Skip to ContentSkip to Navigation
Over ons Actueel Evenementen Promoties

The relevance of cardiac toxicity in radiotherapy for esophageal cancer

Promotie:drs. J.C. (Jannet) Beukema
Wanneer:29 januari 2025
Aanvang:16:15
Promotors:prof. dr. J.A. (Hans) Langendijk, dr. P. (Peter) van Luijk
Copromotor:dr. C.T. (Kristel) Muijs
Waar:Academiegebouw RUG
Faculteit:Medische Wetenschappen / UMCG
The relevance of cardiac toxicity in radiotherapy for esophageal
cancer

De relevantie van cardiale toxiciteit bij radiotherapie bij slokdarmkanker

Jaarlijks worden in Nederland ongeveer 3000 nieuwe patiënten gediagnosticeerd met slokdarmkanker. Ongeveer 60% van de patiënten heeft een potentieel curabele ziekte en ondergaat radiotherapie als onderdeel van de behandeling. In de afgelopen tien jaar zijn curatiekansen daarmee toegenomen, maar het mogelijk ontstaan van bestraling gerelateerde toxiciteit blijft een punt van zorg.

Dit proefschrift van Jannet Beukema beschrijft in een aantal hoofdstukken het voorkomen van verschillende vormen van cardiale toxiciteit voor, tijdens en na afloop van de radiotherapie bij de zogenaamde “survivors” na behandeling. Hiervoor zijn niet alleen retrospectieve analyses uitgevoerd, maar ook twee prospectieve studies.

In alle hoofdstukken werd gezocht naar een verband tussen bestralingsdosis-parameters en verschillende vormen van cardiale toxiciteit, zowel klinisch (cardiale complicaties) als subklinisch (gemeten met beeldvormend en/of laboratoriumonderzoek). Het uiteindelijke doel hierbij is het vergaren van kennis om in de toekomst gefundeerde afwegingen te kunnen maken bij het opstellen en beoordelen van bestralingsplannen voor patiënten met een slokdarmcarcinoom.

Belangrijkste conclusies vanuit dit proefschrift zijn dat in de oudere literatuur cardiale toxiciteit relatief vaak voorkwam. Met de komst van nieuwere technieken, waarbij de voorgeschreven bestralingsdosis ook lager is geworden, werd in prospectieve studies minder cardiale toxiciteit waargenomen. Wel is vastgesteld dat atriumfibrilleren vaker voorkomt bij bestraalde patiënten. Het verhoogde optreden van deze aandoening bleek gerelateerd te zijn aan de bestralingsdosis op het atrium. Samen met het lineaire verband dat werd gevonden tussen de gegeven bestralingsdosis op het hartspierweefsel en de hoeveelheid fibrose die meetbaar is op een cardiale MRI, kan dit wijzen op een lokaal effect van radiotherapie op de atria van het hart.

Daarnaast is het belangrijk om te realiseren dat bij het sparen van de dosis op het hart de dosis op de longen vaak hoger wordt. Een retrospectieve analyse toonde aan dat dit niet altijd wenselijk is vanwege de ontstane pulmonale toxiciteit. Het vinden van een optimale balans in de bestralingsplannen blijft daarom een uitdagend probleem.