dan ook vreselijk op als hij denkt dat Erasmus er een grapje van maakt of een spelletje. Als Erasmus bij zijn vertaling (in het Latijn) opmerkt dat Jezus in het NT niet twee maar slechts één keer ‘Mijn God’ zegt, krast Luther woedend in de kantlijn: Waar slaat dit op, waar gaat het over! Ga daar maar over neuzelen met je intellectuele vrindjes. Op sommige plaatsen klapt Luther het boek woedend dicht, nadat hij er een opmerking in heeft geschreven. Op de tegenovergestelde pagina is in onze Lutherbijbel de afdruk van Luthers inkt dan nog te zien!

Nee, een rustige filoloog zou Luther nooit worden. De Bijbel bleef voor hem een zaak van leven na de dood.

Laatst gewijzigd:08 februari 2022 15:25
View this page in: English